Lento. Door Frans Erens.
De doode ging in den nacht, langzaam gereden door langzaam stappende paarden.
De doode ging vooruit, achter de lantaarn die vonklichtte in den donkeren nacht.
De koperen helmen glommen op de hoofden der officieren. die in breedvouwende mantels gebogen gingen achter den zwarten wagen, met zwaren stap dofbonzend op de klinkers, met rechtgestrekte beenen gelijkmatig bonzend op de klinkers, bonzend als de slag van een torenklok, terwijl de sporen knisterden als vlammen in dor hout. Machtig in hun metalen soliditeit, als in vollen oorlogstijd, blonken de helmen in een hard gevonk, terwijl de sabels schommelden, onder het eentonig getiktak van het regelmatig beenengestap, en de hoeven der paarden knarsten op de zwarte steenen der straat.
Aan den doode voorbij ijlden de zwarte lijven der levende menschen, en aan den doode voorbij galoppeerden de zwarte rijtuigen, ratelend in het bliksemend keiengeflikker, en vlug gleden de tramways voorbij, als kooien van licht gevuld met gezellig pratende levende menschen, en de conducteur blies op den hoorn in voortschietende vaart.
Hoog stond de maan in de wazige zwart-blauwende lucht; over de maan togen rossige wolken voort, donzig trekkend in hun wollige vacht, en de sterren hier en daar glinsterden