De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
Expositie Van Wisselingh in Arti.Ja, het was voor ons, die houden van mooie hooge kunst, en die gewoon zijn bijna op elke tentoonstelling de ellendige tronie van de vulgariteit om ons heen te zien; het was voor ons een zeldzaam buitenkansje, die expositie in Arti. Het is waar: de Heer van Wisselingh mist nu eenmaal de karakterloosheid van smaak, welke andere kunsthandelaars schijnt te moeten kenmerken; hij is zoo verstandig om zich niet intelaten met de eischen, welke de ingekankerde wansmaak van de menigte zoo gaarne stelt; hij heeft zelfs geen te ver gevoerde preferentie voor een of andere kunst; maar hij bewijst met de schilderijen welke hij exposeert, dat hij eenvoudig zoekt naar mooie, dat is echte kunst, en die ook daar zelfs weet te waardeeren waar de uiting nog zeer zwak is. Want echte kunst eischt eigen begrip - waar dat eigen begrip 't zuiverst is uitgesproken, daar is hooge kunst geschapen. Maar evengoed is er begrip, althans een sikkepitje gevoel noodig bij den toeschouwer om kunst te leeren zien; en door 't gemis daarvan zoekt het verstandige publiek naar een zeke objectief mooi, dat ook zìj kunnen begrijpen; zonder in te zien - hoe kan 't ook anders - dat juist in de subjectiviteit van den kunstenaar zijn grootste kracht is. En daarom is 't dat zij, die niet weten dat dàt de eisch is van individueele kunst, | |
[pagina 299]
| |
't handwerk verwarren met 't artistieke gehalte, het hòe met het wàt, - en willen dat een schilderij is òf een geschiedenisje, waarbij iets te denken valt, als 't zoeken naar de oplossing van een makkelijk raadseltje - òf een zuivere reproductie van de natuur. Want natuurlijkheid is voor de meesten synoniem met mooiheid, omdat voor hen de natuur een zekere maatstaf is om te oordeelen; en aan de natuur, de natuur, 't natuurlijke, houden zij zich vast, als die drenkeling.... je weet wel; want zonder dat zouden zij de kluts kwijt raken op een terrein waar hun gevoel en dus te meer begrip ontbreekt om hun op den weg te houden. Vandaar hun voorliefde voor de sentimenteele of wijsgeerige ‘idée’, voor alles wat met kunst niets te maken heeft maar voor hun een hoûvast is; vandaar de heele sujetkunst. En zoo is 't duidelijk, dat de pretentieuze menigte met zijn kleine, bekrompen begripje, zélf niet kan onderscheiden en begrijpen, en zich leiden laat door een of anderen kunstcriticus, al of niet professor in de aesthetica, die er evenveel van weet; dat zoo'n menigte, zóo vóorgelicht, zijn schouders ophaalt voor de nu tentoongestelde kunst in Arti - een kunst die zelfs in de minste uitingen nooit vulgair is. Die zwakke uitingen zijn tegenover de sublieme, als makke kinderen tegenover volgroeide, sterke mannen van hetzelfde ras.
Wat alleen al deze tentoonstelling tot een hoog, zuiver genot maakt, zonder te spreken van 't heerlijke werk van sommige buitenlanders, is de expositie van de negen schilderijen van de Marissen, de grooten onder de grootsten: Thijs Maris, Jacob Maris, Willem Maris; - de drie emotioneele kunstenaars, waarvan 't moeielijk zijn zou te zeggen wie 't meest intens, wie 't krachtigst is. Want hun werk heeft een sterk geprononceerden familietrek, terwijl toch ieder voor zich een zoo krachtige individualiteit bezit, dat men gerust zal kunnen beweren, dat zij drieën, mèt Israëls en Mauve, en een paar uitzonderingen van minder groot belang, onder de | |
[pagina 300]
| |
ouderen de eenige artisten zijn van Nederland, en het waarschijnlijk is, dat zij in de geschiedenis van de tegenwoordige kunst, dezelfde plaats zullen innemen tegenover groote buitenlanders, als Rembrandt tegenover zijn groote tijdgenooten. Want de Marissen zijn wonderen van groote goddelijke artisticiteit. Geen éen die zoo intens een indruk geeft van zuivere mooiheid, als Thijs; geen die zoo puur ras-schilder is als Jaap of Willem; niemand die meer gezond cn hoog begrip heeft dan éen van die drie. 't Is dus wezenlijk niet te verwonderen dat geen van drieën zeer populair is; publiek houdt niet van woorden van hooge wijsheid; men kan die niet begrijpen en men lacht er om; maar geef gemeenplaatsen die binnen ieders bereik vallen en de menigte zal opgetogen zijn. En kom dàn eens aan met 't werk van Thijs Maris, waaruit spreekt de machtige krachts-inspanning van een reuzen-artist; met het wonderlijk mooie kinderkopje, - met de ‘droomerij’, die fantasie van mooie toontjes en kleuren, - met zijn heerlijk intens landschapje,.... en vraag eens wat ‘men’ daarvan vindt! Of kom met een van de schilderijen van Jaap Maris, met zijn krachtige subjectieve mooie waarheid! Dan zal ‘men’ zeggen: dat is niet natuurlijk! Alsof Jaap Maris de natuur zag als ieder ander! Ja, alle elementen voor een schilderij zijn in de natuur; maar ieder organisme dat niet alledaagsch is, ziet, voelt en begrijpt die natuur op zijn eigen manier. En alleen dit van 't geziene dat den diepvoelenden kunstenaar aangedaan heeft, blijft over in zijn ziel; en zoo leeft hij in een wereld van mooie dingen in hem, die niets meer hebben uit te staan met de omgevende realiteit. En hij uit zijn emotie en geeft zijn fantasiën als éen harmonie van mooie lijnen, kleuren en tonen; éen geheel van mooie subjectieve waarheid. Natuurlijk? Maar dan is 't panorama Mesdag de hoogste kunstuiting; dàt is natuurlijk en daarom in zijn soort goed - maar 't soort kunst is kermiskunst en geen hoog artistiek werk. Zie eens die paarden van Mauve aan 't strand; 't maakt een gat in de muur met zijn grijze dunne lichtende lucht, waaronder die paarden en menschen zoo mooi in den toon | |
[pagina 301]
| |
staan; dat schilderij is waar, maar niet natuurlijk. Daarvoor was Mauve veel te persoonlijk. In de natuur zou je nog afgeleid worden door allerlei kleinigheden die Mauve niet zag. Mauve voelde de stemming van dat fijngrijze, melancolieke dagje, die droomerige moeie paarden, die bezige kerels; hij voelde dat zóo omdat hij Mauve was en hij maakte 't en maakte 't mooi - mooi, omdat hij gaf wat hij zag, mooi door 't eigen begrip van grijze gedistingeerde kleuren, mooi door de verdeeling van lichte en donkere vlekken. Men kan trachten eenigszins een karakteristiek te geven van groot werk, maar men kan het niet ontleden. Want een schilderij moet zijn éen harmonie, waarin de lijnen de beteekenis geven, het karakter van de dingen beteekenen, de teekens zijn van een indruk; waarin de kleuren in hun verschillende waarden den afstand, de lucht tusschen de dingen bepalen; waarin alles samenwerkt tot het maken van éen mooi geheel, de onontleedbare impressie van den kunstenaar. Zie het schilderij van Breitner: een troep paarden, waarvan het voorste, een vuil wit dikharig beest, vol karakter, sterk verlicht wordt door een lantaarn die men niet ziet, maar die men vermoeden kan uit de grillige schaduwen op den verlichten grond; terwijl daarachter de paarden, vlekken van intens zwart en warm grijs, wegdonkeren in de duistere, schaarsch verlichte straat, omzet door lange oploopende muurlijnen, waarboven men ziet afdalende massaas van donkere huizen-rijen en een stuk nachtelijke lucht. Zie die heerlijke harmonie van emotioneele kleuren, dat warme wit, dat vette metaalgrijs; met noten donkerblauw en somber-geel; die gereflecteerd-donkere, gloeiende omgeving met hier en daar een matte lichtveeg. - Het is voor het eerst dat dit schilderij in het openbaar goed te zien is; op de tentoonstellingen waar het geweest is werd het - onbegrepen - in een hoek of te hoog gehangen. En behalve dat werk van onze beste landgenooten, geeft de Heer v. Wisselingh ons te zien merkwaardige en meerendeels hier onbekende proefjes van buitenlandsche kunst. 't Zou belangrijk kunnen zijn een vergelijkende karakteristiek te geven van sommige Fransche kunst tegenover de | |
[pagina 302]
| |
tegenwoordige Hollandsche, om te trachten duidelijk te maken, waarin de beide kunstperioden zoo veel van elkaar verschillen en toch zoo veel overeenkomst hebben.Ga naar voetnoot1) Voor 't oogenblik echter zal ik mij bepalen tot deze opmerking, dat dat verschil niet hierin voornamelijk bestaat, dat deze Hollanders geene Franschen zijn. Wel zou men kunnen beweren, dat de eigenschappen, kenmerkend een heele natie, te vinden zijn in 't werk van éen individu. Zoo zien we de ernstige, gezonde kracht van den echten Hollander in 't werk van de Marissen; zoo vinden we de zorg voor uiterlijke mooiheid, de liefde voor luchtig, vlot werk - een liefde die bij mindere artiesten gauw in oppervlakkigheid ontaardt - als kenteekenen van een fransch karakter, o.a. in Daubigny en Vollon. Maar hoe hooger kunst, hoe minder essentieel 't nationaal karakter verschilt: Rembrandt, Titiaan, Velasquez, Thijs Maris, Courbet,.... zijn schilders van éen ras, alle vijf overdonderend door hun hevige emoties en hun goddelijke visioenen. Want hooge kunst kan nooit zijn de kunst van heel een volk, omdat ze zijn moet, in de eerste plaats, individueel.
Van de zwaar gebouwde, energische kunst van Courbet, dien grooten revolutionair, wiens werk bij zijn optreden door 't publiek werd ontvangen met gelach en spot - laat de Heer van Wisselingh op deze expositie zien drie schilderijen: een mooi, groot-gevoeld portret; een voor Courbet niet zeer karakteristiek bosch en een forsch en ernstig werk ‘Appelen’, dat, - ook toen geëxposeerd in Arti - in dit Tijdschrift al besproken is. Van Daubigny een klein: ‘Avondstond’, en een groot, zeer precieus schilderij: ‘Bonneville’. Men vindt in de kunst | |
[pagina 303]
| |
van Daubigny een reeks aangename kwaliteiten: een vlotte, knappe, mooie factuur; een fijn gevoel voor de streelende muziek van prettige kleurtjes: bleek goud-geel in ijl blank blauw etc. - Het is mooie, aangename kunst, van geen groote individueele kracht, het is het werk van een man, wien het geen machtig-groote inspanning kost om te zeggen wat hij wil; maar die een zuivere taal spreekt met eerlijke naïveteit: boeiend... maar niet overweldigend. Van Monticelli een droomerige fantasie van mooie kleuren: een minitieus schilderij van een hoog artistiek begrip. Van 't ongewone werk van Peppercorn twee stukken fijne stemmingskunst, van een buitengewoon gevoelige distinctie. Van Swan mooi, solied, karaktervol werk... en meer. En hiermede heb ik gezegd van de meest-onbegrepen en beste schilderijen wat mij voor 't oogenblik op het hart lag. Amsterdam, 20 Mei '88.
Verberchem. |
|