| |
| |
| |
Jong-Amsterdam. Door F. van der Goes.
I.
Ik moet de oudere abonnees van dit tijdschrift verzoeken niet te lachen. Ik meen het ook dezen keer heel ernstig. Aan mijne eerste politieke beminde, die dezen naam droeg, heb ik eenige artikelen gewijd, dit zal mijn laatste zijn. Zij heeft mijne verwachtingen niet vervuld, zij heeft mij wreed teleurgesteld, zij heeft mij schandelijk bedrogen. De oudere abonnees, die deze minnebrieven kennen, zullen mogelijk geglimlacht hebben om het jeugdige vertrouwen dat ik in haar gesteld heb, zij zullen nog meer lachen om het komieke dat in de naweëen van een minnaar is gelegen. Nu, ik heb mij vergist, ik wil het niet bedekken of verbergen; de verkoeling was trouwens in mijn laatste schrijven van Mei '89 al te merken, de breuk is een paar maanden daarna gevolgd, hij is al wijder geworden, wij zijn voor goed gescheiden. Ik ga nu eenig kwaad van haar spreken, met de bitterheid van een vroegeren minnaar en de verschooning die rijst bij het herdenken van de oude liefde.
| |
II.
De kiesvereeniging Amsterdam, om verstaanbare taal te gebruiken, heeft als orgaan dan de staatkundige partij die
| |
| |
zich van de oud-liberale partij heeft afgescheiden, geen van de eischen bevredigd die anderen en ik haar hebben gesteld. - Toch was het, geloof ik, niet enkel naiveteit van ons om onze verwachtingen hoog te spannen. Toen de radicale groep hier in Amsterdam ontstond was er alle reden, misschien niet om te verwachten, maar om te hopen. Zij of niemand zou eenige beterschap brengen. De Radicalen beschikten over bekwaamheid, talent, invloed, ervaring en zij bezaten ook die onmisbare eigenschap voor een hervormings-partij, het sentiment van de werkelijheid. Wat nu in veel mindere mate waar is, gold toen van de sociaal-democratische partij, dat zij niet zoo goed voor hare grootere taak berekend was als de Radicale voor haar kleinere. Het gebrek van de Radicalen, een vaste en radicale economische overtuiging, kon zelfs iets goeds uitrichten. Zij begeerden volstrekt niet een geheel andere maatschappij, zij geloofden niet aan de mogelijkheid van volkomen andere economische inrichting, zij begrepen niet de noodzakelijkheid van een volstrekte economische hervorming. En deze kortheid van blik maakte haar des te beter geschikt om het terrein wat zij wél kon overzien, behoorlijk te bewerken. Het moet erkend worden dat in dien tijd, die nu drie en een half jaar geleden is, de sociaal-democratische partij nog te zeer met den horizon bezig was om genoeg aandacht over te houden voor hetgeen onder hare oogen gebeurde. Dit is sedert veel veranderd, vooral in de provincie Friesland en hier en daar in andere provinciën, en ook in sommige arbeiders-kringen in de groote steden. Zij is op weg een hervormings-partij te worden, niet in den zin van eene partij die met gedeeltelijke hervormingen tevreden is, maar van eene partij die weet dat met gedeeltelijke hervormingen begonnen moet worden. Dit te beseffen bedoel ik met het sentiment hebben van de werkelijkheid. Onlangs las ik in een redevoering van den Berlijnschen sociaal-democraat Wilhelm Werner, die oppositie voert tegen de oudere leden van den Duitschen Rijksdag, dat hij niets verwachtte van de tegenwoordige maatschappij. Dit nu is dat sentiment man- | |
| |
keeren. Ja, wié verwacht er iets van deze maatschappij, iets goeds dat uit hare onveranderde samenstelling zou voortkomen? Maar zoo meent men het niet. Men meent dat deze maatschappij met rust gelaten moet worden, dat men niet moet probeeren haar bij gedeelten te verbeteren, dat zij van zelf zal instorten wegens inwendig bederf, liever nog dat wij haren val moeten verhaasten en dat dan gelegenheid komt voor de nieuwe maatschappij, die wij in stilte hebben voorbereid en dan op ons gemak kunnen voltooien. Dit heet het revolutionnaire socialisme, ik noem het 't socialisme voor kinderen, onschadelijk en zachtaardig in de hoogste mate. Want de waarheid is, mijns inziens, dat wij deze maatschappij niet met rust moeten laten, om de eenvoudige reden dat wij dat niet kúnnen. Als wij het konden, dan deed niemand het eerder dan ik. De maatschappij van nu is een afschuwelijke rommel, het is waar. Maar wij hebben eenmaal de keus niét tusschen een maatschappij die niet deugt en die men zou moeten laten sterven aan eigen bederf, en een andere die wij zouden moeten voorbereiden. Want waar zou onze werkplaats moeten zijn? Dan toch buiten de wereld die wij den rug toegedraaid zouden hebben. Wij kunnen ons wel voorstellen dat wij op een anderen hemelbol zouden wezen en van daar sommige dingen van dit aardsche lichaam wegnemen en andere, daar klaargemaakt, voor in de plaats zouden zetten, - dit is een gemakkelijke fantasie, maar in de werkelijkheid onuitvoerbaar. En wie daar het sentiment van heeft, die voelt dat. Die gevoelt, dat wij ons buiten de tegenwoordige maatschappij niet kùnnen begeven, dat alles wat wij doen, de tegenwoordige maatschappij tot werkplaats en arbeidsveld heeft, dat het deze maatschappij is die veranderd moet worden om te komen tot een betere. De hedendaagsche en de socialistische kan men niet vergelijken als twee soorten bier, waarvan men een drinkt en het andere laat staan. Er is maar éen soort bier, dat moeten wij allen drinken zoolang wij geen beter hebben leeren brouwen, of ons blijft niets over dan van dorst te sterven. - Dit zuiver te gevoelen en daarnaar stelselmatig te handelen; niet te doen
| |
| |
alsof de maatschappij die wij willen en wenschen ergens anders dan in onze verbeelding bestond, maar een gegeven werkelijkheid was die wij boven de tegenwoordige zouden kunnen verkiezen - dus, met onverzwakbaren ijver maar met onbevangen geduld te arbeiden aan de hervorming van déze maatschappij; het besef te hebben en te verwezenlijken dat elke kleinigheid die nu verbeterd is, een deel uitmaakt van de algemeen-betere samenleving die komende is, dit noem ik onmisbaar voor elke hervormingspartij.
En het bezit van deze eigenschap onderscheidde, zoo als ik zeide, de Radicale club die zich constitueerde. Het was voor haar evenmin een verdienste als van het gemis er van tegen de sociaal-democraten een verwijt kon worden gemaakt. Het is geen kunst practisch te wezen als men geen idealen heeft, of de bruikbaarheid van een ijzeren pot te hebben, wanneer men er de verbeelding van bezit. Ja, de Radicalen zijn er eenigszins fier op dat zij niet doen aan onmogelijke voorspiegelingen en ijdel idealisme. ‘De grondslagen,’ die moeten behouden worden, al is er veel voor verbetering vatbaar op die grondslagen. Het onwetenschappelijke van deze inzichten zal ik nu laten rusten. Maar er is nog een andere aanmerking. Het idealisme, dat is zeer betrekkelijk om over te spreken. Het hangt er van af op welk plan uwe gedachten zich gewoonlijk bewegen. Ver boven het peil van den een, kan nog diep beneden de hoogte van den ander zijn. Het idealisme van den een is de realiteit van den ander. Wat de een niet bereiken kan door de uiterste inspanning van zijn fantasie, ligt bij den ander voor het grijpen. Te verklaren de gedachten van iemand voor overdreven, opgeschroefd, utopisch, kan bewijzen dat de uwe plat en alledaagsch zijn. En inderdaad hebben de Socialisten hun dagelijksch brood gemaakt van spijzen, die voor den grooten hoop veel te machtig zijn. Alleen is het raar als men daarvan een verwijt wil maken tegen de Socialisten.
Het talent, de bekwaamheid en de ervaring van de Radicalen waren andere redenen om van hen veel te hopen. Hunne werkzaamheid in den gemeenteraad van Amsterdam
| |
| |
bewijst dat die hoop niet geheel ijdel geweest is. Niet door eenig hooger streven van de praktijk afgeleid of afkeerig gemaakt, niet gedwarsboomd door de eischen van eene arbeidersklasse die ongezind was daarmeê rekening te houden, een onafhankelijke club van bedaarde, gematigde, ijverige en degelijke mannen; - zij waren de aangewezen personen om een programma ten uitvoer te leggen, dat zoo sober was als hunne maatschappelijke illusie. Zij waren niet geneigd verder te springen dan hun stok lang was, maar van dien sprong zou geen mensch hen afbrengen.
Ach, de Radikale politiek heeft van hare deugden bijna alleen de gebreken getoond.
| |
III.
De proportioneele vertegenwoordiging, dit is iets waar ik nu letterlijk meê gedweept heb. Eten en drinken heb ik er voor laten staan. De menschen die daar niet áan wilden heb ik voor domkoppen gehouden, en ik houd hen, om de waarheid te zeggen, daar nog voor. De proportioneele vertegenwoordiging, niet in de wet geschreven als toepassing van een heel eenvoudig beginsel, neen, maar in de praktijk gebracht als een noodzakelijk en moeielijk begin. De Hollandsche kiezers te beduiden dat een vertegenwoordigend lichaam alleen dan de burgerij vertegenwoordigt, wanneer het zooveel mogelijk alle deelen van de burgerij vertegenwoordigt, dat was een nieuwe en aangename taak voor jongelui die wisten wat idealen waren. Dit a.b.c. te onderwijzen moest wel den ijver van politieke kweekelingen ten zeerste prikkelen, prikkelen ook om de wetenschap dat eerst heel wat diende afgeleerd te worden voor de hersens er klaar voor zouden zijn. Ja, de proportioneele vertegenwoordiging is een Servaas de Bruin voor de politiek, de staatkunde zonder meester. Wie daar goed in thuis is geraakt, wie zooveel overleg, discipline en zelfverloochening bezit om dat stelsel zuiver en zonder haperen toe te passen, die kan gezegd worden over de volle werking van zijn staatkundige geest- | |
| |
vermogens te beschikken, hij kan nu anderen gaan beleeren en bekeeren. - Nietwaar, als men zoo'n stembriefje thuis krijgt, dan is van ieder het eerste idee om het in de prullemand te gooien, want of men het nu zus of zoo invult, men betaalt toch altijd veel meer belasting dan men zin in heeft, en gebeuren toch veel dingen die men verkeerd vindt, en van de zaken die men graag zou willen dat gebeurden, blijven de meeste achterwege. De machtigste partij in Nederland is de partij van hen, die niet in de bus maar in de prullemand stemmen. Tot deze lieden richt de Proportioneele Vertegenwoordiging zich niet, dit stadium van kinderlijkheid moet men achter den rug hebben. Maar dan vallen ook alle verder gevorderden in de termen van door haar onderricht te worden. Want het tweede idee als men kiezer wordt is, de namen op het briefje te zetten van hen, met wie men het in de politiek het meeste éens is. Als iedereen dat doet, dan krijgt het college waar men voor stemt, zoo ongeveer het beeld van het kiezers-corps, de personen die de meeste geestverwanten hebben zullen het land regeeren. Nu treedt de Proportioneele Vertegenwoordiging op en drukt haar vooruit gestoken wijsvinger tegen het voorhoofd van hem die zoo redeneert. - Goede vriend, zegt zij, met u valt te praten. Laten wij eens overleggen of het waar is wat gij beweert. Ten eerste; - moeten de personen die de meeste geestverwanten hebben, moeten die het land regeeren, zooals gij zegt? En de personen die iets minder met geestverwanten gezegend zijn, mogen die niets in te brengen hebben? waar blijven die eenigszins geringere geestverwanten, zijn dat geen burgers van den staat, hebben zij geen vertegenwoordigers noodig, representeert uw college alleen de meerderheid?....
De kiezer is al een beetje in de war gebracht door deze toespraak. De vingerdruk van buiten tegen zijn voorhoofd maakt hem onrustig, zijn geweten spreekt van binnen een paar onverstaanbare woorden. - Nu trekt de Proportioneele Vertegenwoordiging hare hand terug, zij komt dichter bij en vat hem vertrouwelijk bij een gevoelig lichaamsdeel, een jasknoop.
| |
| |
- Amice, gaat zij voort, gij zijt ook niet van gisteren; gij lijkt mij integendeel een schrander boefje. Nu weet gij net zoo goed als ik dat onze kieswet ingericht is, niet om een goede vertegenwoordiging te krijgen, maar om een regeering te maken van de partij die hier in het land zoowat altijd de baas is geweest. Ten eerste zijn van het kiesrecht uitgesloten de groote meerderheid van menschen die in de liberale heeren hun ergste vijanden zien, de werklieden die weten wat zij willen. Ten tweede zijn de groote steden zoo beschreven in de wet dat de liberalen er zooveel mogelijk voordeel van hebben.... Is het zoo niet?
- Ik mag het niet ontkennen, antwoordt de kiezer met neergeslagen oogen.
- En wat moet er nu gebeuren om daar verandering in te brengen?
- De kieswet moet veranderd worden, spreekt de kiezer snel, verheugd over zijn repliek die hem uit de moeilijkheid zal helpen.
- En wie moeten dat doen?
- De Kamers natuurlijk.
- De Kamers die door de tegenwoordige kiezers worden benoemd?
De kiezer voelt het fnuikende van de vraag, en aarzelt met zijn antwoord. Maar de Proportioneele Vertegenwoordiging heeft hen losgelaten en de armen over de borst gekruist voor hem staande, gaat zij voort:
- Is het waarschijnlijk dat de kunstmatige liberale meerderheid de voordeelen zal cadeau geven van een kieswet waaraan zij haar kunstmatig leven te danken heeft?
- Waarachtig niet! roept de kiezer, daar is ze veel te leep voor.... Hij houdt op, hij merkt dat hij zich versproken heeft.
- Juist, antwoordt de P.V., zij denkt zich met leepheid te redden, alsof iemand kan leven van zijn uitwerpselen. De kieswet zál veranderd worden, die is met geen leepheid te bewaren. De drang van den tijd zal zelfs de liberalen bewegen de valschheid in hun wettelijke geschriften prijs te geven.
| |
| |
Maar daar hadden wij het niet over. De vraag is wat gij in deze omstandigheden met uw stembiljet moet doen.
De kiezer zwijgt. Hij heeft een flauw idee van wat hij antwoorden moest, maar het wil er niet uit.
- Ik zal het u zeggen, herneemt de P.V. Gij moet uw stembiljet zoó invullen dat gij met uw stem medehelpt om de verkeerde werking van de wet op te heffen. De wet is gemaakt ten behoeve van een bepaalde partij, gij moet dus probeeren de andere partijen aan het recht te helpen dat de wet hun onthoudt. Zij hebben recht op vertegenwoordigers, ik bedoel daarmeê niet dat een abstract rechtsbegrip dat voorschrijft, maar het algemeen belang. Het algemeen belang kan alleen door een algemeene vertegenwoordiging worden gediend, niet door een partij-vertegenwoordiging. Gij dus moet in elk bijzonder geval u afvragen: hoe is de samenstelling van het lichaam waarvoor ik ga stemmen; welke minderheid, welke opzettelijk door de meerderheid uitgesloten en onderdrukte minderheid, moet geholpen worden, wie is aan de beurt voor een vertegenwoordiger? Dan kan het geval zich voordoen dat gij stemt, niet op een geestverwant maar op een tegenstander.
- Maar dat is immoreel! roept de kiezer, voor de tweede maal in zijn schik dat hij een goed antwoord heeft gevonden.
- Immoreel, vriend... Immoreel, uw eigen meening en voorliefde achtertestellen bij het algemeen belang? Immoreel, aan uwe vijanden het recht te gunnen zich te doen hooren? Er toe mede te werken, dat de verschillende gevoelens over de publieke zaak worden behandeld in de plaatsen die daarvoor bestemd zijn? De schadelijke overheersching van een enkele partij, die geen partij maar een côterie is, te breken, is dat immoreel? Dat kunt gij niet volhouden, alleen als gij een van die dwaze en onvertrouwbare stijfkoppen zoudt wezen, die meenen dat naar hunne bijzondere inzichten het geheel moet worden bestuurd.....
- Maar ik kan toch niet willen dat bestuurd wordt volgens de inzichten van een ánder, valt de kiezer in, die een oogen- | |
| |
blik het terrein meent te kunnen terugwinnen wat hij gevoelt in de discussie verloren te hebben.
- Inderdaad, dat kunt gij niet, antwoordt de P.V., met een lachje dat den kiezer zeer ongerust maakt. Maar bedenk dat wij hier spreken over besturen in den zin van de macht in handen houden, niet krachtens een eerlijk verkregen meerderheid door een normale kieswet, maar met een kunstmatig verworven stemmencijfer volgens een vervalschte wet. Dat is de overmacht van het ruwe geweld, de minderheden zijn niet overreed of overtuigd of bekeerd, zij zijn eenvoudig niet aan het woord gelaten. Doen wat ik u zeg is dus niet uw eigen opinie prijs geven, het is enkel de anderen in de gelegenheid stellen de hunne te berde te brengen. Hoe kunt gij roem dragen op een overwinning op tegenstanders die zich niet kunnen verroeren? Geef hun eerst, als Tromp deed bij Duins aan de Spaansche vloot, geef hun eerst de wapens om u te bestrijden en verheug u vervolgens in de zegepraal, - zoo ge die weet te behalen. Als wij op gelijken voet staan met onze vijanden, kunnen wij een strijd beginnen die eerlijk is en waarop een blijvende vrede kan volgen. Gij hebt gezien hoe valsch de schijn was van de liberale heerschappij. Nog altijd brengen de anti-liberalen meer stemmen uit dan de liberalen, denkt gij dat in die omstandigheden een liberale meerderheid kan doen alsof zij een echte meerderheid was? Weêr wijs ik u op het verband tusschen recht en algemeen belang. Nu, meent gij dat de bestendiging van dit onrecht voordeelig zijn voor de politieke ontwikkeling van het land? Zal men niet blijven stuiten op onwil, te vechten hebben tegen wrok, belemmerd worden door scheve en valsche posities, wanneer een gemaakte meerderheid - en hoe gemaakt! - wil regeeren?.... Zoodat ik niet beweren wil, dat voor eeuwig en altijd het stelsel dat ik u aanbeveel moet worden gevolgd, het zal onvolkomen blijven en kan het wettelijk nadeel nooit geheel herstellen; maar - in de abnormale toestanden van de regeling van ons kiesrecht zal het eerste en het beste gebruik van het stembiljet moeten wezen, zulk een vertegenwoordiging te helpen samenstellen
| |
| |
die de meeste kansen geeft op een eerlijk debat van de algemeene zaak en hare zuiverste behandeling. Een volgend stadium van ons staatkundig leven zal ongetwijfeld een normale kieswet brengen, een wet die aan dezen eisch voldoet, dat geen der partijen door hare bepalingen wordt geschaad, - een eisch zoo eenvoudig dat men niet begrijpen kan hoe het noodig is hem te stellen, hoe het mogelijk was hem te miskennen..... En ik zelf, de Proportioneele Vertegenwoordiging, zal sterven als individu, ik zal herleven als systeem, dat geen enkele stem waar ook in Nederland uitgebracht, zal laten verloren gaan, maar zal opteekenen met den eerbied die toekomt aan den gebleken wil van elken burger......
Ik heb de Proportioneele Vertegenwoordiging meermalen zoo hooren spreken en altijd heb ik haar met vreugde toegejuicht. Als ik me bedenk wat de Radikale club er van gemaakt heeft, word ik zeer verstoord. - Men had haar een anderen naam gegeven, de Moreele Politiek, die was voortgekomen uit een oppervlakkige bekendheid met het wezen van deze verschijnselen en kon er wetenschappelijk niet meê door. Maar de spot die men er meê gedreven heeft was al heel goor, alsof het belachelijk was in de politiek niet onfatsoenlijk te zijn. Intusschen is gebleken dat de manier waarop men geneigd was de moreele politiek toe te passen in zich zelf een bespotting van het beginsel bevatte, en de lachers hebben gelijk gekregen die beweerden dat het niet de Radicalen waren die op den regel van onbehoorlijk te zijn in de politiek, een uitzondering zouden maken. En de korte historie van de toepassing helpt mijne algemeene karakteristiek aanschouwelijk maken dat de Radicalen van hunne deugden voornamelijk de gebreken hebben getoond.
| |
IV.
Een deugd was van hen om niet anti-clericaal te zijn. De anti-clericale leer heeft bij ons de politiek bijna geheel gewonnen, zelfs een clericaal ministerie heeft geen clericale
| |
| |
dingen kunnen of willen doen, het is overbodig opzettelijk anti-clericaal te zijn. Dat is een winst van het algemeene iutellect en daar hebben de Radicalen hun voordeel meê gedaan. Als men afgeleerd heeft in de kerkelijken de vijanden van den Staat te zien, dan komt men weldra tot de overtuiging, dat het niets verschrikkelijks is om kerkelijken in de Regeering te hebben. Dan is het niet moreel om hen te steunen, maar de reden is vervallen waarom men hen niet zou steunen. Hier ligt het onwetenschappelijke van de moreele politiek in privaat-bezit te nemen. De Liberalen hebben nog niet afgeleerd de kerkelijken als vijanden van de maatschappij te beschouwen, voor hen zou het dus immoreel zijn de kerkelijken te helpen. Daar kan geen Proportioneele Vertegenwoordiging iets aan doen. Zijt gij er van doordrongen dat de Clericalen het er op aan leggen de maatschappij ten gronde te richten, dan moogt gij er niet toe meêwerken hun streven te bevorderen. Alleen een verder verstandelijk overleg doet ons weten dat de Clericalen van tegenwoordig geen speciale gevaren opleveren, en daarom kan men het over zijn hart verkrijgen hun ook een plaatsje te gunnen als er plaatsjes te begeven zijn. Inderdaad is het in dit tijdvak van onze economische en intellektueele ontwikkeling een dubbele dwaasheid, op deze rechtstreeksche wijze den godsdienst te willen bestrijden en de niet-godsdienstige burgerij eenig voordeel boven de geloovigen te verleenen. Het moreele zit niet in de overtuiging, het moreele is het eerlijk toepassen van een overtuiging, immoreel is het doen daartegen in. Sommige Liberalen gelooven met dezelfde oprechtheid aan de schadelijkheid van een Clericale vertegenwoordiging, als sommige Radicalen aan de onschadelijkheid. Even als er een groote menigte Liberalen zijn die niet meer uit beginsel, maar uit belang tegen de Clericalen zijn, zij waren zoo lang gewoon aan de voorkeur voor politieke en maatschappelijke onderscheidingen, zoo zijn er Radicalen die de Clericalen alleen genaderd zijn uit winstbejag. Het is onaannemelijk dat de Radicalen de Clericalen zouden willen helpen enkel wegens de billijkheid, want zij zouden het niet billijk
| |
| |
vinden de Clericalen te helpen, als zij in hen de natuurlijke belagers van de samenleving zagen. Wat wij in die dingen rechtvaardig vinden met het gevoel wordt geheel beheerscht door onze verstandelijke meening over de quaestie. Dit is de algemeene regel, die door het geval van de Moreele Politiek weer bevestigd wordt.
De regel wordt nog bevestigd door de manier waarop de Radicalen van de Moreele Politiek in den laatsten tijd gebruik hebben gemaakt. Die nog gemeend hadden, dat er bij hen werkelijk een op-zich-zelf respectabel eerlijkheids-gevoel werkzaam was, zal zijn onwetenschappelijke illusie hebben laten varen toen hij hunne houding zag in de nu afgeloopen Kamer- en Gemeenteraads-verkiezing. Als er nu inderdaad sprake was van een billijkheids-sentiment, dat uit eigen machtsvolkomenheid de menschen en die menschen in het bijzonder zou drijven, dan had dat moeten blijken uit de plaatsen waar zij samenwerking zochten en hulp verleenden. Waar, zou men zeggen, zou dat beter en eerder te pas gekomen zijn dan in de arbeiders-wereld? Als het goed is een verbond te sluiten met minderheden uit de heerschende klasse, dan is het toch ongetwijfeld beter dat te doen met de onderdrukte klasse, die ééne groote minderheid uitmaakt, en die in de politiek zelf niets kan doen om zich vrij te vechten. Heeft men de Radicalen daarvoor geneigd bevonden bij de gelegenheden die ik noemde? Zij hebben zich volstrekt niet om die klasse bekommerd, zij hebben gedaan alsof die klasse niet bestond. Erger, uit eigen ervaring kan ik deze volle waarheid bevestigen dat herhaalde en ernstige pogingen van de vertegenwoordigers van de Arbeiders om een overeenkomst aan te gaan, door hen zijn afgeslagen, gedeeltelijk zonder er notitie van te nemen. Ik loop niet over de bezwaren heen die tegen deze overeenkomst kunnen opgenoemd worden en die zich zouden hebben doen gevoelen, maar een oprecht verlangen om met de Arbeiders een verbond te sluiten, nu de politieke eischen van het oogenblik beide partijen in staat stellen eensgezind te zijn zonder eenig beginsel te verzaken, zou al die bezwaren hebben over- | |
| |
wonnen. De waarheid is dat een dergelijk verlangen niet bestond of zoo zwak is geweest dat redenen van de geringste soort het verstikt hebben. De liefde die bergen verzet, heeft de Radicalen voor de Arbeiders-partij niet vervuld. En zoo is men, na zich tevreden te hebben gesteld met eene campagne die in deze tijdsomstandigheden een talentvolle Donquichotterie tegen liberale windmolens kan heeten, en die had moeten zijn een krachtige poging om de arbeiders over het heele land aan te voeren in den strijd voor Algemeen Kiesrecht, maar gebleven is bij het verlakken hier en daar van vrijzinnige leeghoofden, zoo is men content geweest met een lijst van negen personen waarbij de eigenlijke Arbeiderspartij zoo goed als niet vertegenwoordigd was.
Voor men het mocht vergeten, herinner ik er aan dat deze candidaatsstelling iets heel anders was als het optreden van de Radicalen in 1888. Wel heeft men zich toen ook bepaald tot het stellen van eigen candidaten, maar alleen voor twee plaatsen, over de andere plaatsen heeft men niet gedisponeerd. En dit was een compromis tusschen hen die van proportioneel stemmen niets wilden weten en de anderen. Bijna onmiddelijk heeft men ingezien hoe verkeerd deze halfheid was, en ik verklap zeker geen staatsgeheim wanneer ik de verslagenheid zeg van de leiders van de partij, zelfs van hen die er aan meêgewerkt hadden, toen het besluit nauwelijks was genomen. Men heeft er vervolgens op gevonden, dat deze Proportie geen noodzakelijkheid zou wezen voor de Kamer, wel voor den Gemeenteraad. Ik spreek over deze details als proeven van de sociologische wet die hier wordt opgemerkt, dit gezochte maar niet gevonden verschil is een goede illustratie. Want hier is onderscheid te maken tusschen twee opvattingen van de Moreele Politiek, de principieele en de opportunistische. De principieele zegt: alle partijen moeten behoorlijk vertegenwoordigd zijn; dit geldt natuurlijk evenzeer voor de Kamer als voor den Gemeenteraad. En de opportunistische: wij hebben niet te letten op politieke partijen voor den Gemeenteraad, en dus kunnen wij alle geschikte candidaten tot de onze maken. Deze verschillende dingen
| |
| |
zijn telkens verward, zij zijn verdedigd naar gelang van de bijzondere inzichten van de woordvoerders, maar de eenige manier om het beginsel in de praktijk te gebruiken is de principieele: candidaten gesteld door lichamen die de ‘meest geschikte’ uitzoeken, zijn er tot dusver niet geweest, men heeft te doen met de vereenigingen die candidaten stellen, en dat zijn de politieke vereenigingen. Alleen wijs ik op het bestaan van die andere, opportunistische theorie, om de onvastheid van de principieele overtuiging te doen gevoelen; het nemen van de meest geschikte personen, onverschillig van welke partij of kleur, heeft met het denkbeeld van proportioneele vertegenwoordiging niet te maken, is daarmede zelfs geheel onvereenigbaar. - Al hinkende op deze twee gedachten heeft men het reeds onmiddelijk, in Maart 1888, gemiste uitgangspunt een goed eind verlaten, totdat men in Juni aangeland is bij het genoemde uiterste; alzoo doende of het geroemde en juiste princiepe evenmin bestond als eene groote en geheel verstoken schare, die daarvan in de eerste plaats de profijten had moeten ondervinden.
De laatste Amsterdamsche Raadsverkiezing heeft eindelijk het proportioneele streven het duidelijkst gekarakteriseerd, de hardste teleurstelling voor hen die geloofden aan een plotselinge en ook geheel onregelmatige verhooging van het moreele bewustzijn, onafhankelijk van de intellektueele beweging die haar veroorzaakte, over de grenzen van die beweging uit. Want juist dit werd bewezen bij die Raadsverkiezing, dat de moraliteit iu de politiek zoover ging als de intellektueele vooruitgang van de partij voeten had, wat niet heel ver was; niet verder dan tot het besef dat het samengaan met Clericalen niet leidt tot de ergernissen die de Liberalen voorspellen. De vacante plaatsen in den Gemeenteraad werden onder de Clericale en Radicale groepen verdeeld en zelfs uitdrukkelijk verworpen een voorstel om er éen te geven aan de Arbeiderspartij, door een Kiesvereeniging vertegenwoordigd. Het verdient vermeld te worden dat, op een of twee na, alle leiders van de Radicalen dit voorstel hielpen afstemmen. Ik kan hier niet vervallen tot
| |
| |
het opnoemen, veel minder tot het bestrijden van de advocaterijen, waarmede eenige van die stemmen verdedigd zijn. Hier kan alleen worden vermeld, als toelichting van onze algemeene bespiegelingen, dat deze democratische en radicale groep, die op zijn programma van geen enkelen gëavanceerd-politieken eisch afkeerig is, met nadruk weigert haren steun te verleenen aan de Arbeiders-partij die in Amsterdam eenige zetels in den Raad zou willen bekleeden met hare eigengekozen menschen. Dit was de gelegenheid om officiëel en openlijk die aanspraken te erkennen, men heeft openlijk en officieel die aanspraken afgewezen. En daarmede is het beginsel van de Moreele Politiek in een hoek geworpen als een uitgeschopt, bevuild kleedingstuk.
Iemand zal misschien zeggen, wat praat gij van intellektueele beweging, het is eenvoudig een vraag van belang, bij het samengaan met Roomschen en Anti-revolutionnairen hebben de Radicalen belang, gij Arbeiders hebt weinig of niets in ruil te geven voor hun steun, gij krijgt hun steun dus niet..... Dit is volkomen waar en maar aan éene bedenking onderhevig, namelijk deze, dat men den Radicalen onrecht zou doen door hen zelfzuchtiger te noemen dan de overige partijen, zij zijn het niet minder, maar ook niet meer. Alle partijen zijn op hun belang uit, als zij dus verschillend doen moet dat daaraan liggen dat zij hun belang verschillend opvatten. Dat de Radicalen de Arbeiders-partij niet aankijken is omdat zij het nadeelig achten voor zich, maar dan blijft de vraag over: waarom achten zij het nadeelig? Boven dit alles staat de intellektueele evolutie, waarop ik eenige malen heb gezinspeeld. Zij alleen verklaart en veroorzaakt de verschillende handelingen bij den constanten faktor van het belang. Het zijn van die subjectieve, onwetenschappelijke uitleggingen, te praten van belang of moraal, er is geen enkele reden om aan te nemen dat bij de stervelingen die Liberaal, Radikaal of Clericaal heeten een specefiek gehalte van deze soort gevonden zou worden; een intellektueel verschil, groepsgewijze, dat is er, en dat is het motief van al het overige onderscheid. Want, van belang gespro- | |
| |
ken, de Socialisten meenen dat de heele wereld voordeel zal hebben van een socialistische regeling zooals alle klassenbewuste arbeider die verlangen, de socialiseering van de produktie-middelen is geen roof maar een maatregel die aan de menschheid vrede en voordeel zal geven. Dit denken wij, de Radicalen denken daar anders over, zij zien dat belang niet in, en willen daarom met de Arbeiders-partij niets te maken hebben. Een tweede reden is dat de vrees zelf voor Socialisten gehouden te worden, hen afkeerig maakt. Vandaag houdt hun belang hen van ons terug, morgen brengt hun belang hen bij ons. Als dat gebeurt heeft er in den nacht een intellektueele verheldering plaats gehad, zij hebben de waarheid van het Socialisme begrepen. Dan verzwakt ook de tweede reden, met het algemeener worden van deze erkenning. Zoodat ik zeggen wil, dat, als wij naar de eerste oorzaak van deze dingen vragen, het constante motief als het belang buiten sprake kan blijven; constant kan het geen wisselende gevolgen hebben, wij moeten een veranderbare oorzaak zoeken, wij vinden die in de nooit rustende intellektueele evolutie.
Als het duidelijk is dat het belang de Radicalen verbiedt zich met de Arbeiders-partij te compromitteeren, dan is ook duidelijk dat geene bijzondere moraliteit hen van de Liberalen onderscheidt. De bijzondere moraliteit zou deze zelfzucht uitsluiten. Als zij er was zou zij zich doen gelden onafhankelijk van het oordeel over de economische eischen van de Arbeiders, en dwars tegen de publieke opinie in die de Sociaal-Democraten voor slecht gezelschap houdt. Zij zou bij voorkeur de geheel-uitgeslotenen zoeken, opzettelijk de publieke opinie trotseeren. En al zouden wij omtrent de drijfveeren van de hier bedoelde verschijnselen geheel in het duister vertoeven, één woord is er gesproken dat hen verlichtte met het korte en felle licht van een bliksemstraal. ‘Wij moeten, zoo werd gezegd, de partij van de Arbeiders steunen, want wij hebben eenige kieskracht, die dus ook ons ten goede zou komen.’ Laatste woord, en laagste naar de socialistische moraal, over de Proportioneele Vertegen
| |
| |
woordiging. Leefde zij haar eigen zedelijk leven, dan zou zij, meende men, immers juist daar helpen waar geén eigen kieskracht was.... De koelheid van dit commercieele voorstel bewijst de onbevangenheid van een brein dat ook bij de Arbeiders-partij op winst bedacht is, en zijn graantje pikt waar hij het vindt, tot in de paardevijg van het Socialisme. Maar de meerderheid kan zich nog niet vereenigen met het idee ook daar uit snoepen te gaan, en wil zich niet besmetten. Zij verbroedert zich met de Clericalen omdat clericalen-angst haar niet meer verblindt voor het loon dat de broederschap belooft, maar tot dien anderen en grooteren intellektueelen stap, het aanvaarden van de nieuwere economische theorieën, kan zij nog niet overgaan. Zij komt zoodoende in de positie die men op het eerste gezicht valsch zou noemen, van goede vrienden te zijn met Clericalen en Conservatieven en vijanden met de Arbeiders. Maar het is geen valsche positie, het is hare eenig-ware. Zoolang de overwinning van clericalen-vrees hare uiterste inspanning zal zijn, zoolang zal zij zich bij de Clericalen meer op haar gemak voelen, dan bij de Arbeiders. De toekomst zal moeten leeren of op deze overwinning voor het nu levende geslacht een tweede overwinning zal volgen. Vooralsnog is dit niet gebeurd en heeft men dus het recht om, wanneer men het een deugd noemt van de Radicalen dat zij niet anti-clericaal zijn, er bij te voegen dat deze deugd het gebrek heeft van hare Socialisten-vrees des te duidelijker te doen uitkomen. Hun loon voor die deugd hebben zij al weg, want de behoudendste partij in Amsterdam geeft reeds blijken van desgelijks te willen doen. De combinatie Grondwet Handelsblad is bezig hare kerkelijke grieven te vergeten, zooals de Radicalen; om het zwaarder wegen van meer tastbare voordeelen, zooals de Radicalen.
| |
V.
Nog anders heeft zich de Radicale politiek doen kennen in het optreden van den Heer Treub tegen den Heer Domela Nieuwenhuis in het Friesche district. De courant
| |
| |
van de partij heeft den Heer Treub zoo goed als gedwongen te bedanken na zijne verkiezing. Het is maar een aardigheid om een totaal onbekend persoon, die geen politiek verleden heeft, evenmin, naar het schijnt, als een politieke toekomst, die bij vergissing gekozen is, een plattelands-beroemdheid die enkel in de verwarring van den overgangstoestand dien thans de noordelijke provinciën in de politiek beleven, de aandacht heeft kunnen trekken, in de hoogte te steken als den man die nu den Radicalen leider kon vervangen. De Heer Treub is zeker niet de grootste, maar de langste man van zijn partij, ik wil zeggen dat hij het meest in het oog valt. Het nieuw-benoemde Kamerlid Tijdens zal men wel altijd over het hoofd blijven zien. Nu wegens zijn verkiezing de Heer Treub heeft moeten bedanken, moet ieder weldenkende met hem te doen hebben. Hij representeert Treub, hij vervangt hem, hij moet ons dus ook schadeloos stellen voor zijn gemis. Als de Heer Tijdens nu niet daaraan voldoet, wordt hij dubbel belachelijk. De waarheid is dat hij had moeten aftreden toen, om hem, de Heer Treub bedankte. Men is radicaal of men is het niet. Als men radicaal is geeft men, wanneer men zelf een onbeduidend mannetje is, aan een van de leiders de voorkeur wanneer die anders geen plaats krijgt. Door brutaal te gaan zitten en den chef te laten staan, bewijst de Heer Tijdens dat hij geen Radicaal is en niet gezegd kan worden tot de personen te behooren zooals Treub bedoelde toen hij sprak van Radicalen die eventueel gekozen zouden worden. Dat heeft de Heer Treub dan ook ronduit te kennen gegeven; ik houd het dus voor een grapje, ik weet het natuurlijk niet zeker, toen het Dagblad De Amsterdammer aan de woorden van Treub de uitlegging gaf waardoor de verkiezing van Tijdens het geval werd waarin de Heer Treub zich verbonden had te bedanken. Het staat vast dat Treub bedankt heeft tegen zijn zin en tegen den zin waarin hij zijn voorbehoud had bedoeld. Hij heeft, begrijpelijker-wijze, niet gezegd dat hij tevreden zou wezen wanneer in de Kamer deze of geene snuiter zou komen die als men op zijn billetjes klopt
| |
| |
antwoord geeft van ‘radicaal’ te wezen; hij heeft gemeend dat hij een eigen verkiezing zou laten varen als een gelijkberechtigd partij-genoot nevens hem zou worden gekozen, wat logisch en de eenig-mogelijke houding is. Dat de Heer Treub de angstvalligheid zoo ver gedreven heeft om iets wat hij wel begrijpen kon dat een ui was, niet van zich af te durven schudden; dat van bevriende zijde hem dit geleverd is, dit bewijst dat de redeneering waarmede Treubzelf en de courant zijn optreden hebben verdedigd, inwendig het Radicalen geweten niet heeft bevredigd. Men is teruggedeinsd voor de consequentie, men heeft er zich met een flauwiteit afgemaakt, men heeft, toen het vuur aan de scheenen kwam, rechtsomkeerd gedaan en men heeft, dat is de quaestie, de leege plaats van Domela Nieuwenhuis niet willen bezetten. Deze drieste roof van het volk dat men voorgeeft toegedaan te zijn, heeft men niet durven ten uitvoer brengen, het is bij den aanslag gebleven. 't Liberale varken heeft ook dezen afval opgepeuzeld, zijn eenige hartstocht is de honger en zijn eenige pudeur de vrees niet genoeg te krijgen.
Die redeneering van de Radicalen was een eenvoudige rekensom, dat de som niet zoo eenvoudig was als men voorgaf, wordt bewezen door dat zij er zich niet aan gehouden hebben. De Radicale partij is er, de Arbeiders-partij is er, de Verkiezingen beginnen; als nu de Radicalen de kiezers kunnen bewegen hun zetels te geven dan hebben zij daar evenveel recht op als de Arbeiders. Dit in het algemeen, en in het bijzonder dit: de Radicalen gunnen de Arbeiders gaarne een of meer vertegenwoordigers, maar als Radicalen moeten zij natuurlijk meenen dat hunne partij het eerst in aanmerking komt als er plaatsen te verdeelen zijn.
Men behoeft niet te kennen te geven dat de uitvinders van dit betoog schurken zijn, om evenwel op deze logica iets af te dingen. Op de logica-zelf is, vrees ik, weinig af te dingen, de redeneering mankeert niet in zich zelf maar mankeert als geheel. Wie zoo spreekt erkent de waarheid van de veel bestreden opmerking, dat alle andere partijen tegen- | |
| |
over de Arbeiders staan; en de Radicalen in dit land maken geen uitzondering. Zij hebben een voor altijd zichtbare lijn getrokken tusschen zich en de Arbeiders, door toe te laten dat een van hunne voornaamste menschen den strijd opnam tegen de groep die van de Arbeiders-partij de sterkste, meest gematigde en minst doctrinaire afdeeling is, tegen de Friesche Volkspartij. Woorden kunnen niet helpen, wij moeten naar hunne daden de lieden beöordeelen.
De eerste gelegenheid om de Arbeiders te benadeelen hebben de Radicalen aangegrepen, schoon met de onvaste hand van een onzuiver geweten. De politieke organisatie van de Arbeiders hebben zij in den persoon van hun eenigen vertegenwoordiger niet gespaard; - dit is een daad van openbare en felle vijandschap. Ik zeg nog eens dat ik dit geen reden vind om de Radicalen schurken te noemen, er is een waardeerbare oprechtheid in om met de Arbeiders allesbehalve te coquetteeren. Neen, zij zijn vooruitstrevende mannen van dit allerlaatste gedeelte van de eeuw, zij spreken de nieuwerwetsche taal die zij hebben geleerd, zij behooren niet tot de oudjes, zij zijn in hun soort een flink en achtenswaardig ras. Maar zij hebben van begin af getoond niet tot de Arbeiderspartij te behooren en er liefst zoo min mogelijk meê te maken te willen hebben. Hen actief optreden geeft aan den klassestrijd een nog duidelijker aanzien. Zij hebben zich aan de overzijde geschaard. Als zij moeten kiezen tusschen hun eigen belang en het belang van de Arbeiders, kiezen zij hun eigen belang. Dat bewijst dat zij zich met de Arbeiders niet vereenzelvigen, dat zij het verschil duidelijk zien, dat zij als een afzonderlijke partij willen aangemerkt worden, en als een partij die, wanneer het op daden aankomt, zich niet geneert met daden van den nadrukkelijksten krijg tegen de Arbeiders te ageeren. Er is geen onderscheid tusschen Radicalen en de andere burger-partijen in den politieken strijd. Ja, hunne sociale inzichten zijn niet de inzichten van voor twintig jaar, als wetgevers in het klein zullen zij niet doen zooals de menschen toen deden; maar dat is, mogelijk wel een verdienste, maar niet een bewijs dat zij in den eigenlijken, po- | |
| |
litieken strijd van onze dagen op de hand van de Arbeiders zouden zijn. De politieke rechten, als die verkregen zijn, dan kan men zich de maatschappelijke voorwaarden bedingen die men verlangt. Zelf willen de Arbeiders hunne maatschappelijke voorwaarden opleggen, door zelf-gekozen vertegenwoordigers regeeren, en de inrichtingen die voor hun nut heeten te zijn, kunnen ook door hunne vijanden zijn gemaakt en brengen den politieken strijd niet tot een eind. Ook als wetgevers in het groot hebben tegenstanders van de Arbeiders zich menigmaal als sociale hervormers onderscheiden; in Duischland de conservatieve meerderheid die Bismarck volgde en in Engeland de kooplieden, fabriekanten en grondbezitters van het Parlement. De klasse-strijd, om dat nog even te zeggen, kan men vergelijken bij twisten van reizigers in een spoorweg-coupé, onderwijl gaat de heele trein verder, gedreven door de stoomkracht der intellektueele evolutie; maar intusschen kunnen er in de wagens doodelijke gevechten worden geleverd en het is lang niet onverschillig in welken toestand de passagiers zijn als de trein eindelijk stil houdt. De Radicalen nu zijn niet minder vijandig aan de reizigers van de derde klasse als de anderen die in de eerste en tweede zitten. Zij gaan wel vooruit, maar dat doet de man op de machine. - Voor persoonlijke verwijten is in deze beschouwing geen plaats en zij zouden ook nooit de geheele partij kunnen treffen. Wel treft de heele partij het verwijt dat in deze karakteristiek mag bevat zijn; dat bij deze gelegenheid een achterdeurtje is gebruikt om zich weg te pakken, bewijst dat eenigszins gevoeld wordt wat hier is betoogd.
Ja, eenigszins is gevoeld dat het niet aangaat voor wie zegt het algemeen kiesrecht te willen, den zetel van den Heer Domela Nieuwenhuis te benijden. Het socialisme kan er geheel buiten blijven, maar hij is de eenige democraat die ooit in ons Parlement zitting heeft gehouden. Niemand zal wel willen betwisten dat hij de man is die onder niet-kiezers zijn grootsten aanhang telt. Men kan er verzekerd van wezen dat gij onder honderd voorstanders van Domela Nieuwenhuis
| |
| |
maar tien kiezers vindt. Niet van alle niet-kiezers, niet van de meesten, beweer ik dit, maar de min of meer groote groepen in alle deelen van het land die zijn verkiezing wenschten, bestaan voor het zeer groote deel uit lieden zonder stem. Dien kwalijk bedeelden had men hunnen vertegenwoordiger niet moeten afnemen, onder geen voorwendsel, met geen voorbehoud. Schoterland had moeten blijven in de oogen van alle volksgezinde menschen de plaats waar het gelukt was, bij wijze van een wonder, den wensch van de armen te verwezenlijken. Van de armen niet juist in deze Friesche dorpen, ook van hen, maar ook van de veenwerkers in die Provincie, van de fabrieks-arbeiders en ambachtslieden in vele steden, van kleine ambtenaren en beschaafde proletariërs verspreid over het land. Zij waren niet heelemaal uitgesloten van het bewind zoolang Nieuwenhuis in de Kamer zat, hun ontwakend politiek bewustzijn vond het aangenaam ten minste éen vertegenwoordiger te hebben. Nu het Algemeen Belang, de Sociale Rechtvaardigheid, of hoe men den modernen en met het Socialisme tot zijn klaarsten uitdrukking komende Openbaren Eeredienst wil noemen, dien anderen en ouderen begint te vervangen, nu is het een schennis geweest in den groven opportunistischen verkiezingstrijd dit district niet te sparen. Bij stilzwijgend en algemeen overleg van alle democraten had van Schoterland geen sprake mogen zijn, ja, zoo min als men van een altaar had willen maken een toonbank. Iets van eerbied voor de begeerte van zoovele slaven en stakkers in het heele land, die zelfs het kiesrecht niet hebben, en ook hun politiek leven moeten voeren bij de genade van anderen, had ieder moeten weêrhouden zijn vingers naar dit gewest uittesteken. Zelfs die éene zetel was voor hen te veel, zij zijn bestemd in deze maatschappij te blijven de voor-altijd-onterfden en van-alles-beroofden..... Het is verbazend harteloos geweest zijn voeten over die grenzen te zetten, die de grenzen waren van de streek waarbinnen, een uitzondering in Nederland, het aan de armen gegund was geweest eenigen hoop te koesteren voor de toekomst, eenig gevoel van eigenwaarde als leden van den Staat te behouden.
| |
| |
Die daar kwam, kwam er als hun vijand, als hun dief. Het is de niets-ontziende koopmansgeest, de gore sjaggerzin van de bourgeoisie van den tegenwoordigen tijd; de adem uit haar stervend lichaam heeft dit zonnetje van de arbeiders verdonkerd en den aanplant in hun jongen tuin verschroeid. De walgelijke burger-verkiezings-campagne heeft men in dit district gebracht, dat de gewoonste edelmoedigheid gebood te verschoonen.
Alle klasse-genooten van Treub moeten gebloosd hebben toen zij vernamen dat hij een candidatuur in Schoterland had aangenomen, alsof men hun de schande van een familielid had bericht. De Heer Treub heeft niet alleen zijn partij, hij heeft zijn stand gecompromitteerd; nog nooit is de volslagen afwezigheid van zelf beheersching in het uitbuiten van de arbeiders bij de bourgeoisie stootender gebleken, dan toen deze Radicaal antwoordde ook dien roof niet te zullen versmaden. Wie dat heeft gedaan, kan niet gerekend worden onder de menschen die iets gevoeld hebben van dien fijneren en milderen geest die het Hollandsche leven sedert een half dozijn of tien jaren eenigermate in zijne betere uitingen bezielt, zooals een hooi-wind in Juni de straten van een drukke stad zuiverend dóortrekt. Wie dat gedaan heeft, hoort tot de zotten als de rest.
| |
VI.
Zoowel door haar doen als door haar laten heeft zich de Radicale partij bij deze Verkiezingen genoegzaam gekarakteriseerd. De conclusie, dunkt mij, die al aangegeven is, is niet voorbarig en zegt niet te veel. Niemand heeft het recht te beweren dat zij niet hervormings-gezind is, maar hervormings-gezindheid mag niemand ook verwarren met een wezenlijke moreele politiek en met het noodzakelijke klasse-bewustzijn van dezen tijd. Die politiek wordt door haar niet gevoerd, dit bewustzijn heeft zij niet. Zij is hervormings-gezind zoo als de Liberalen dat zijn, zoover als hare beperkte ekonomie het voorschrijft en hare klasse-egoisme het veroorlooft. Nu is
| |
| |
hare ekonomie wel niet zoo oud als die van het conservatief Liberalisme, maar toch ook niet nieuw.
Het is inderdaad geen nieuwe uitvinding, dat de Staat in het algemeen beheer geen andere grens behoeft te erkennen voor zijne bemoeiing dan in het algemeen belang gelegen is. Van welke zijde wordt dit nog tegengesproken? De sukkels, die men hier voor eenigen tijd katheder-socialisten noemde, hebben het al beweerd, het is de gangbare theorie waarin elke beoefenaar van de ekonomie in de laatste twintig jaar opgeleid is. De vraag is maar, welke bemoeiing het algemeen belang voorschrijft, welke andere het verbiedt. En of men van een Liberaal of van een Radicaal het antwoord verneemt, het komt vrij wel op hetzelfde neer. Alleen kan van de Radicalen worden gezegd, dat zij gezind zijn met meer ijver hunne theorie te verwezenlijken dan het afgeleefde liberale geslacht in staat is te betoonen. Naarmate men aan de Radicale partij meer nuttige hervormingen verschuldigd zal worden, of zij althans in dien zin pogingen zal aanwenden, zal de Arbeiders-partij haar dankbaar zijn. Het zal van onzen kant alleen zwakheid zijn, wanneer men in gebreke blijft te erkennen wat zij tot stand brengt of tracht tot stand te brengen. Maar zij heeft zich bij deze Verkiezingen zoo scherp afgelijnd als een bourgeois-partij, dat het vertrouwen onmogelijk groot kan zijn. Ik bedoel geen verdachtmaking en zeg niet meer dan ieder kan kontroleeren, wanneer ik er aan herinner dat de tegenwoordige quaesties geen dingen zijn die de belangen raken van de Radicale partij zooals zij nu is samengesteld. Meer dan een indigestie aan het Liberalisme is de drijvende kracht van de partij nog niet. Ook de straks genoemde Katheder-socialisten hebben al die hervormingen gewild, maar zij zijn opgegaan in het Liberalisme. De Radicalen ijveren nu sterk voor Algemeen Stemrecht, maar dat is de levensvraag ook van húnne partij, zij kan dan eigenlijk pas beginnen te leven. De werkzaamheid en het talent in hunne zaak besteed, hebben bij de Kamer-verkiezingen van Juni een bedroevend succes gehad, sedert 1888 is er geen noemenswaarde voor- | |
| |
uitgang. Zoodra de burgerij eenigszins beteekenend het Liberalisme in den steek laat, zal dan een Radicale partij gevormd kunnen worden, die de hervormings-gezindheid voortzet verder dan haar belang, en in strijd met haar belang? De geävanceerde Friesche boerestand is al in reactie, zoodra zij daden zagen van de arbeiders zijn zij verschrikt en geërgerd teruggegaan. Dat zijn twee voorbeelden die voldoende reden geven voor bezorgdheid. Ook die radicalen van voor vijftien jaar, die van de Vragen des Tijds, waren bekwame lieden. De Friesche boerestand is altijd aan den vooruitstrevenden kant geweest. Nog eens, de oogenblikkelijke hervormings-gezindheid van de Radicalen is geen voldoende waarborg. Dat wordt ruimschoots opgewogen door de beslistheid waarmeê zij in den politieken strijd zoowel de belangen als de samenwerking van de Arbeiders hebben verworpen. Als men, bij dit kiesrecht, de eigenlijke en zelf-aangewezen arbeiders-candidaten laat loopen; als men, bij dit kiesrecht, den eenigen arbeiders-afgevaardigde probeert te weren, dan is de plaats van wie zoo doet in den klasse-strijd duidelijk ingenomen en niet vatbaar voor discussie. En nu is het, voor zoover ik weet, nog nooit gebeurd, sedert het proletariaat en de bourgeoisie met elkaar in strijd zijn, dat de een of andere bourgeois-groep eenigszins voltallig naar ons is overgeloopen. Wij kunnen alleen hopen dat de Radicalen bij ons de eersten zullen wezen die dit zullen doen, men heeft alle reden om het niet te verwachten.
Maar, zegt men, de strijd tegen de Liberalen, die wordt toch zeer verdienstelijk door de Radicalen gevoerd. Geeft dat geen reden van dankbaarheid en verwachting? - Dankbaarheid zooveel men wil, maar waarom verwachting? Het is het eigenaardige noodlot van de ondergaande klassen, dat zij eerst veel meer van binnen dan van buiten te lijden hebben. De geschiedenis van de Fransche aristocratie in de achttiende eeuw is vol van dit noodlot. De inwendige verdeeldheid verzwakt de behoudende partij zoodanig, dat zijn geen macht overhoudt om den vooruitgang te weêrstaan. Om de verdeeldheid te bedekken,
| |
| |
om geen nieuwe twisten te krijgen, heeft bij ons het Liberalisme zich jaren lang niet mogen verroeren. Dat was al een enorm verlies aan kracht. Nu komt de aanval van de afgescheidenen. Het Liberalisme zal dien aanval niet overleven, het leeft nu reeds enkel bij de domheid en de sleur van de menigte. De Liberale couranten, en de sprekers of schrijvers, vermijden alle rechtstreeksche ontmoeting, zij strijden nog maar met besloten vergaderingen, vervalschte verslagen, ontkende tegenwerpingen, persoonlijkheden, onwaarheden, verdachtmaking. Wie heeft met zooveel scherpzinnigheid en talent het Liberalisme aangerand als de redacteur van het dagblad De Amsterdammer?.... Een ongeloofelijke afspraak schijnt de Liberale hoofdbladen te verbinden deze courant nooit te noemen, dan om er van te kennen te geven dat zij aan de Clericalen verkocht is. Zulke dingen zijn geen teekenen van een sterk weerstandsvermogen. Aan deze Conservatieven de laatste slagen toe te brengen, is de historische taak van de Radicale parij die zoodoende het land een dienst bewijst, maar daarmede nog geen beloften aflegt van later, bij een beslissender ontmoeting, aan den goeden kant te zullen staan. En met de Radicale wetenschap, gerepresenteerd door de ontvouwing van hare beginselen en van hare kritiek op de Sociaal-Democratie in de brochure van den Heer Treub, heeft de Sociaal-Democratie volledig afgerekend; het is een voddig en onklaar opportunisme dat den naam van wetenschap niet meer verdient.
Ik spreek hier over het radicaal-gemiddelde, eene abstractie van al de indrukken die vele redevoeringen, verklaringen, artikelen en staatkundige verrichtingen, van verschillende personen, teweeg brengen, eene geöorloofde generalisatie die sommigen van hen onrecht doet ten bate van anderen, maar toegelaten kan worden in een bespreking die alleen te maken heeft met de algemeene verschijnselen in onze politiek en die zich onttrekt aan de vermelding van persoonlijke bijzonderheden, welke zoodanige verschijnselen niet noemenswaard verstoren. - En zoo kan mijn besluit niet anders zijn dan de aanhef. De vragen die ik deed in
| |
| |
Mei 1889 en die de toekomst zou beäntwoorden, hebben nu al een grootendeels onkennend bescheid gekregen. Zou de Radicale partij den klasse-strijd gaan begrijpen? - Neen, want zij heeft aan den verkeerden kant haar plaats gezocht. Zou zij trachten de Arbeiders te organiseeren en voor hunne politieke rechten opkomen? - Neen, want zij denkt niet aan hen bij de Verkiezingen en zij heeft gedaan wat zij kon om den Arbeiders-afgevaardigde buiten de Kamer te houden. Zou zij een verzoening beproeven tusschen de Arbeiders en de vooruitstrevende leden van de burgerij? - Neen, want zij heeft in Schoterland van de Socialisten-vrees gebruik gemaakt en zij heeft den Socialisten-haat aangevuurd.
Ik acht het nu overbodig vragen te stellen voor een verdere toekomst. Ik ben niet nieuwsgierig meer. Wat er goeds van komen mocht is winst. Ook in Nederland is gebleken dat de Arbeiders alleen op de Arbeiders kunnen rekenen. Dat is al winst.
Juli '91.
|
|