getuigenis af van den kunstsmaak van het huidige ontwikkelde publiek. Immers, hij was geen ‘vliegenreddend rijmelaar,’ of kunstige-sonnetten-smedend sentimentspoët met ‘boven lucht en wolken uitschreiende idealen’ (die den ingezonden Nederlander aan weinig meer dan aan klink-klank doen denken), maar een dichterlijk gemoed, dat ‘en verterend aandeel nam In at wat onze tijden baren’, en door eene diepgaande studie der geschiedenis vele en gewichtige dingen over die tijden te zeggen had; dat, eindelijk, die dingen zei in niet-slechts-door-den-vorm aangrijpende verzen: mannen-voer in mannelijk dicht.’
Men ziet dat het reeds dadelijk aan aanhalingen allerminst ontbreekt; inderdaad is deze aanhef niets anders dan het bericht, dat volgens het heerschende gevoelen in de kringen die de auteur bezoekt, de jongere dichters van den tegenwoordigen tijd zijn zooals hij citeert en Da Costa was zooals hij wederom citeert. Maar waarom nu niet de fout vermeden van te doen alsof de Heer Schelts van Kloosterhuis iemand was, die met volkomen bewustheid en volgens eigen, vrijen wil, in de moeilijke vraagstukken die hierbij betrokken zijn, zich partij stelde. Men mag niet denken, dat deze Heer de pretentie heeft gehad, van met deze weinige pennestreken een oordeel te vellen over de poëzie van ons geslacht, nog wel een vergelijkend oordeel met die van een vorige periode. Ook de Heer Kloosterhuis zal weten, dat men met het uitspreken van zulke algemeenheden niet begint, en dat zij enkel als de slotsom van een uitvoerig betoog eenige beteekenis kunnen hebben. Wezenlijk doen de moderne dichters sommige lezers nog aan heel iets anders dan aan klink-klank denken, en ik houd het voor zeker, dat menigeen bij dit naieve debuut den schrijver zal verzoeken voortaan alleen voor zich zelf te spreken. Men zal allicht den samensteller van deze bloemlezing dit onbewust-aanmatigende ten goede houden; schoon hij, indien hij niet kan velen dat men hem gekscherend te woord staat, den in-gezonden Nederlander, die even weinig als de Heer Kloosterhuis de kunst van zijn tijd zou begrijpen, integendeel uit wandelen had moeten