De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Verzen,Ga naar voetnoot1) door Herman Gorter.I.
De lente - ik sta midden in haar -
o daar komt ze, daar, daar,
daar vliegt ze op me aan, ze zoent me
ze zoent me, ze zoent me en ze noemt me
haar zoete ademen woord voor woord -
o en daar vliegt ze voort
de honnige, fladderende lente
naar de verte, daar naar de horizonnerige tenten,
de zilveren, zilvervoetige, zilverhandige lente
de zonnige lente.
Kijk nu ze strooit den zomer rond
die vliegt om haar rond
uit haar mond,
rond haar boezem, haar gladde rug, haar beenen
zoo donslicht-omschenen,
| |
[pagina 272]
| |
ze gaat langs de horizonnen
maar aldoor omme,
ze heeft toch zoo veel, ze kan geven
wel, zie het lichte sneven
van al dat kwijnende levende stervende opflikkerend licht,
en daar midde' in haar gezicht,
zie je het wel, zie je het wel,
hoe licht hoe wit hoe goud hoe schel,
hoe kunnen we 't toch verdragen
van ochtend tot avonddage,
kom weer, kom bij mij weer
gij mijn lieve, mijn lieve, lieve, lieve oogenbegeer.
O ze valt op mijn borst
haar mond midde' in de dorst
van mijn mond, haar roode zachte weeke punttong,
't is of ze heelemaal in me drong.
| |
[pagina 273]
| |
II.
De lamp schijnt, de kamer is open -
buiten hoor ik de wind loopen:
De bladen, de flappende bladen,
de flaplentebladen - de flapnachtbladen,
ze zijn groen en ze zijn zwart en slap -
hun natte lippen, 't slap handegeklap,
hoor 't opwaaien, 't alle-weggaan,
daar komen ze weer aan -
het schermutsel in 't donker van zachte wapenen,
het aan elkaar klapperen,
hoor ze in de verte aangaan,
de nacht is heel open gegaan
als sluizen -
langs mijn hand koel gezoen en gestrook
het licht schijnt als in rook,
't is als om slapen te gaan -
in 't schijnlicht, die vlijblaan, 't òpgaan, 't neergaan.
| |
[pagina 274]
| |
III.
Zachtlichte lentenen
mogen nu wentelen
aanwentelen,
hooglichte luchten
wolkenlicht luchten,
de lentenen -
Groote lenten met zonlichtboezems
in fonkellichte vèr vallende blouses
waar hoofden zacht in liggen,
donzig en ver als wolkenen,
de grijze stil-sneeuwige
die in wintermiddagen liggen.
Dàn oogen lichtgrijzig spelen,
open, waarin de vele
doorschijn-licht gedachten vervelen
zich - den ganschen goudgelen
lichtlichten lentenádag -
terwijl de luchten verspelen
heel vèr verre windkrakeelen
zoetzomerig in een lach.
De lippen hangen dan stil,
de handen een weinig kil,
het lichaam in lucht, de rille -
in eens om het uit te gillen.
| |
[pagina 275]
| |
IV.
Blinkend licht splinterde fijn,
uìtstortte ik in den schijn,
het straalde over mijn oogen, het stroomde langs mijn lippen,
het viel over mijn gebogen armen en handen - mijn tippen
van mijn vingeren striemden zijn teere geweven lichthuid,
mijn hooge beenen riemden het spiklend spatzilver er uit -
en toen was ik in de dage
waar hàre zoetstroomige bedden lagen,
hare, de jonge gezwollen bloedige bloemige roode lent',
tot me gewend.
Ze ging zoo dansend, zoo armen zwaar heffend lichtend voorbij,
haar stroomende rug, een glijbaan van licht, haar lichtvolle zy,
het ronde hoofd daar van boven,
de omhoog zolende voet -
de vingers zooals lovers
die zénuwig dè wind trillen doet -
en daar kwam ze ook weer aan,
de lucht van zich duwend, over de aarde, luchtbelaan,
in het zware daglicht met haar eigen lachlicht,
ademend zwaar alsof ze zong, omdat het haar lippen hóógvol drong,
en de teedergevelde borsten omhoog
waarlangs het licht langzaam vloog
omdat zìj het was - omdat zìj zìj was -
het roode langzame lichte witte met een beetje goude licht,
en over haar wang en gezicht
gleed het neder omlaag, langzaam en juist daarom traag,
en ze kwam zoo dicht bij me
en ze neerlei me
haar teedere volle borst tegen mijn lip
| |
[pagina 276]
| |
een oogenblik, want een tip
was ook al veel te veel voor mij
en ze streelde ook over mij
haar groote omhoog geheven zware maar mij lichte hand
en ze legde aan mij
heel het uitgestrekte bloeiende bloem-beddige land
van haar fonkelend gazzend, zonnend, koren-vlammend lijf
en ik hield me stijf
om niet te vallen, want ik voelde de duizendtallen
van groote bloeddruppels opspringen als een regen in mij -
maar als een plassende stralende regen in Mei
voelde ik toen het licht van haar oogen
door de glimlichte glanzende drooge
luchten over me heen -
't werd stiller om me heen,
ik zag haar gaan, lichtspreidend als een rad van vuur,
verder en verder, zwijmen in dag, overal gelijk vuur, -
omhoog was ze en omlaag,
nu was het overal dag,
boven, beneden - vurig tevreden -
en ik stond alleen met mijn lach.
| |
[pagina 277]
| |
V.
De lente komt van ver, ik hoor hem komen
en de boomen hooren, de hooge trilboomen
en de hooge luchten, de hemelluchten,
de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten,
trilluchten.
O ik hoor haar komen,
o ik voel haar komen
en ik ben zoo bang
want dit is het sidderend verlang
dat nu gaat breken -
o de lente komt, ik hoor hem komen,
hoor de lichtgolven breken
rondom, rondom mijn hoofd,
ik heb het wel altijd geloofd,
nu is hij gekomen.
Goud is het in de lucht als goude heiligen,
in labberlichtkleeden, de zeilige
die nu de aarde bevaren, bezeilen,
over de luchte meeren
met het zachtgladde kleed scheeren
en blijven wijlen,
en komen keeren,
het zachte hoog luchtkleed tillende zeilen
ze heene en weer wiegelende
en blikken zich spiegelend
in de blauwe verwarmde waterevlakken.
O hoor je haar komen
met je zachte warme vingeren
hoog trillende in de bloeme-
luchten die rondom klingelen -
| |
[pagina 278]
| |
met je vlottend haare
met het licht gebaren
van je blauwe vervliedende oogen
in het allerhoog hooge
het hoogheilige luchtige goudluchtere licht?
hoor je 'm komen teederstillicht?
Laten we nu lachen
lachen lachen lachen
in zijn gezicht dat daar dagen
dagen doet in den dag,
laten we tranen weenen,
weenen weenen weenen,
hij weent ook over ons henen
in zijn sneeuwglinsterdag.
Lentelicht is nu gekomen,
eindelijk is het gekomen,
o laten we toch lachen
lachen zoo licht als dagen,
want hij is er, hij is,
en gij onz' droefenis
val toch in tintellichttranen
als bleeke vallende manen
stil in de lichternis.
Wij voelen als twee
hooge, op stengel verhoogde lenterood-bloemen
midden in de lichtzee -
de lente is gekomen.
|
|