De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
Tweede jaarlijksche Tentoonstelling van de Nederlandsche Etsclub.I.Een wezenlijk zeldzame expositie om verschillende redenen. De in kunst belangstellende lezer van dit Tijdschrift weet tegenwoordig welke de positie is van den onafhankelij ken kunstenaar tegenover de menigte; weet ook dat de officiëel erkende autoriteit in handen is van onbevoegden; dat we in ons land onder de ouderen groote kunstenaars hebben, ja groot onder de grootsten der gansche wereld; dat er jongeren zijn die met heerlijke bewondering voor de machtige werken der Grooten, een kunst willen van hun eigen bloed en vleesch; die wars van 't algemeen erkende mooi van de menigte, onafhankelijk willen zijn van alles wat systeem of school is; die schaterlachen om de vuile hatelijkheden en het onnoozele oude-wijve-gewauwel van het troepje idioten, dat zich critici noemt; die bereid zijn om de grootste wereldzorgen te dragen in het bewust-zijn van hun passie-vol willen. Dat alles kan hij weten. Nu, die jongeren, diezelfde jongeren, sterke en zwakke, met enkele bijloopertjes die niet in hun kring thuis hooren - daar wou ik het over hebben. | |
[pagina 425]
| |
Want zij vormen het eigenlijke - 't werkende deel der Nederlandsche Etsclub: hun tentoonstelling in de groote zaal van Arti - door het bestuur met de meeste welwillendheid afgestaan, - verklaart gemakkelijk èn de luttele belangstelling van het publiek, èn de enormiteiten van de pers. Want wat hebben ze gedaan. Ze hebben in de eerste plaats uitgenoodigd de grootsten van hun land: de Marissen, Israëls, Bosboom - en getracht werk van Mauve te krijgen.Ga naar voetnoot1) Alleen van Bosboom was er niets. Vervolgens de besten der buitenlandsche etsers: Whistler, Camille Pissarro, Rops, Bianchi, Conconi, Buhot.... de drie laatsten zonder belangrijke bijdragen. Ten slotte hebben ze geëxposeerd uit particuliere verzamelingen - behalve de mooie schetsjes van Mauve en het bekende etsje van Jacob Maris - werk van Millet, Rousseau, Corot, - een etsje van Bonvin, - croquis van Lançon, - werk van Seymour-Haden, den grooten engelschen etser, van Edgar Degas, een der meesters van het fransche impressionisme, van Odilon Redon, de bête noire van de tentoonstelling, - van Felicien Rops, Lucien Pissarro, Rafaelli, Forain, Surat, Brown; - lithografieën van Thornley naar Degas en de ets naar de staalmeesters van Koepping. - Nu vraag ik je! - Bijna allen zeer individueele artisten en kunstenaars van goed alooi; allen in hun land in bepaalde kringen even gereputeerde als hier onbekende artiesten; menschen die een grooten strijd hebben meêgestreden en, voor zoover ze nog leven - nòg strijden tegen de immense domheid van den grooten hoop. - En dan komt me zoo'n goeie heer... hoe heet hij toch ook... van het Nieuws van den Dag, - in z'n onnoozelheid o.a. vertellen dat Bianchi, Mosé Bianchi, de technicus in het kwadraat, dat die zijn metier nog niet kent! 't Is om te stikken!... Nu, aan de gevoelige les welke de heer G.H.C. Stemming dezen heer gegeven heeft, zal ik niets meer toevoegen en mijn ergernis maar smoren in den spottenden lach van mijn medelijden.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 426]
| |
Eerlijk gezegd houd ik mij ook liever niet op bij dergelijke bêtises, waar ik mij voorgesteld heb te spreken over een sympathieker onderwerp. Ik zei dan dat deze tentoonstelling zeldzaam is. Ja, ja, zeldzaam: Want het gebeurt nu eenmaal niet veel dat de beste der jongeren in de gelegenheid zijn om, in zamenwerking met de groote ouderen, een expositie te geven, die niet bedorven wordt òf door den dichten drom van schilderende middelmatigheden die we gewoon zijn op onze schilderijtentoonstellingen te ontmoeten, òf door de verregaand willekeurige handelwijzen van onbevoegde juryleden.Ga naar voetnoot1) Hierbij komt nog dat maar heel weinigen het voorrecht hebben af en toe een kijkje te nemen in de schetsboeken en portefeuilles der kunstenaars; zoodat alleen al 't exposeeren van croquis en schetsen, die evenveel - en soms meêr, - kunstwaarde kunnen hebben dan menig schilderij - om van krijtteekeningen niet eens te spreken, die gewoonlijk op onze tentoonstellingen zoo stiefmoederlijk behandeld worden, - dat alleen hierdoor deze expositie een buitengewoon cachet heeft, en vooral hier van waarde is, waar het gehalte van het geëxposeerde - de heele mooie dingen daargelaten - over 't algemeen boven het middelmatige staat. Maar over het werk der leden straks nader. Nu wilde ik spreken èn over de buitenlandsche kunst van deze tentoonstelling, èn over onze groote landgenooten. | |
[pagina 427]
| |
In de eerste plaats over Thijs en Willem Maris, die vollediger vertegenwoordigd zijn dan Jacob Maris, Israëls en Mauve. | |
II.Thijs Maris, van wien men verleden jaar op de expositie der club in den Haag zulke heerlijke etsjes gezien heeft,Ga naar voetnoot1) werd dit jaar gerepresenteerd door drie teekeningen.Ga naar voetnoot2) Een groote houtskoolteekening - ook verleden in Arti geëxposeerd en... slecht gehangen: een visioen van heerlijk blonde, harmonieuse, fijn gevoelde toonen; een betooverd kasteel uit de rijke droomenwereld van een kunstenaar die 't in zijn macht heeft zijn meest subtiele sensaties weer te geven. Een geteekend kinderkopje dat bewijst dat, als hij wil, hij beschikken kan over een even minutieuse, preciese, technische meesterschap als Meissonier, - evenwel met àl de majesteit en grootheid van.... Thijs Maris;Ga naar voetnoot3) ten laatste door een door hem zelven bijgeteekende fotografie naar een van zijn werken. Willem Maris gaf blijk van zijn sympathie voor de etsclub, door het zenden van een ongewoon-mooie houtskoolteekening: een krachtig staaltje van zijn heerlijk talent; ook nu weer zijn bekend motief: koeien bij een plas, - boomen..., lucht.. - maar nieuwer, - dieper van toon dan gewoonlijk. Merkwaardig is het verschil tusschen deze teekening en de twee - door den heer v. Wisselingh afgestaan - uit een veel vroegere periode, vermoedelijk schetsen naar de natuur; - maar die in hun geserreerde en vaste en toch zoo mooi gevoelde wijze van doen, al den grooten kunstenaar voorspellen die zich hier in zijn houtskoolteekening toont in al de magistrale grootheid van zijn sympathische kunst. | |
[pagina 428]
| |
Jozef Israëls exposeerde verleden jaar, op uitnoodiging van de etsclub, mooie etsen; aan een der portefeuilles welke de club jaarlijks uitgeeft werkte hij meê. Dit keer zond hij een meesterlijke croquis: een vrouw die een zak op den rug draagt en gebukt gaat onder de zware last; uit deze teekening kan men zien hoeveel een groot kunstenaar met weinig, maar mooi begrepen lijnen zeggen kan. 't Is teekenen in de gezondste beteekenis van het woord: ‘the essence of form’ zooals Hunt dat bedoelde; 't is, met het hoog begrip van een superieuren geest, de beteekenis geven aan een bepaald karakter. 't Mooie etsje van Jacob Maris, afgestaan door den heer Geo. Poggenbeek, is reeds lang bekend en opnieuw bewonderd, - de vereerders van Mauve hebben zeker met meer dan gewone belangstelling gekeken naar de eenvoudige schetsjes door mej. Hugenholtz en den heer Geo. Poggenbeek afgestaan. 't Is wel jammer - hoewel wàt er was de tentoonstelling tot een goed geheel maakte, - dat èn Jacob Maris èn Mauve niet beter vertegenwoordigd waren.
Men zal moeielijk kunnen beweren dat de etsen van Millet in ons land zeer bekend zijn. Alleen artiesten en menschen die wezenlijk om mooie kunst geven, zijn soms in de gelegenheid geweest ze te zien; hetzij in het buitenland, hetzij hier, waar schaarsche afdrukken met zorg bewaard worden door geraffineerde verzamelaars en misschien enkele kunstkoopers, voor wie ze precieuse koopwaren zijn. Hetzelfde geldt ook van de heerlijke etsen van Corot en het eenige etsje van Rousseau. Ik wensch hier uitdrukkelijk op te wijzen, als een van de redenen waarom deze tentoonstelling èn ongewoon, èn merkwaardig is.Ga naar voetnoot1) De drie belangrijke etsen van Millet:Ga naar voetnoot2) les bêcheurs, le départ pour le travail en la cardeuse, zijn zeer karakteristieke | |
[pagina 429]
| |
staaltjes van zijn etswerk: gezond en eenvoudig, - forsch en ernstig als zijn heele persoonlijkheid. Maar hij mist de hoog artistieke virtuositeit van Corot.Ga naar voetnoot1) - Millet doet je aan door het sympathieke sentiment dat hij legt in de kalme breede lijnen waarin hij zijn impressie geeft. Maar Corot overweldigt je door zijn immense hoedanigheid: zijn lijnen jubelen en juichen, als heldere vogelen-stemmen in een hooge ochtendlucht - om, geleid door de spontane fantasie van den grooten kunstenaar als éen geheel te geven de machtige impressie van zijn heerlijke gezichten. - In Millet voelt men nog inspanning en strijd om zijn materie te overwinnen. Corot is meester over zijn stof en zegt gemakkelijk wat hij te zeggen heeft. Seymour Haden heeft deze overeenkomst met Corot, dat zijn techniek even als die van den grooten franschen meester, zuiver is. - Corot geeft de impressie van het geziene, zooals hij het met de emotie van zijn herinnering in zich ziet. - Seymour Haden geeft de meer directe, mooi begrepen impressie van de natuur; maar beider kwaliteit is groote spontaneïteit. Beiden geven hun impressie in lijnen, zooals ze die alleen in lijnen voelden, - zóo en niet anders. Vergelijk b.v. hun werk met dat van Bianchi en Conconi. Die maken de indruk dat ze etsen... zóo maar, zonder zelf te voelen waaròm ze nu juist etsen. Ze komen tot een resultaat door het appliceeren van bepaalde middelen, zonder het gebruik van die middelen te motiveeren. Zij zijn groote meesters in hun kunst, en niemand zal 't ze nadoen, - hun werk is aangenaam knap, artistiek knap - maar 't is alles uiterlijk; want behalve dat 't niet gemotiveerd is waarom ze nu eigenlijk etsen - vooral bij Bianchi vindt men zijn aquerellen in zijn etsen terug - heeft het kunstgehalte, de aandoening van den artist, weinig om het lijf. Een knap technicus - maar die in vergelijking met de vorigen bepaald ordinair wordt - is Buhot. | |
[pagina 430]
| |
Zoo de meeste kunst waarover ik tot nog toe gesproken heb voor velen geheel nieuw was, de kunst waarmeê ik mij nu eenige oogenblikken ga bezighouden is, - behalve heel onbekend, - erg vreemd, dikwijls excentriek. Ik bedoel de hier geëxposeerde moderne fransche kunst, waarvoor ik niet zal beginnen sympathie te vragen, maar waarop ik wijzen wil als iets heel merkwaardigs - dat aandacht eischt. Ik heb in het begin van dit stukje Odilon Redon de bête noire van deze expositie genoemd. En inderdaad is het werk van dezen excentrieken droomer - dezer afgetobden melancholicus - wel geschikt om onze kalme, bezadigde, bedaarde en rustige landgenooten aan het schrikken te maken. Als Redon alleen was een excentrieke zenuwlijder, die soms erg benauwd droomt en hallucinaties heeft, - dan zou dat vrij wel een zaak zijn die alleen hem zelf en hoogstens ook zijn doctor aanging. Maar Redon geeft uitdrukking aan zijn melancholie, zijn nachtmerries en hallucinaties. Hij zet zijn sensaties om in kunst - in kunst!... en van dat oogenblik af hebben we ons niet te bemoeien met 't erge vreemde en akelige en spookachtige voor òns van die sensaties, - maar alleen met de uitdrukking hoe hìj ze voelt. De wereld waarin hìj leeft is de uwe niet - maar geloof me, ge staat even ver van de eigen wereld van welk ander groot kunstenaar ook. In een opstel over Odilon Redon in dit tijdschriftGa naar voetnoot1), zegt de heer J. Staphorst, sprekende van Redon: ‘Op zijn voor-hoofd draagt hij het fatale werk der névrose. De droomen die hem in zijn slaap bezoeken zijn afstammelingen van die van Poe of Baudelaire. Redon is een melancholicus van de familie van dien waanzinnigen zijner eigen schepping dien hij in de ruimte op één punt doet staren, en wijl hij staart, trekken ze voor zijn oog voorbij, die hallucinaties, dien hij moeizaam belichaamt.’ En verder: ‘Hij is een zoeker, een | |
[pagina 431]
| |
novateur, een baanbreker, de eerste op een ladder, waarop hij zelf nog hooger klimmen zal. In zijn kunst is hij de eerste die van een orde van sensaties gewaagt, waarover in geenen deele het laatste woord gesproken is.’ Behalve een teekening van DegasGa naar voetnoot1) waren er geëxposeerd vier lithografiën van zijn werk door Thornley. Degas is een scherp waarnemer; zijn croquis: een ballet-danseres in rustende, steunende houding, frappeert door de enorme realiteit van die leelijke vrouw met die leelijke vormen en leelijke proporties; dat moest zóo zijn en niet anders; niet gezocht leelijk waardoor 't overdreven zou geweest zijn, maar gewoon leelijk, zooals hìj dat zag, weergegeven in weinig en eenvoudige lijnen, 't Is geen realiteit, gezocht in het namaken van de natuur in de kleinste bijzonderheden, - maar reëel door een groot begrip van karakter, - aangrijpend door het nuchtere zien van de natuur; door het vlug en juist weergeven van een mouvement, een lijn, een actie, een expressie. Het is bijzonder individueele kunst. Geen kunst die groote emoties zal geven, - maar sterk intellectueele. Dit laatste zou men ook kunnen zeggen van de geestige, gewoonlijk zeer.... ondeugende kunst van Felicien Rops - die hier slecht vertegenwoordigd was; - van Rafaelli - die een zeer speciale plaats inneemt in de tegenwoordige Fransche kunst; - van de zeer expressieve etsjes - zoo geestig gedaan - van Forain. Maar superieur aan alle dezen zijn de etsen van Camille Pissarro: subtiel werk van een fijn-georganiseerd, hoog begaafd artist. - Ook de ongewone, brutaal-origineele houtsnedenGa naar voetnoot2) van Lucien Pissarro naar schilderijen van zijn vader, zijn in hooge mate belangrijk.
Een, laten we zeggen, zonderling figuur maakte op deze tentoonstelling de ets van KoeppingGa naar voetnoot3), naar de Staalmeesters; | |
[pagina 432]
| |
als etswerk is het zonder kwestie heel knap, maar op de Staalmeesters van Rembrandt lijkt 't erg weinig: de kleuren in het schilderij zijn niet geobserveerd in hun verschillende waarde - en iemand die dàt niet voelt is zeker de man niet om Rembrandt te begrijpen. | |
III.En nu ten slotte een kort woordje over de werkende leden der Etsclub. Niet alle hebben geëxposeerd. Vooral heb ik gemist het bizondere etswerk van Tholen, waarvan ik verleden jaar zoo'n mooie herinnering beb gehouden. Ook Derkinderen zond niets; ook Isaac Israëls niet, noch Van der Valk. - Over vele die wèl exposeerden, zal ik niet of met een enkel woordje spreken. Als ik - in de eerste plaats - denk aan de handige krabbels van Breitner, die ‘men’ zoo onbelangrijk vond, dan moet ik - ten deele althans - de verklaring hierin zoeken, dat ‘men’ uit onwetendheid en verkeerd begrip met minachting nederziet op resultaten die de artist zoo weinig inspanning en tijd hebben gekost. Hunt - de Amerikaansche schilder - zegtGa naar voetnoot1) zoo goed: ‘If you have painted a sketch in two hours, don't tell of it! If you do people will say that it is horrid. They like the look of work that takes weeks and months. Just as in society you'll hear a lady say, ‘See my beautiful embroidered handkerchief! The girl who worked it made herself blind! Is n't it lovely?’ ‘Oh!’ Ah!’ etc. - ‘Men’ houdt meer van ‘afgewerkte’ zaken. Het mooie begrip van een lijn; het vlugge neerschrijven van een expressie; de impressie van een karakteristieken vorm gaat ‘men's’ neus voorbij. Ik voor mij houd veel van die kinderkopjes, geteekend met een enkel lijntje, - dat ieder op zichzelf zoo gevoeld en juist is. Ook zijn andere krabbels, waarin hij gegeven | |
[pagina 433]
| |
heeft, behalve zijn impressie van vorm en expressie, - die van de kleur, met juiste tonen: dat portretje b.v. en de slapende vrouw, - die arabieren vooral, snel en scherp geobserveerd - geestig, smakelijk geteekend, - doen hem mij kennen als iemand van een spontaan hoog-begrip. De teekening van Karsen geeft mij de sensatie van al de droevige mooiigheid van een koude-October-avond-stemming. Karsen is een emotioneel kunstenaar. Zijn kunst is stemmingskunst van een sterke individualiteit - ik weet niet of deze teekening geheel is uitgesproken, maar ik voel er veel voor. De Zwart zond drie mooie sympathieke etsjes; mooi door de kleur, mooi door de harmonische tegenstelling van genuanceerd licht en zware donkers: gezond en krachtig werk. Veth komt mij voor de meest ervaren etser te zijn van de hier exposeerende leden. Zijn ‘Haven met molens’ is van een merkwaardig savoir-faire; zijn portret van Busken Huet bizonder knap: onvermoeibaar doorwerkt en toch frisch; - buiten de verf had 'k bijna gezegd. - Behalve de forschere ets uit den vorigen jaargang der portefeuille van de club, exposeerde Veth nog een viertal geteekende portretten, waaronder een fantaisie-portret van een bizonder gedistingeerden toon. Witsen zond veel zwarte etsen; te zwaar, te groezelig, zooals prof. Thijm zegt. Zijn etsen doen dikwijls denken aan krijtteekeningen, die in de olie zijn gevallen: een persoonlijke opvatting van het etsen in weeken grond; - 't is het werk van iemand met een luien geest, die niet dan met veel moeite zegt wat hij wil. Een lijst met merkwaardige schetsen exposeerde Van Looy, In meer dan éen opzicht merkwaardig. Eerstens om de mooi geteekende schets van het kind dat zit tegen een boom: sterk van expressie; en de handige croquis van den moddermolen. Van Looy werkt met snelle, prettige lijnen, met een spontane, zich direct aan de natuur aansluitende fantasie. Maar merkwaardig voorál om zijn sterk geprononceerde persoonlijkheid. Ook de Tango, de herinnering aan een Spaanschen dans, hoewel wat kleurloos, frappeert door individueele opvatting. | |
[pagina 434]
| |
Ik had van Bastert meer verwacht dan de twee zwakke teekeningen, die hij gezonden heeft. Van Van der Maarel was er een erge groote teekening, waarin enkele mooie blonde tonen. Zilcken weet van etsen meê te praten. Zijn vogelstudies vooral bewijzen dat hij er zeer geestig over kan meêpraten. Zijn reproducties naar de Marissen, Mauve etc. zijn slap en oppervlakkig. Over het algemeen is hij week en - onzeker - vrouwelijk - soms fijn. Maar uit al zijn werk spreekt meer een handig werkman dan een individueel artist. - Ik zal mij niet permitteeren, aanmerkingen te maken: ik geef hier mijn impressie; Zilcken weet het natuurlijk zelf veel beter; - en ik zou verdacht kunnen worden van hem de les te willen willen lezen; - maar toch wil ik verklaren niet te begrijpen waarom hij zulke kinderachtige en weinig begrepen etsjes maakt naar onze groote meesters. Zou zijn groote productiviteit hier geen schuld aan hebben? Zijn weeke grondstudie is fijn met veel kleur, maar doet te veel denken aan het procédé van Rops. Ook Mej. Van Houten geeft penteekeningen, waarvan ik geen begrip heb; blijkens haar etsen kan zij veel; verstaat zij haar vak; - haar teekeningen zijn wel erg naïf! Koster is een braaf etser, die erg zijn best doet. In zijn ets naar Begein zoowel als in zijn ‘holle weg’ is veel moois, maar bij beetjes. De dames Moes en Schwartze zijn niet mooi voor den dag gekomen. Het etsje van Mej. Moes is... aardig, aardig; - maar haar teekening en vooràl, o vooràl die teekeningen van Mej. Schwartze behooren niet op deze expositie. Ook de teekening van Witkamp niet;... dat is alles, wat ik er voor het oogenblik van zeggen wil.
Ik eindig met den wensch dat er mogelijkheid moge komen voor een schilderij-tentoonstelling, geschoeid op de leest van deze expositie. Het dilletantisme - die leelijke indringer - kan men niet genoeg tegengaan.
Amsterdam, Juli '88. Verberchem. | |
[pagina 435]
| |
Meijer de Haan's Uriel da Costa.Hoog en ernstig moet het oordeel zijn, over hem, die kunst námaakt. Hem, die denkt dat zwakke nabootsingen van het reuzige werk van groote mannen reden van bestaan hebben. Hem, die niet weet dat het leveren, ook van de beste copie niemand tot kunstenaar maakt. Hem, die een slappen indruk, opgedaan bij Rembrandt, voor doet komen als gaf hij zijn eigen in zijn ziel gevoelde werk. Hem, die niet voelt dat het eenvoudigste schetsje, door naïve handen gemaakt, hooger staat dan de pronkerigste namaak. Want dit is de waarheid, dat zonder innig-eigen gevoel geen kunst ontstaat. De heer de Haan heeft zich vergrepen aan al deze wetten, die ieder, die werkelijk artist is, zich stelt. Zijne schilderij Uriel Acosta is niets dan een verwarde mengeling van herinneringen aan Rembrandt en Munkaczy. En wat steeds 't noodwendig gevolg van ongevoeld werk moet zijn; 't is afschuwelijk geschilderd. Wat heeft hij gemaakt van de hoofdpersoon? Wat heeft hij gevoeld voor die groote tragische figuur, Uriel Acosta? Een lompen kerel, zonder herkenbaren kop en zonder stand. Wat van den opperrabbi, den eenige die eventjes naar voren komt? Wat van die andere fletsche figuren, die plat geplakt zitten, tegen den fond? En kijk eens naar dien vuil-aschbruinen achtergrond, waarin die kast zoo vies is weggemoffeld. Naar den grond en naar dat tafelkleed. En waarom heeft hij de frissche lichten op dien koperen luchter niet aangedurfd? Het komt alles, mijnheer de Haan, omdat gij begonnen zijt, zonder een zuivere voorstelling, door u alleen gezien, te hebben van wat gij maken woudt. O, ik begrijp het wel, men zal u kolorist noemen. Maar iemand die Rembrandt werkelijk begrijpt, probeert het niet, hem ná te maken. Want zelf zal hij sterk genoeg zijn, om te voelen en te doen wat hij vindt dat schoon is. En zelfs al waart ge een tweede Rembrandt, dan nog waart ge geen kunstenaar, want een kunstenaar zal steeds een eerste moeten zijn. Maar dacht ge in ernst, mijn- | |
[pagina 436]
| |
heer de Haan, dat door de omgeving in een soort Rembraadtzaal te herscheppen, ook maar één, die weet wat kunst is, in den waan zal gebracht worden, dat hier kunst te kijk staat? Het is niets dan boeren- of zelfbedrog. En zoo ge ook maar iets van den artist in de borst voelt, zult ge wakker worden en zien. Maar waarom schuwt uw werk het licht, waarom hangen al die schilderijen links en rechts in meerdan-halfduister? Voeldet ge soms dat het mooie licht der Panorama-kunstzaal doodelijk voor uw werk zou zijn? Het is te hopen, dat gij dit gevoeld hebt. Want het is mijn wensch u zoo innig in de ziel te grijpen, dat ge voortaan in het geheel niets, òf kunst maken zult. Want ik heb een diep en innig medelijden met u, omdat al dat werk, waarvoor ge geploeterd hebt, om niets is. Maar zoo ge ooit iets maakt, door u gevoeld, zult ge een vreugd voelen opstijgen, kloppend in uw keel, die opweegt tegen een leven van smart. O, 't lijkt vreemd dat ik u, den geréputeerden, mijn waarheid zeggen wil. Maar ge zijt voor mij, van het begin af, op het verkeerde pad. Ge zijt niet begonnen met die eenvoudige waarheid te weten, dat kunst iets sterk-individueels moet zijn. Gij hebt te veel in het sterke licht van Rembrandt gekeken. En evenzoo als het hèm gaat, die na lang in de zon te hebben gezien, donkere schijven door de lucht ziet draaien, zoo is het u gegaan. Maar zoo die man de onbegrijpelijke domheid begaan zou, zijn draaiende bollen voor lichtende zonnen te houden, hèm zou zijn domheid lang gevoelig heugen. Het is mijn doel niet u belachelijk te maken, want iemand die hard werkt, als gij, is niet belachelijk, maar ik wou dat het mij lukte, u te laten inzien dat ge dwaalt. Er ligt een diepe weemoed over dit geheele geval, voor menschen die u kennen. Voor menschen die weten hoeveel moeite het u moet kosten, u die niet sterk zijt, zoo te werken en dan voor niet. Ik wil over u den doodroffel niet roeren, maar u opwekken en leiden tot de door u nog ongekende heerlijkheden der kunst Als gij mij begrijpt zult gij tranen schreien van blijdschap en weemoed.
1 Juli. I.N. Stemming. | |
[pagina 437]
| |
Er is over en ten gunste van deze zelfde tentoonstelling een brochure verschenen en bij duizenden kosteloos over de stad verspreid, waarin met het beste, wat menschen hebben, op een zoo profane manier wordt te koop geloopen, dat het duidelijk te zien is, dat de schrijver er niets van gevoeld heeft Hij heeft zijn woorden moeten borgen bij anderen en ze dus vanzelf verkeerd gebruikt. Want over kunst spreekt men niet, dan met zijn eigen woorden. En zoo gij, Mijnheer de Haan, er van geweten hebt; men kan toch haast niet veronderstellen, dat de schrijver de brutaliteit heeft gehad, haar zonder uwe voorkennis de wereld in te sturen; hebt gij uw eigen vonnis geteekend en mist gij dien hoogen trots die een deel uitmaakt van den artist. Want ik zeg u, dat zulk een kleinheid uiteraard anti-artistiek is. Vele kortzichtigen zullen u aanzien als tot ons te behooren, maar wij kennen u niet.
15 Juli. I.N.S..... | |
Impressies.III.Op de onlangs in Arti gehouden Tweede Tentoonstelling der Nederlandsche Etsclub, troffen door nieuwheid mij 't meest de stadsgezichten van Camille Pissarro. Deze is een artiest die niet meer de dingen, die aanleiding waren tot zijn impressie, zooals hij ze weet of denkt te zijn, wil afbeelden; hij wil alleenlijk met onbevangen getrouwheid voorstellen de fijne nuance-zelve zijner chaotiesche, ijle Visie. Zijn zien is geen observatie, noch reflektie; het is het bijna lijdelijke zien van het voorbijgaan of de herinnering, - en de inspanning door anderen besteed aan het staren op het beeld der werkelijkheid - staren en turen tot hun indruk al lang begraven was - wordt door hem gegeven aan het angstvallig volgen van het wezen zijner broze sensaties. En toch gaat hij nauwgezet analytiesch te werk, maar hij ontleedt niet de oorzaak der opgewekte aandoening, maar haren aard | |
[pagina 438]
| |
zelven, en weet het teêre rag zijner impressie te ontwarren, zonder het ooit te hoeven bijhelpen met de gegaarde draden uit andere weefsels. Als een weefsel waarlijk schijnt een prent van Pissarro te zijn: een soort van vaag, warlig kantwerk van rafelige lijn-groepen, waarin eindjes wonderlijke precisie geborduurd zijn met vloszijde, en wollige schaduwkluwentjes liggen tusschen meelfijne lichtstrooken. En uit dat gevibreer van dien krie-beldekrab komt een luminoziteit, die ik zelfs in de schilderijen van den ervaren luminist niet in die mate heb mogen ontdekken. Een van de beste zijner zes ingezonden etsen was de Pont de pierre te Rouaan. Men ziet schuin den kant van een kade met wat beweeg van propjes mannekes en een borstwering, waaroverheen een leeg vlak water waar een lantaren tegen opsteekt, en, ter halver hoogte, de zij-marges van de ets als aan elkaarbrengend, een groot licht stuk steenen brug, waar wat rijtuigen over heenscharrelen, en aan den overkant van de brug, witte kinderspeelgoedhuisjes met staande raamspleetjes en donkere daakjes, gelegen tegen een breede glooiende bergpartij, die weer met een vallende lijn naast een strook lucht komt: - een groot, grijs-gruizig brok onbewustheid tot achtergrond. Nog karakteristieker is de Place de la République te Rouaan. Daar is een effen gewirwar in, als van het schuivend bewegen van infusiediertjes in een droppel water, dien men in een mikroskoop ziet. Stukken tram en karren en koetsjes en knollen en straatplaveisel en huizen dansen door elkaar en vervloeien, zooals de dingen buiten die men ziet door een bobbelige vensterruit. Links onderaan in den hoek van 't vierkant een donkere bonk tram, bovenop gezien, met het achterstuk van 't platform het uitstekend balcon overhuivend, als de geopende bek van een kaaiman-achtig monster, gapend naar de silhouëtten van personen die 't plein oversteken, en naar de schuivende schimmen van alles wat voorbijgaat: zooals, achter glas gezien, een groote slokop in een aquarium hapt naar het zwemmend gedierte in het bassin. | |
[pagina 439]
| |
Gezien als door glas of een watersluir geeft hij alles. Ik ken geen andere etsen, die, zonder tooneffekt, zóó spaarzaam met tinten, alleen door de wijze waarop de lijnen gelegd zijn, naast elkaar en door een vernuftig procédé van schuren in den etsgrond, en wegdekken met stopvernis, zooveel atmosfeer uitdrukken. Ofschoon minstens even bewerkt als deze zijn ze eenvoudig-groot naast het kunstige, kokette stukwerk, het precieuse, preciezige gepeuter van den geäffecteerden Felix Buhot. Oppervlakkig het aanzien hebbende van een potloodteekening, door een jongen gesmoezeld op een droogen, stuggen kalkmuur, geven zij wel het tegenovergestelde van de ruime, fluweelen vastheid waarmede Francis Seymour Haden zijn mooi, beschaafd-brutaal schoonschrift neergrift. Maar hoeveel nieuwer en persoonlijker is de naïeve karigheid van zijn koortsige teekening, dan de gelijkmatige voordracht van den Engelschen Rembrandt, - hoeveel moderner is zijn kunst! Pissarro weet uit te drukken hoe een deel van het geziene dat half buiten het gezichtsveld valt, toch het gezichts-orgaan aandoet als een linksch geteekend brok half-onbewustheid, terwijl hij het meer gefixeerde met luchtige juistheid noteert. En zoo fatsoeneert hij het onsamenhangende, het ijle en het zwevende, toch tot een geheel, zonder te denken aan den evenredigen bouw van tonen tot een harmoniesch ensemble, waarin onze Hollanders zoozeer meester zijn. Niettegenstaande de onvolledigheid van zijn vormperceptie, - ja voor een deel juist daardoor, geeft hij zijn sentiment met groote volledigheid. Hij weet ze tot kunst te maken, de gevoeligheden van een door 't zien in den lichten dag half verblind oog. Gelijk de bekoring van iemand die op een zomerschen dag rustig neerzit, en dan zachtkens insoest, en de geluiden om zich heen voelt samenloopen in een stil geroezemoes, waardoorheen de zachte schokken van stompe gewaarwordingen heen bonzen, en waaruit soms nog weer een helder accent opklaart, - zooals die bekoring, is voor mij de charme van Camille Pissarro's etsen.
Juli '88. J. Staphorst. |
|