den
eentonigen muur en kruipt, haar buik over den grond slepend, onder het hek door
en schudt de druppels af, die op haar neêr druipen. Dan blijft zij staan,
schudt in trillende trekking haar pootjes, rekt de lange achterpooten en sluipt
zachtjes en glijdend de deur in van het gebouw aan de overzij.
Dan blijft alles rustig. Alleen de regen tikt met zijn vette
druppels zachtjes voort.
En boven alles hangen als zware grepen vuile, dikke watten, de
wolken aan den hemel, snel en stil voortglijdend.
Klankloos en zonder kleur zakt een zwaar licht over de huizen en
den natten grond, rolt log over de steenen van de binnenplaats en blijft
wezenloos hangen tegen den muur en in de schemerige hoeken.
Langen tijd blijven de wolken grijs en de stilte wordt eentonig
door de rollende druppels, die dof klinken op de natte omgeving.
't Houdt op te regenen. Alleen de wind valt met korte stooten op
de plaats. Tusschen elken ruk mompelt het week geluid van een druipende
vergaârbuis, weemoedig, zangerig een onduidelijke muziek, gestadig
druppelend en tikkend, glijdend en klinkend.
En plotseling valt een licht van den zwarten hemel en krast over
de glimmende dakpannen tegen de geel-witte vensterkozijnen en slaat blinkende
plekken in de plassen. Blauwgrijs worden de wolken door de gele zonnestralen,
die schuins neêrlijnen uit een breed afgebrokkelde scheur in het
westen.
De regen valt in dunne, aaneengesloten stralen neêr,
loodrecht, als glanzende glasdraden, getrokken van de wolken naar den
grond.
Maar met een scherpen ruk schiet de wind uit en boldert over de
daken naar beneden, een witten, spattenden waterstraal uit een dakgoot
kletterend naar onder plensend en rukt aan de kale takken van den kastanjeboom,
die tegen elkaâr tikken met 't klankloos geluid van oude doodsbotten.
En de groene lichtglans klimt op van den grond langs den muur naar
boven. De plassen worden weêr donker, zwartglanzend; alleen de
vensterkozijnen zijn nog geel en de natte