De Nieuwe Gids. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
I.De menschheid - want wij spreken tegenwoordig weêr van ‘de menschheid’, zooals men voor honderd jaar deed - zal binnen korten tijd een eeuwfeest beleven, zooals er nog geen gevierd is. In het gezegende land van Frankrijk zal men herdenken, met de geestdrift waarover een vrij en edelmoedig volk beschikt, den 14den Juli 1789, toen de avond van een zomerdag werd besloten met een optocht door de straten van Parijs en over de bruggen van haar schoonen rivier, en boven de hoofden van de wandelaars werden uitgedragen, als magere steltloopers voortschrijdende in de menschenhoopen waar zij het dichtst waren, de koppen van een aantal mannen, hoog gestoken op lange pieken. Deze processie met hare wonderlijke banieren, bestond uit lieden die vroolijk waren en verzadigd, want zij hadden gegeten | |
[pagina 185]
| |
van de volle schalen en gedronken uit de zoete bekers, aangericht op de tafelen van de wraak. Het lange, lange vasten was eindelijk verkeerd in een overvloedig feest, en zij die nuchter gebleven waren, konden de handen uitstrekken naar spijs en naar drank. Het zijn hunne uitspattingen aan den maaltijd die men zal herdenken. De dag waarop de Bastille viel, en honderd trouwe mannen door tienduizend havelooze schelmen werden doodgeslagen, is thans voor duizende en duizende der weldenkendste lieden het begin van een nieuw tijdvak in den vooruitgang van onze beschaving. Er is geen beschuldiging, die den bedrijvers van den aanslag behoeft te worden gespaard. De daad was onwettig, onrechtvaardig en onverstandig. Het was diefstal en moord. En thans is van Peking tot San Francisco en van de Kaapstad tot Archangel de uitnoodiging verspreid op deze zelfde plaats samen te komen en elkaar geluk te wenschen met de herdenking van gebeurtenissen, die door de bestorming der Bastille werden voorbereid en ingewijd. Ja, dit feit zelve is de symbolische voorstelling en het kort begrip van wat er sedert geschied is, zoodat het wel een zeer gewichtige reden moet zijn, waarom men thans de vijf werelddeelen bescheidt tot een bedrijf van vreugde op den eeuwdag van dit al te bloedige festijn. Niets geringer ook, dan het inzicht dat niet deze feestgangers de moordenaars en dieven waren, maar zij die een groot volk honderd jaar hadden gekrenkt in zijn recht; en dat hij, die een nachtelijk inbreker maakt tot een dood man op zijn drempel, doet gelijk de menigte, die zich bevrijdt van de vorsten en van de grooten die haar waren als hem de boosdoeners in zijn huis. Wij, Nederlanders, die het hoogtijd van 1889 zullen gadeslaan, zullen niet nalaten elkaar te doen opmerken, hoe wijs zij-lieden doen, die hun oordeel opschorten over de dingen die zij zien gebeuren.
| |
[pagina 186]
| |
Met ónzen tijd heeft het begin der Revolutie deze overeenkomst, dat de behoefte aan ingrijpende hervormingen ook gevoeld wordt door een groot aantal onder hen, die niet in de eerste plaats door die veranderingen gebaat zouden zijn. De intellektueele beweging in Frankrijk was zoo wegslepend, dat zij tot zelfs de hovelingen onrustig maakte, en hun gevoelens opdrong, die vreemd waren aan hunne voorliefde en in strijd met hunne belangen. Nadat de Revolutie op hàre beurt slachtoffers had gemaakt, zijn de volgende regelen geschreven, maar noch het medelijden der vrouw, noch de verontwaardiging der aristocratie, heeft het gevoel van voldoening kunnen verbannen dat de schrijfster overstelpte, toen deze Bastille was gevallen. ‘Il est imposible,’ zegt zij, Ga naar voetnoot1) de se faire une idée de ce ‘spectacle; il faut l' avoir vu pour se le représenter tel qu'il était. Ce redoutable fort était couvert d' hommes, de femmes et d' enfants travaillants avec une ardeur inouie et jusque sur les parties les plus élévées du batiment et de ses tours. Ce nombre étonnant d' ouvriers volontaires, leur activité, leur enthousiasme, le plaisir de voir tomber ce monument affieux du despotisme, ces mains vengeresses, qui semblaient être celles de la Providence, et qui anéantissaient avec tant de rapidité l' ouvrage de plusieurs siècles, tout ce spectacle parlait également a l' imagination et au coeur. ‘Personne n' a été plus épouvanté que moi des excès commis à la prise de la Bastille; mais, comme aussi j' ai été témoin pendant plus de vingt ans, des emprisonnements arbitraires, comme je n' avais jamais jeté les yeux, sans fremir, sur cette citadelle, j' avoue que sa démolition m' a cause l' émotion et la a joie la plus vive.’ Die zoo spreekt is Madame de Genlis, de auteur van eene geheele boekerij van didactische en stichtelijke werken, de opvoedster der kinderen van den Hertog van Orleans - die zij meenam naar Parijs om het schouwspel te zien -: een | |
[pagina 187]
| |
vrouw zoo behoudend van beginselen, zuiver van zeden en hooggeplaatst als geen tweede ons hare mémoires heeft achtergelaten, om het nageslacht te doen zien, hoe in de achtens-waardigste rangen der vijanden van de Democratie, een ondragelijke begeerte naar vergelding kan worden gekweekt, door onrecht te doen gaan voor recht. De weerklank van hare woorden wordt gehoord in St. Petersburg: ‘A la cour, l' agitation fut vive, et le mécontentement général: dans la ville, l' effet fut tout contraire; et quoique la Bastille ne fût aussurément menaçante pour aucun des habitants de Pétersbourg, je ne saurais exprimer l' enthousiasme qu' excitèrent parmi les négociants, les marchands, les bourgeois, et quelques jeunes gens d'une classe plus élevée, la chute de cette prison d' etat, et ce premier triomphe d' une liberté orageuse. Francais, Russes, Danois, Allemands, Anglais, Hollandais, tous, dans les rues se félicitaient, s' embrassaient, comme si on les eût dé livrés d' une chaine trop lourde qui pesàt sur eux.’ Ga naar voetnoot1) De Graaf De Ségur is de steller van deze belangrijke plaats, aan zijne gedenkschriften ontleend. Zoon van den minister van oorlog, onder Lodewijk XVI, zelf gezant te St. Petersburg en vertrouwde van Keizerin Catharina, geboren edelman en zijn afkomst noch de gevoelens die hij aan haar verschuldigd was, ooit verloochende, zelfs niet toen hij met Lafayette de Amerikanen tegen hunne wettige meesters, de Engelschen, hielp ondersteunen, heeft De Ségur met voldoening het bericht uit Parijs ontvangen en met welgevallen den indruk waargenomen, dien het maakte op de cosmopolitische hoofdstad van het Noorden. Deze citaten zouden genoeg zijn om te bewijzen, indien men het nog niet wist, dat de groote 18e-eeuwsche beweging, | |
[pagina 188]
| |
althans in hare laatste periode, met de diepste bewustheid van de zijde der tijdgenooten, werd voltrokken. De jaren vóor de Revolutie waren zoo rijk aan idealen, zoowel in de literatuur als in de politiek, dat het menschdom gelukkig zou geweest zijn, als een gering gedeelte er van bereikt was geworden. In de volgende bladzijden zal een reeks van veranderingen in een klasse van denkbeelden worden beschreven, die ten slotte uitliepen op een vernietiging van het bestaande, waarvan de slechting van de Bastille niet anders was dan eene herhaling in een nauwverwante orde van zaken. | |
II.De methode waarvan ik in deze bladzijden een nadere proeve wensch te geven, onderscheidt zich in geen enkel principieel opzicht van de methode, die sedert verscheidene jaren in de literatuurhistorie is gebruikt. Dit juist is hare voornaamste aanbeveling, dat zij niets anders wil zijn dan een consequente toepassing van de denkbeelden, waardoor de vooruitgang der wetenschap ook in deze dingen wordt gekenmerkt. Zoo wij in ons land daar weinig van bespeurd mogen hebben, kan dat ons niet beletten te gelooven, dat tegelijk met de literaire kunst en de literaire kritiek, de literaire geschiedenis wederom de aandacht begint te trekken. Inderdaad schijnt de methode die ik bedoel, voor de hedendaagsche beschouwing van dit onderwerp het bruikbaarste te zijn. Met de ontwikkeling der natuurkundige wetenschap heeft de geschiedenis der letteren dít gemeen, dat men telkens meer zorg is gaan wijden aan het onderzoek der beginselen. Eerst bij het kennen der redenen begint ons weten. Door de gelijkheid der verschijnselen getroffen, is men tot de ontdekking gekomen van een aanverwante gelijkheid in de oorzaken. Men heeft toen gezien, dat ook in de daden der menschen een groote regelmatigheid is op te merken. Van dit tijdstip af, heeft men er naar gestreefd die regelen op te sporen om te verklaren, wat vroeger, of als onoplosbaar | |
[pagina 189]
| |
werd beschouwd of overgelaten was aan de speculatien van schrijvers, wien het groote stelsel van oorzaak en gevolg niet had getroffen. Het is natuurlijk dat men naar een manier heeft gezocht om dit nieuwere onderzoek uit te voeren, en even natuurlijk dat men van de reeds genoemde wetenschap het systeem heeft overgenomen. Men weet, dat dit het laatste was van deze twee methoden om uit een verschijnsel tot de oorzaak op te klimmen, door òf het verschijnsel afzonderlijk te bestudeeren en uit hare eigenschappen volgens eene redeneering de oorzaak af te leiden, òf door eenige gelijksoortige verschijnselen te vergelijken en zoo het toevallige van het onvermijdelijke scheidende, de oorzaak van het blijvende in het verschijnsel te leeren onderkennen van de oorzaak van het bijkomstige. Het behoeft niet te worden gezegd, dat men dit tweede stelsel eerst dan toepast, wanneer men van de regelmatigheid in de zaken die men wil onderzoeken, overtuigd is, of althans wegens analogie met andere studiën, die regelmatigheid verwacht te zullen vinden. Maar evenmin schijnt het noodig er bij te voegen, dat het alleen deze methode is, waarvan men zich resultaten belooven mag, die het gewilde doel eenigermate nader komen. Het onderscheid tusschen de beide manieren komt in de literatuur-geschiedenis hierop neer, dat men volgens de eerste, uit de gegevens der psychologie zou opmaken, welke de beweegredenen zijn geweest, die een auteur bij zijn arbeid hebben geleid, en volgens de tweede zou besluiten uit de vergelijking van een aantal geschriften van denzelfden tijd, door welke oorzaken deze verschillende auteurs gelijksoortige werken hebben voortgebracht. Reeds uit deze bewoordingen blijkt de grootere voortreffelijkheid van het laatste systeem. Want een gelijksoortige productie onderstelt een gelijksoortige oorzaak, een algemeen motief dat de schrijvers beheerschte en dat sterker was dan hunne persoonlijke neigingen en hunne bijzondere temperamenten; sterker, omdat aan deze groote kracht de overeenkomst moet worden toegeschreven in hunne werken, die anders zou hebben verschild, zooals zij zelven verschilden. | |
[pagina 190]
| |
Men gevoelt dat de methode, die zich tevreden stelt met de zielkundige ontleding van een enkel individu, nooit deze oorzaken zou aan het licht brengen. Want, terwijl de andere, door het vergelijken van de geschriften, zoowel de grootere als de kleinere motieven leert kennen, en derhalve ten slotte het gewenschte samenstel der drijfveeren ontvouwt, kunnen de onzekere bevindingen der psychologie niet beslissen, of het behandelde geval een uitzondering of een type is, of hier een complicatie van oorzaken heeft gewerkt, dan wel éen overheerschende. Met het toenemen van de overtuiging, dat de verschijnselen in de letterkundige geschiedenis moeten worden toegeschreven aan de samenwerking van grootere en geringere oorzaken, gaat gepaard de toepassing van dit vergelijkende stelsel van onderzoek. De ontdekkingen der wetenschap, die deze methode aan de hand doen, worden op hunne beurt door het toepassen der methode bevestigd en vermeerderd. Tegen den aandrang van deze wederzijdsche hulp kan men de traagheid van het menschelijk vernuft niet bestand achten.
De lezer, die zich met het bovenstaande vereenigt, beseft, dat tegenwoordig deze studie van de literatuurgeschiedenis onmisbaar is. Onze beschouwing is dan ook dermate kenmerkend voor onzen tijd, dat zij onbewust gedeeld wordt door zeer velen, die het vraagstuk niet opzettelijk hebben onderzocht. Men vindt bij de meeste schrijvers eene lofwaardige liefde voor generalizeeren. Maar nog op zeer verre na niet algemeen genoeg is het bewuste streven, in plaats van die verspreide, half uitgewerkte en willekeurige formules, te stellen algemeen geldige en nauwkeurig geformuleerde waarheden. Het zal reeds een groote vordering zijn, wanneer men er in slaagt uit den chaos der literarische bewegingen eenige der grootere en kleinere oorzaken te ontwikkelen, die men vroeger voor onoplosbare raadselen hield. Een onwaardig geslacht is het, dat niet eenige ontsluierde geheimen meer in de wereld achterlaat dan zij bij zijn geboorte bezat. Dit opstel zal niet worden besloten dan nadat ik mij voor | |
[pagina 191]
| |
een tweede keer de gelegenheid zal hebben gegeven, deze beginselen te betoogen. Uit een overzicht van de literatuur over het onderwerp van deze bladzijden, zal blijken het steeds duidelijker streven naar eene methode, zoo ik meen, in haren volledigsten vorm thans voor het eerst toegepast op eene stof, die overigens zoo weinig de bekoorlijkheid van het nieuwe bezit, dat reeds vóor mij verscheidene auteurs zich hebben verontschuldigd, wegens het herhalen van bekende zaken. | |
III.In de zeventiende eeuw wisten de Europeesche volken weinig af van elkaars letterkunde. Het publiek gevoelde geen behoefte kennis te maken met voortbrengselen van uitheemsch vernuft, en de middelen van vervoer naar vreemde landen waren te weinig geriefelijk en te kostbaar, om door anderen dan door bijzonder rijke of voortvarende reizigers te worden gebruikt. Een groote mate vooringenomenheid tegen buitenlandsche literatuur versterkte bovendien de materieele moeilijkheden der gemeenschap, en eerst in een volgend stadium der beschaving begon dit dubbele beletsel aan kracht te verliezen. Met de algemeene oorzaak van dit verschijnsel is nauw verwant de complicatie van eenige kleinere. In dit tijdperk eener cultuur, die door den aanval op de Katholieke kerk voor het eerst blijken van zelfstandigheid had gegeven, paste nog niet een geheel moderne liefde voor de fraaie letteren. Ik spreek niet van de weinige mannen, die zich onderscheidden van de groote menigte, maar deze was nog geheel in theologische bespiegelingen verzonken en de eenige geschriften waarvan zij kennis nam, anders dan voor tijdverdrijf, waren kerkelijke pamfletten of boeken over godsdienstige leerstellingen. Een weinig philosophie en wat physica begon tegen de laatste jaren vóor 1700 in de onderwerpen der openbare debatten eenige afwisseling te brengen. Hoe meer deze eeuw nadert, hoe moderner de publieke opinie er begint uit te zien. Het best is deze vooruitgang te volgen in de deelen van het Journal des Sçavans, dat van 1665 tot in onze dagen is voort- | |
[pagina 192]
| |
gezet. Het aantal bladzijden, waarin niet-gewijde stoffen worden besproken, is in de eerste jaargangen zeer klein Ga naar voetnoot1). Langzamerheid beginnen de genoemde profane studiën een grootere ruimte in te nemen, maar de oude traditie is bij dit zoowel als bij alle andere journalen in de 18de eeuw bewaard gebleven, dat de uittreksels en kritieken van theologische boeken steeds de eerste artikelen vormden. De belletrie evenwel moest nog lange jaren wachten, voor men haar telde bij de onderwerpen, waarover men in ernstige tijdschriften van gedachten kon wisselen, en alvorens dit misverstand was opgeruimd, bleef de letterkundige kritiek een vernuftig spel of een arglistig wapen in handen van lief hebbers en hovelingen, die het gezag van de gewoonlijk laaggeboren poëten als een inbreuk beschouwden op hunne rechten en verdiensten. Aan het Fransche hof leefden in dezen tijd een aantal pedante en onwetende dilettanten, die tegen de groote dichters een onafgebroken oppositie voerden en door hunnen staat en persoonlijken invloed een schijn van beteekenis gaven aan de laffe insolentiën, die zij in pamfletten en hekeldichten onder de kleine kringen van literatuur-beoefenaren deden circuleeren. Zij hebben het leven van Corneille en Racine niet weinig verbitterd, en zelfs de openbare eer, die Lodewijk de Koning aan Molière bewees, kon den komediant-auteur niet voor hunne aanvallen bewaren. Zoolang de groote stroom van de intellectueele beweging zich in deze dingen niet had doen gevoelen, kon men bij de menschen, die literairen arbeid als een geenszins gedistingeerde bezigheid beschouwen, geen belangstelling verwachten voor wat er buiten hunne grenzen in de letterkunde voorvalt. Het is evenwel opmerkelijk genoeg, en éen dier schijnbaar zonderlinge tegenstrijdigheden in het samenstel van grootere en kleinere oorzaken, die aan een tijdvak zijn karakter geven, dat juist een der vooroordeelen van deze periode op de ont- | |
[pagina 193]
| |
wikkeling van althans éen dichtsoort gunstig heeft gewerkt. Ik bedoel den bijgeloovigen eerbied voor de klassieke dichters en voor hunne kritische leerstellingen. De omstandigheid dat Aristoteles, die tot zeer ver in de 17de eeuw gold voor den vader van alle wetenschap en wijsbegeerte, dat hij zich over de dramatiek en hare regelen had uitgelaten in bewoordingen, die de dogmatische zin der dagen niet naliet tot een uitvoerig systeem aan te vullen, werd niet vergeten. Hem hierin na te volgen, de eischen, die men van hem afkomstig waande, op de levende dichters toe te passen, kon geen nutteloos werk zijn. De overlast, de dramatische literatuur in naam van Aristoteles aangedaan, werd eenigermate opgewogen door het respect, dat men, ook in naam van hem, voor haar beweerde te gevoelen. Bijna de eenige kritische geschriften uit dien tijd, die niet volslagen onzin zijn of louter persoonlijke beleediging, komen voor onder de besprekingen van tooneelstukken. Het is waar, dat nog veel moest gebeuren eer men er toe kwam, in deze voorliefde ook de uitheemsche, en met name de Engelsche dichters te doen deelen. Zoozeer was men doordrongen van de uitnemendheid der eigen literatuur en van de onaantastbare waarheid der regelen, waarnaar zij was voortgebracht, dat de geleerden, die met het bestaan der dramatiek aan de overzijde van het Kanaal bekend mochten zijn, haar zonder nader onderzoek als barbaarsch verwierpen. De groote menigte deelde het bijgeloof der geletterden of was van deze zaken totaal onkundig. Zoo enkelen hunner al eens een avond in een Londenschen schouwburg hadden doorgebracht, dan hadden zij toch te weinig oordeel des onderscheids, om zich van de eigenaardigheden der vreemde kunst rekenschap te kunnen geven. Die er iets van begreep, begreep vooral dat hij onder heidenen geraakt was, die om Aristoteles zooveel gaven als om hunne koningen, die zij zich niet schaamden het hoofd af te slaan of over de grenzen te jagen. De achttiende eeuw brak aan, voordat de naam van Shakespeare met opzet in Frankrijk was uitgesproken. | |
[pagina 194]
| |
Men vestigt zich niet in een vreemd land, en onderneemt daarheen geen reizen met het doel zijn bevindingen te laten drukken, vóórdat men de gelegenheid heeft gehad iets van dat land te vernemen of zijn nieuwsgierigheid door verhalen van voorgangers opgewekt gevoelt. Er dan eenmaal wonende of van zijn bezoek teruggekeerd, kan de verkregen kennis van uitheemsche toestanden ook nuttig worden gemaakt voor anderen. Het tijdvak in de beschaving van een volk, waarin men zijn buren voor barbaren houdt, moet voorbij zijn, eer men in de literatuur reisbeschrijvingen en brieven van landgenooten uit vreemde plaatsen aantreft. En, is de beschaving eenmaal zoo ver gekomen, dan kunnen geschriften van dezen aard wederom medehelpen haar verder te brengen. Deze wederzijdsche invloed van de intellectueele ontwikkeling op de letterkunde, en van de letterkunde op het intellect, moet men in het oog houden, om de bekendheid van het Fransche publiek met de Engelsche schrijvers vóor het optreden van Voltaire te kunnen begrijpen. Het is waar, dat die bekendheid zeer gering was, maar het is onwaar, dat zij in 't geheel niet bestond.
Een veel geciteerde reisbeschrijving is die van den Sieur Sorbière, wiens Relation d'un Voyage en Angleterre in 1677 te Keulen gedrukt werd. Een twintig jaar later verscheen er bij A. Schouten te Utrecht de Gedenkwaerdige Aanteekeningen gedaen door een Reisiger in de jaaren 1697 en 1698 van geheel Engeland, Schotland en Ierland. Het derde en uitgebreidste verhaal van deze soort is het relaas der Merkwurdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engelland, in 1710, 11 en 12 ondernomen door Herrn Zacharias Conrad von Uffenbach, eerst veertig jaar naderhand met behulp van zijn broeder en reisgenoot uitgegeven. Uit werken als deze moet men de meening, die op het vasteland over Engelsche literatuur gangbaar was, leeren kennen, zoolang sporen van invloed in de fraaie letteren-zelve | |
[pagina 195]
| |
onherkenbaar blijven en de literatuur er van zwijgt. Wat deze reizigers er van meêdeelen is luttel en bovendien zonder opzettelijke studie van het onderwerp te boek gesteld, inderdaad niets meer dan de indruk van een voorbijganger. Waarschijnlijk is dit de reden, dat de bekende auteurs Uffenbach en Sorbière over letterkunde niet zijn geraadpleegd. Evenwel komt het mij vóor, dat juist de onbeduidendheid van hunne opmerkingen, aan hunne getuigenissen een niet gering historisch gewicht schenkt. In deze periode is noch de kunst, noch de politiek een zaak van openbare belangstelling, allerminst de dramatiek van een vreemd land. Het is al wel als men er genoeg naar kijkt, om terloops de opmerking te maken, dat er verschil is tusschen wat men daar in de schouwburgen ziet en thuis. ‘Les Comédies, zegt de Franschman, les Comédies n'aur-aient pas en France toute l'approbation qu'elles ont en Angleterre. Les Poëtes se moquent de l'uniformeté du lieu et de la règle de 24 heures. Ils font des Comédies de 25 Aout et après avoir représenté an Ire acte le marriage d'un prince, ils représentant tout d'une suite les belles actions de son fils et lui font voir bien du pays.’ Behalve door de groote onregelmatigheid van het Engelsche drama wordt de auteur ook door het gemis van rijm getroffen: ‘Les Comédies sont en prose mesurée qui a plus de rapport au langage ordinaire que nos vers, et qui rend quelque mélodie. Ils ne peuvent s' imaginer que ce ne soit une chose importune d' avoir continuellement l' oreille frappée de la même cadence; et ils disent que d' entendre parler deux ou trois heures en vers Alexandrins, en voir sauter de censure en censure, est une manière d' exprimer moins naturelle, moins divertissante. En effet il semble qu' elle s' éloigne autant de ce qui se pratique dans le monde, et par conséquent de ce que l'on veut représenter, que la manière Italienne, de reciter les Comédies en musique, s' égare et extravague au delà de la nôtre.’ De lichte kritiek waaraan de schrijver hier de manier zijner | |
[pagina 196]
| |
landgenooten onderwerpt, in een tijd toen het gezag van Corneille en Racine de geheele literaire wereld beheerschte, is een teeken van wat de kennismaking met vreemde voorbeelden kan uitrichten. Zij doet ons voorzien wat het worden zal, vijftig jaar later, als de theoriën van de meesters reeds van een anderen kant zullen zijn aangevallen en de algemeene beschaving weer een halve eeuw gevorderd is. Sorbière erkent nog dat de Engelsche tooneeldichters zeer goed slagen in het voorstellen van hartstochten, van deugden en ondeugden; evenmin een kleine verdienste in de schatting van een Franschman, die aan de conventioneele karakter-teekening van het inheemsche drama gewend was. Zijn conclusie is de eerste, en de onmisbare stap om te komen tot waardeering van vreemde toestanden: mais il ne faut pas disputer des gouts, et il faut mieux laisser à chacun abonder en son sens. Ieder die de autoritaire en eenzijdige kritiek van dezen tijd in Frankrijk kent, zal het liberale van deze bespiegeling waardeeren. De Hollandsche reiziger heeft geen lust om zich voor iets zoo onbeduidends als een letterkundig geschilpunt warm te maken: ‘Een ieder handeld na zijn neigingen en welgevallen en wat mij aangaat, ik bemin bijna zoowel een groene als een geele malligheid, en ik word om zulk slag van geschillen nooit hevig.’ Niet, dat hij geen onderscheid heeft gezien. - ‘Daar is een groot geschil tusschen de Engelschen en de Franschen over de zamenstelling der comédien. Want men spot hier met de vereeniging van den dag, plaats en duur en met al de wetten van 't Theatre van Aristoteles en met die van andere Landen. Ze maaken ook geen meer zwaarigheid om vier of vijf personen in een vertoond stuk in 't gezicht van all' de aanschouwers te doorsteeken.’ Toch is er een ding dat hem kwaad maakt; n.l. dat de Engelsche tooneelschrijvers de Franschen navolgen en hen tegelijkertijd, in plaats van hun dankbaar te zijn, bespotten | |
[pagina 197]
| |
en beleedigen. Deze laatste opmerking niet uitgezonderd, vindt men in deze Aanteekeningen, in korte woorden de geheele kritiek van de 18e Eeuw op Shakespeare en de latere poëten terug. Evenwel is, ook in deze citaten, een begin van twijfel aan de uitsluitende voortreffelijkheid der Fransche dramatiek, die ook de Hollandsche was, niet te miskennen. Zoo ver als het noemen van personen gaan deze beide weetgierige lieden niet. Uffenbach is stellig een der eerste vreemdelingen, die zich in de Londensche schouwburgen naar de namen van de auteurs geïnformeerd heeft. Ook hem raakt de literatuur nauwlijks de koude kleeren; zijn gemoedelijke zin voor het curieuze wordt gestreeld telkens als hij weer een avond in een loge of in den bak doorbrengt, en hij noteert nauwkeurig de stukken en de schrijvers met een enkele spelfout, die zijn geringe kennis van de geschreven taal aan het licht brengt. Hij is iemand die men meer om hetgeen hij verzwijgt citeeren moet, dan om hetgeen hij zegt. In zijn Duitsch zijn niet eens woorden om over literatuur en literaire kritie k te spreken. Comediespelen noemt Uffenbach ‘agiren’; een stukvertoonen ‘präsentiren’. En blijkbaar voor het eerst lazen Duitsche oogen hem op een Engelsch programma en schreven Duitsche vingeren, hoewel nog zonder eenige ontroering, den naam van Shakespeare: ‘Abends aber waren wir im the Queens Theatre in the Hay-Market, und sahen: Othello Moor of Venice written by the Immortal Shakespear. Es war ein schönes St¨ck, auch deszwegen voller Menschen’. Othello enz. is zonder twijfel van een affiche overgeschreven. De tooneeldirectïen in Londen begonnen voor Shakespeare weêr reklame te maken. De onbewuste lofspraak van iemand, die niet beter wist te doen, dan precies te noteeren wat hij aan de deur gelezen had, is een karakteristiek trekje in het tafereel van dezen tijd. Tusschen Uffenbach en Lessing moet er veel gebeuren. Ongeveer hetzelfde tijdsverloop scheidt het reisverhaal van Sorbière en de Lettres sur les Anglais van Voltaire.
| |
[pagina 198]
| |
Behalve door de verhalen van reizigers, werd de politieke opinie over Engelsche literatuur geleid door berichten van landgenooten, die aan de overzijde van het Kanaal voor korter of langer tijd waren gevestigd. Van dezen noem ik Saint-Evremond en Destouches, den tooneelschrijver. Op hen volgt chronologisch Voltaire. Saint-Evremond, de bekende viveur, was in 1661 naar Engeland gegaan om te ontkomen aan het gevaar van in de Bastille te worden gezet. Van een vorig verblijf was hem deze plaats bekend; en het is opmerkelijk dat Saint-Evremond en Voltaire wegens hetzelfde vergrijp in de gevangenis hebben gezeten en om gelijke reden naar één land van ballingschap togen. Ook Saint-Evremond werd beschuldigd van aardigheden ten koste van de overheid; hij ditmaal op den kardinaal-regent Mazarin, die hem drie maanden vast liet houden. Na den dood van Mazarin, wist men den jongen koning tegen Saint-Evremond in te nemen, door hem geschriften voor te leggen, waarin hij het landsbestuur tijdens de minderjarigheid van den vorst doorhaalde. Saint-Evremond moest vluchten als hij niet weer in de Bastille wilde komen. Londen en het hof van Karel had hij leeren kennen, als lid van een gezantschap, dat in 1660 van wege de Fransche kroon het herstel der Stuarts had helpen vieren. De letterlievende losbollen, waaronder de Hertog van Buckingham uitmuntte in dubbelen zin, namen hem spoedig in hun intimiteit, en hij raakte ook met de dichters Waller en Cowley en met den filosoof Hobbes bevriend. Saint-Evremond heeft zijn eigen land nooit terug gezien; ook toen zijne vijanden dood waren en alle gevaar voor hem geweken was, weigerde hij weerom te komen. Zijn liberale begrippen verschilden te veel van de ideën, die het veilig was in Frankrijk toegedaan te zijn. Toen hij als een stokoud man in 1703 stierf, was hij zoo zeer een Engelschman geworden, dat men in de abdij van Westminster bij de andere vernuften een gedenkteeken voor hem oprichtte. De reis van Voltaire in Engeland is niet anders dan een reproductie van het verblijf van Saint-Evremond. De gewij- | |
[pagina 199]
| |
zigde tijdsomstandigheden maakten de gevolgen verschillend van omvang, die anders alle punten van overeenkomst met elkaar hebben. Toen Saint-Evremond leefde, was de beschaving in Frankrijk nog niet genoeg gevorderd om aan de kennismaking met vreemde toestanden iets te hebben; Voltaire vond de publieke opinie juist van pas ontwikkeld, om door éen krachtigen stoot een nieuwe periode in te treden. Thuis het despotisme ontvluchtend, kregen beiden in het vreemde land denzelfden indruk: de grootere zelfstandigheid van het individueele denken, de ruimere verspreiding van vrijzinnige begrippen in Engeland dan in Frankrijk, is door beiden sterk gevoeld. Met dit gevoel kon Voltaire iets uitrichten, Saint-Evremond niet. De éen is een hervormer geworden, de andere een correspondent over curieuze bijzonderheden uit den vreemde. Voltaire doorzag het verband tusschen oorzaak en gevolg in het contrast van hier en ginds, Saint-Evremond begreep er niet veel meer van dan een tourist begrijpt. Voltaire kwam in drie jaar verder in de geheimen van het Engelsche leven, dan Saint-Evremond in veertig, want Voltaire behoorde tot een geslacht dat naar veranderingen haakte, en Saint-Evremond was blijde dat hij zijn hachje bewaard had en rustig kon leven onder de bescherming van drie opeenvolgende koningen. Op de uiterst merkwaardige gelijkheid van deze beide gevallen zullen wij in een volgend hoofdstukje terug komen. Nog éen punt moet hier worden genoemd; beide vreemdelingen namen hunne literaire denkbeelden van hunne gastheeren over, zoodat wij bij Voltaire de meeningen van Pope en Addison vinden, bij Saint-Evremond die van de Restauratie-dichters. Voor zoo ver er in Engeland een kritiek bestond, was zij Fransch, en alleen het groote publiek, dat zich met aesthetische bespiegelingen niet ophield, bleef houden van de oude, onregelmatige dichters, waaronder Shakespeare reeds lang de populairste was. Saint-Evremond had te lang geleefd te midden van de vooroordeelen der Fransche kunstleer, dan dat hij nieuwsgierig zou geweest zijn naar een dichter, die bij zijn eigen landgenooten, althans in de gezelschappen waar hij verkeerde, niet geteld werd. Zich patriot- | |
[pagina 200]
| |
tischer te toonen dan de Engelschen-zelf, kon van Saint-Evremond niet verlangd worden. Zoo min als een Franschman uit dezen tijd had hij een letterkundige opvoeding genoten, die hem tot zulke excessen in staat stelde, en hij zou een wonder-mensch geweest zijn, wanneer hij de bezwaren was te boven gekomen, die de beperkte gedachtekring in beide landen bevatte. Hij was een auteur zooals men in de hofkringen in deze dagen auteur was. ‘C'est un Homme du Monde, qui dans une grande oisiveté cherche à passer agréablement le tems et qui écrit tantôt sur un sujet, tantôt sur un autre, uniquement pour s'amuser: c'est un Bel-Esprit qui pense à se divertir, et à divertir un certain nombre d'Honnêtes-gens avec qui il est en commerce.’ Zoo beschrijft hem zijn biograaf en tijdgenoot, Des Maizeaux, die in deze woorden eenige trekken van het geheele tijdvak samenvat. Dit zijn de redenen waarom Saint-Evremond in de zeven deelen van zijn werken, in geen van zijn brieven, préfaces, discours, réflexions, dialogues, den naam van Shakespeare noemt. Eéns citeert hij een van zijn historische drama's, Hendrik de Achtste; Madame Mazarin, zijne correspondente en beminde gebiedster, in een reeks van der gezondheid schadelijke zaken opsommende: entendez tous les soirs ou la Comédie de Henri VIII, ou celle de la Reine Elizabeth. De wélingelichte uitgever van Saint-Evremonds werken teekent hierbij aan: toutes les Pieces du Théatre de ce tems-là sont extrêmement longues et fort ennuyeuses. Niet anders spreekt de brave John Evelyn in zijn dagboek: I saw Hamlet Prince of Denmark played, but now the old plays began to disgust this refined age, since his Majesties being so long abroad. Tusschen de woorden van Evelyn en Saint-Evremond en Des Maizeaux is telkens een tijdsverschil van ongeveer twintig jaar; het laatste moet geschreven zijn in 1704. Uit geen ander stelsel van citaten blijkt zoo duidelijk, dat van de 17de eeuw voor de reputatie van Shakespeare in vreemde landen niets te verwachten was. Evenwel is Saint-Evremonds verblijf in Engeland nuttig geweest voor de letterkundige ontwikkeling van zijn land- | |
[pagina 201]
| |
genooten. Het tooneel was aan het hof van Karel II een zeer geliefde uitspanning. De actrices die toen voor het eerst werden toegelaten, zijn tevens de beroemdste demi-mondaines van den tijd. Niet ten onrechte ging van den komedie een roep uit, waardoor hij in de burgerklasse gelijk werd gesteld met andere publieke plaatsen van het minste gehalte. Dit en de soort van stukken die er gespeeld werden, vervreemdden het groote publiek van de schouwburgen, die door opera's, kluchten en balletten aan den gang werden gehouden. Tot de literatuur kan men alleen rekenen de blijspelen van de auteurs, die te zamen bekend zijn als de Restauratie-dichters. Shadwell, Etheridge, Dryden, Davenant, het would-be buitenbeentje van Shakespeare, onder de oudste; Wycherley, Congreve, Farquhar en Vanbrugh bij de lateren. Saint-Evremond heeft van deze schrijvers zijn ideeën overgenomen. In de stukken van zijn Londensche vrienden prijst hij de groote natuurlijkheid en de zorgvuldigheid van de karakterteekening. Wat hij van hun gebrek aan regelmaat in den zin der Fransche kritiek zegt, is even liberaal als de reizigers die wij hebben aangehaald. ‘‘Il faut avouer que la régularité ne s'y rencontre pas, mais les Anglois sont persuadés que les libertés qu'on se donne pour mieux plaire, doivent être préférées à des Regles exactes, dont un Auteur stérile et languissant se fait un art d'ennuyer.’ Daarentegen is geheel in den geest van het verfranschte hofpubliek zijn opinie over de treurspelen ‘il me suffira de dire qu' aucune Nation ne saurait disputer à la nôtre, l'avantage d'exeller aux tragédies. Pour celles des Italiens elles ne valent pas la peine qu'on en parle;..... Il y a de vieilles Tragédies Angloises, où il faudroit, à la vérité, retrancher beaucoup de choses; mais avec ce retranchement, on pourroit les rendre tout-à-fait belles. En toutes les autres de ce tems-là vous ne voyez qu'une matière informe et mal digérée, un ammas d'Evénemens confus; sans considération de Lieux, ni des Tems; sans aucun égard à les Bienséances; les yeux avides des assistans du spectacle y veulent voir des meurtres, et des corps sanglants. En sauver l'horreur par des Recits, comme | |
[pagina 202]
| |
on fait en France, c'est oter à la vue du Peuple ce qui le touche de plus.’ Om over een oordeel als dit heen te komen, moest voor de Fransche kritiek nog heel wat tijd verloopen. Het moderne bij Saint Evremond steekt hierin, dat hij de oude Engelsche tragedies kende en in zijn meening, dat zij met eenige veranderingen goed te maken zouden zijn. Wat hem betreft, moet men overigens niet vergeten, dat hij kans heeft gezien meer dan veertig jaar in het land te wonen, zonder er de taal van te leeren, tenminste zonder er goed in thuis te raken. Dat hij een Engelschman onder de Engelschen is geworden komt daarvandaan, dat de Engelschen van dezen tijd veel van Franschen hadden. De Fransche beschaving was in zijn eeuw de eerste van Europa; binnen hare grenzen lag de wijsheid van de wereld, toen Voltaire zijn leven begon, werd haar invloed reeds door de Engelsche opgewogen en met de vorderingen dezer laatste viel weldra samen de vooruitgang van de menschheid.
Destouches heeft met Saint-Evremond veel gemeen. Even als hij is Destouches in de gelegenheid geweest, het Londensch tooneel op de plaats zelve te bestudeeren. Van 1717 tot 1723 heeft hij daar gewoond. Dezelfde dingen hebben hem getroffen die door zijne voorgangers waren opgemerkt. Het onderscheid tusschen hen is het verschil in den tijd waarin zij leefden. Saint-Evremond is een echte zeventiende-eeuwer; een grand-seigneur, die om literatuur niet veel meer gaf dan om andere dingen die hem amuseerden. Hij zou het een paradox hebben genoemd, wat men zich in de achttiende eeuw steeds meer bewust werd, dat in het toegedaan zijn van eenig literair beginsel een groote mate van levensernst kon besloten zijn. Van het oude Engelsche theater sprekende zou Saint-Evremond als eene algemeen erkende waarheid hebben aangenomen, dat het niet halen kon bij het Fransche. Zoover was Destouches niet, om dit te betwijfelen, maar wèl is in hem zichtbaar de vooruitgang van de kritiek, die de publieke opinie rekenschap begon te vragen van hare oor- | |
[pagina 203]
| |
deelvellingen en zelve redenen aanvoerde om te staven, wat een vroeger geslacht op goed geloof voor axioma's hield. De onregelmatigheid, de overlading van de intrige zijn de gebreken van de Britsche dichters; de natuurlijke karakters en de voortreffelijke dialoog zijn hunne deugden. Destouches is de eerste die uitdrukkelijk zegt, dat dit inderdaad deugden en gebreken zijn. De ouderwetsche gemoedelijkheid, dat over smaken niet te twisten valt, is verdrongen door een moderne behoefte aan kritiek. Destouches doet meer dan constateeren met de verbazing van een reiziger uit een naieven tijd, ook meer dan ignoreeren wat hem niet bevalt of wat hij niet begrijpt. Toch zou men zeggen dat hij de fouten van de Engelsche stukken zwaarder laat wegen dan b.v. Saint-Evremond doet. Zijn voorrede bij de bewerking van Addisons Drummer is vooral niet liberaler dan het verhandelingetje van Saint-Evremond over la Comédie-Angloise. Om den vooruitgang in deze geschriften te begrijpen, moet men letten op den invloed van een machtige oorzaak van de letterkundige bewegingen, op den invloed die de auteurs onder elkaar en op het publiek uitoefenen. In de vorige bladzijden hebben wij gezien dat de motieven die de geheele periode beheerschen, door de bijzondere omstandigheden waarin de Engelsche literatuur verkeerde, werden versterkt. De verachting van Saint-Evremond voor het oude treurspel zou minder groot zijn geweest, als de hofdichters die hij kende, daar minder laag op hadden neergezien. En zoo zou ook Destouches de zonden tegen de regels en de overdreven drukte van de Engelsche dramatiek niet zoo kwalijk genomen hebben, als hij niet van de ideën van Addison over deze zaken had afgeweten. Dat Addison en de anderen zoo dachten, was natuurlijk. Toen zich voor het eerst een systeem van kritiek in Engeland openbaarde, kon het niet anders dan behept zijn met een eerbied voor kunstwetten, voor ingetogenheid in taal en karakterteekening, als in een niet zeer gevorderd tijdvak alleen bestaanbaar is. Reeds Dryden had het ondervonden; iemand die over de theorie van de literatuur ging schrijven, kon enkel schrijven dat Boileau en Horatius uitstekende ver- | |
[pagina 204]
| |
breiders waren geweest van de Aristoteliaansche waarheden. De particuliere invloed van Shakespeare, die nooit geheel is opgeheven, vormde met de liberale wetenschap der dagen een zonderlinge vermenging van tegenstrijdigheden, die tot in de geschriften van den beroemden Blair merkbaar zijn. Eerst toen, bij het voorbijgaan van de 18e eeuw, de intellectueele beweging steeds wegslepender werd, kon de tijd aanbreken voor een nieuw stelsel van letterkundige aesthiek, zooals de dichter Wordsworth haar heeft aangeduid. Op Destouches heeft dus de bekendheid met Addison een reactionnairen invloed gehad, en wel zoo sterk dat het tijdsverschil met Saint-Evremond er door geneutraliseerd werd. Zoo zij beiden tot dezelfde slotsom kwamen, moet de algemeene oorzaak bij Destouches, tegengewerkt zijn door de bijzondere waarvan Saint-Evremond vrij gebleven was. De liberaliteit van den laatste komt voort uit een gelukkige afwezigheid van literaire theoriën; het behoudende bij den ander, uit de kracht van een kritisch stelsel, dat noodzakelijk de bekrompenheid van het tijdvak moest bezitten. Saint-Evremond is toegefelijk in zijn onkunde, Destouches streng door zijn wetenschap. Als wij niettemin Destouches rekenen tot de auteurs, waarin de vorderingen van de letterkundige beschaving duidelijk zichtbaar zijn, doen wij het op grond van zijne moderne gemeenzaamheid met de vreemde kunst en van zijn inzichten in hare voortreffelijkheid, die door zijn geloof in de vooroordeelen van zijn eeuw, niet geheel verduisterd werden. Na de fouten van zijne Londensche collega's te hebben nangestipt, gaat hij voort: ‘cependant ou trouve dans ces Comédies des choses excellentes; beaucoup d'esprit, des caracteres plaisans, bien souteuus, bien variés, et d'une vérité qui frape; les moeurs des pays si naturellement dépeintes, qu'il est impossible de les appliquer à d'autres Nations; un dialogue vif, agréable, énergique, élégant, très-comique.’ Het zijn deze kwaliteiten die men vereenigd vindt in Addison, die daarentegen het minst met de zwakheden van zijn land-genooten is behept: ‘cependant de toutes les Pieces Anglaises que j'ai lues, ou que j'ai vues représenter sur les Théatres | |
[pagina 205]
| |
de Londres, celle-ci, sans contredit aproche le plus de nos Comédies, par la conduite et par les moeurs: elle est de feu M. Addison, l'un des plus beaux génies que l'Angleterre ait produits de nos jours, et l'homme de son pays qui avoit le moins d'aversion pour le Théatre François.’ Deze ingenomenheid met Addison, den dichter van het treurspel Cato> is de eerste sympathie die de Fransche letterkundigen voor de Engelsche literatuur hebben gehad. Het is een goed teeken dat zij voor dergelijke gevoelens vatbaar begonnen te worden. De conservatieve neigingen van de Augustijnsche poeten hadden een toenadering tot de Franschen ten gevolge. Een reactionnaire Brit en een vooruitstrevende Franschman kwamen elkaar tegemoet. De eene partij vond dat Shakespeare wat ál te bandeloos en onaesthetisch geweest was; de andere hield hem voor niet regelmatig en kunstvol genoeg. Het was een geven en nemen, waardoor een goede verstandhouding mogelijk werd. ‘Il souhaitait, gaat Destouches over Addison voort, que les Auteurs dramatiques, ses compatriotes, se défissent de leurs excessifs pré-jugés en leur faveur, contre nous, enfin d'imiter au moins notre exactitude, et les bienséances que nous gardons sur la Scène.’ Bij Voltaire zullen wij dezen invloed van de dichters van koningin Anna terugvinden; het is een zeer gewichtige oorzaak die men geen oogenblik moet vergeten. In het stelsel dat wij hier beproeven, past geen lof of blaam; maar bij de verwijten die men Voltaire heeft gedaan, werd steeds een voornaam ding over het hoofd gezien: van wie hij zijne eerste notiën van het Engelsche tooneel had gekregen. Hoewel geen van deze schrijvers bij officieele gelegenheden van hunnen eerbied voor Shakespeare verzuimden gewag te maken, houd ik het er voor, dat in hunne binnenkamers zijn naam weinig genoemd werd. Detouches ging intiem met Addison om, en in geen van zijn préfaces die bijna alle over eenige letterkundige questie handelen, heeft hij ook slechts op Shakespeare gezinspeeld. Voor een dame die hem uit Parijs er om gevraagd had, heeft hij eenige fragmenten vertaald | |
[pagina 206]
| |
van een Engelsch stuk, waarom hij den auteur in het midden laat. Hij noemt alleen den titel: ‘La Tempete, piece toujours très-suivie en Angleterre quoi-qu'il s'en faille infiniment qu'elle soit regulière, mais en ce pays-la, l'irrgularité n'est qu'une perfection’. Dit is geen ander dan de Tempest van Shakespeare, naar de bewerking van Dryden en Davenant, een wonderlijk ding, waar de naieveteit van Shakespeare's onwetende Miranda hoogst indecente dubbelzinnigheid is geworden en het bovennatuurlijke spel van geesten, monsters en elementen gëexploiteerd wordt door het kunst- en vliegwerk van een opéra-comique. Zoo erg als de Tempest heeft men geen ander stuk van Shakespeare verhaspeld, maar toch moet men bedenken, dat wat Destouches van hem in zijn tijd zag spelen, bijna alles min of meer belangrijk veranderd was. En het spreekt van zelf, dat op deze manier de vreemdelíngen geen hoogen dunk kregen van een dichter, die door zijn eigen landgenooten met zoo weinig eerbied behandeld werd. Ik spreek van de letterkundigen, want het publiek bleef steeds aan Shakespeare boven de nieuwere schrijvers de voorkeur geven; in deze dagen evenwel telde de bijval van het publiek niet meê. Niettemin is deze Fransche vertaling een bewijs van belangstelling in de tooneelpoezie van de Engelsche naburen, dat men vroeger te vergeefs zou hebben gezocht. Zij is ongetwijfeld door Destouches tijdens zijn verblijf in Engeland gemaakt. Dit tijdstip brengt ons in de onmiddelijke nabijheid van Voltaire, die in 1726 op den vreemden bodem zijn voet zette. | |
IV.In de geschriften van eenige auteurs hebben wij nu den vooruitgang van de letterkundige beschaving in Frankrijk gedurende een halve eeuw gevolgd. Dit is de tijdruimte die er ligt tusschen de verhalen van reizigers, die met verbazing opmerkten dat in Londen de komediestukken er anders uitzagen dan te Parijs, en de oordeelvellingen van Destouches, die niet alleen zelf een zeer bepaalde opinie had maar ook | |
[pagina 207]
| |
wist te zeggen, wat de tegenwoordige Engelsche schrijvers van hunne voorgangers dachten. Aan de geciteerde auteurs heeft men kunnen zien, dat het algemeene intellect eenigszins ontwikkeld moet zijn, voor dat de touristen en vreemdelingen door de letterkunde van het naburig volk worden getroffen, en dat op hare beurt de bekendheid met een uitheemsche literatuur de beschaving bevordert Den vooruitgang van het Fransche publiek en den gunstigen invloed van de verspreiding der berichten over de Engelsche letteren, vindt men thans ook terug in eenige geschriften van lieden, die niet het Kanaal behoefden over te steken om van de allengs liberaler wordende begrippen te profiteeren. Ten eerste bedoel ik de tijdschriften. De vermeerdering van hun aantal, en de grootere ruimte die men daarin over letterkundige onderwerpen begon te vullen, bewijzen dat een betere tijd voor de literatuur is aangebroken. Evenwel niet voor het begin van de 18de Eeuw. Het Journal des Sçavans zegt in zijn eerste veertig jaargangen zeer weinig over deze zaken in het algemeen, en over de Engelsche absoluut niets. In een ander tijdschrift dat in de laatste jaren van de 17de eeuw veel gezag had, Les Jugemens des Sçavans sur les Principaux Ouvrages des Auteurs, heb ik een uittreksel gevonden over een artikel van een Duitsche revue, het bekende Journal de Leipsich. Dit uittreksel handelt over buitelandsche kunst en literatuur, op de drooge en sommaire manier waaraan men de 17de-eeuwsche kritiek herkent. Alles wat er van de Engelsche Dichters in staat, is dit zinnetje met namen, en ik geloof wezenlijk dat hier over de eerste keer dien van Shakespeare genoemd wordt: ‘Les principaux Poëtes des Isles Britaniques en langue Vulgaire, selon les Auteurs qui j'ay déjà cités, (Mrs. de Leipsich), sont Abraham Cowley, John Downe on Jean Doone, Cleveland, Edmond, Waller, Jean Denham, Georg Herbert, le Chancelier Bacon, Shakespeare, Beaumont, Ben Johnson, Sterling, Jean Milton. Hiermeê konden de lezers van de Jugemens des Sçavans | |
[pagina 208]
| |
zich tevreden stellen; hun redacteur nam niet eens de moeite het lijstje van zijn Duitschen collega te ziften; zelfs de beroemde hofpoëet Waller scheen hij niet te kennen, dat hij zijn voornaam hield voor den ván van een ander. Een jaar vroeger, in 1685, had men ook een artikel kunnen lezen over dit onderwerp. Althans aan den titel van het werk waarvan het een aakondiging was - deze artikelen zijn niet anders dan berichten of uittreksels -, zou men verwachten er iets over te zullen vinden: Préjugez des Pays des Auteurs, hoofdstuk: Des Anglois. De poging om iets weg te nemen van het vooroordeel tegen buitenlandsche letteren is zeker liberaal genoeg, maar men was nog te ver van 18e eeuw verwijderd, om de literaire kunst van die vrijzinnigheid meê te laten genieten. ‘Meme dans la Poésie’ zegt de redacteur van Les jugemens des Sçavans, waren de Engelschen zeer knap. Tenminste de eerwaarde Rapin, vervaardiger van een zeer veel gelezen verzameling Réflexions sur la Poésie, zegt het. Bovendien: ‘Selon cet Auteur, les Anglois ont plus de génie pour la Tragédie que les autres Peuples, tant par l'esprit de leur Nation qui se plait, dit-il, aux choses atroces, que par le caractere de leur Langue qui est propre aux grandes expressions.’ Génie beteekent hier aanleg, of de Britten door de studie der kunstwetten hunne natuurlijke geschiktheid hebben ontwikkeld en of hunne taal door een onafgebroken toetsing aan de welvoegelijkheid is beschaafd, wordt in het midden gelaten met de voorzichtigheid van iemand, die rapporteert over een onderwerp, dat hem volstrekt vreemd is. Zijn zegsman is bovendien niet van de meest vertrouwbare, wat vader Rapin van deze dingen afwist, zal wel zeer gering zijn geweest. Even karakteristiek als dit spreken is het zwijgen van twee andere boeken, die beide in hun tijd eeu groote reputatie hadden. Ik meen de dictionnaire van Moréri, die in 1694 de eerste van zijn reeks edities beleefde en een derde tijdschrift, misschien het beste en verlichtste dat in de zeventiende eeuw gedrukt is: Les Nouvelles de la Republique des Lettres door Bayle, verschenen in 1684 en 1685. Voor een | |
[pagina 209]
| |
wijsgeer en een woordvoerder van de oppositie zooals Bayle, die het in Frankrijk niet kon houden, en van uit Rotterdam zijn orgaan de wereld inzond, waren de fraaie letteren geen ernstige zaak genoeg om over te schrijven anders dan een enkele maal, en dan in verband met dingen van staatkunde en godsdienst. Er is een recensie van Bayle, waarvan de titel in dit opzicht meer belooft dan de text geeft: Il Teatre Britannico.... door Gregorio Leti, een algemeene beschrijving van Engeland, uit het Italiaansch in het Fransch vertaald. Bayle maakt van dit boek een lang uittreksel, hij bespreekt de kerkelijke en politieke toestanden, maar zegt geen woord over literatuur of tooneel. De encyclopedie van Moréri is een van de oudste werken van deze soort en bleef lang een algemeen geraadpleegd boek. Den voortgang van de literaire ontwikkeling kan men in de nitgaven van Moréri zeer goed volgen. Zulke geschriften zijn standaardwerken, in den zin dat zij den stand en de aard der kennis van hun dagen leeren bepalen. De encyclopedist van 1694 zou zijn tijd vooruit zijn geweest, als hij over Engelsche letterkunde iets gezegd had, en pretenties als deze hebben de kundige samenstellers dier algemeene werken gewoonlijk niet. Dit alles begint in de eerste jaren van de 18e Eeuw met steeds toenemende snelheid te veranderen. De publieke opinie, ook voor zoover zij in de tijdschriften merkbaar is, neemt een gunstige wending, en toen Voltaire in 1726 naar Engeland vertrok, waren er weinig belangrijke hoofdstukken uit de letterkundige geschiedenis van zijn ballingsoord, waarover hij zich niet reeds door artikelen in de revues had kunnen laten inlichten. Het is vooral de literatuur van Koningin Anna, die de redacteuren met hunne lezers bespreken. Pope, Swift, Steele en Addison waren in Frankrijk beroemdheden geworden, die de reputatie van de eigen schrijvers nabij kwamen. De bijzonderheden van deze tijdschriftliteratuur zullen in een afzonderlijk hoofdstukje worden beschreven. | |
[pagina 210]
| |
V.In dit overzicht van de verandering in de literaire begrippen is aangetoond, dat, zoodra de groote intellektueele beweging, die voor de Fransche beschaving tegen het einde van de 17de eeuw merkbaar wordt, ook in de literatuur begint, eenige vooroordeelen tegen de Engelsche letterkunde aan kracht verliezen om met steeds grootere snelheid plaats maken voor juistere opvattingen.en uitgebreider kennis. Als eenmaal deze eerste stoot gegeven is, begint de verspreiding van ruimere en nauwkeuriger wetenschap der vreemde kunst haren gunstigen invloed te doen gevoelen. Tegen dezen dubbelen aandrang is in het vervolg niets bestand. De groote oorzaak werd ondersteund door de kleinere. Zonder liberalisme geen kennis van Engelsche literatuur, en zonder kennis van de Engelsche literatuur slechts een eenzijdig liberalisme. Dit komt mij voor, de juiste beschouwing van het verband tusschen deze twee motieven te wezen, zooals ik het in de voorgaande bladzijden toegelicht acht. Daarom verschil ik van eenige schrijvers, die aan den invloed van de Engelsche cultuur op de Fransche in deze eeuw een al te grooten invloed toekennen. Zonder twijfel gaan alle sporen van een steeds machtiger liberalisme gepaard met de teekenen van een grootere belangstelling in de letterkunde van het naburige land, maar men geeft te weinig acht op de beweegredenen die niet zoo gemakkelijk zijn waar te nemen, wanneer men tusschen deze twee groepen van verschijnselen een causaal verhand onderstelt, dat een volledige verklaring zou moeten zijn. Het is inderdaad weinig beter dan kortzichtigheid, te meenen dat kennis van Engelsche kunst en politiek door eenige begaafde Franschen verkregen, en verkregen op een manier die men aan geen nauwkeuriger te bepalen oorzaak dan aan het toeval zou moeten toeschrijven, het motief zou geweest zijn van alle veranderingen in de Fransche denkwijze, en van een reeks van gebeurtenissen, die ten slotte door de Revolutie werd bekroond. De literatuur en de politiek waren er ook honderd jaar vroeger; maar Shakespeare leefde en | |
[pagina 211]
| |
stierf zonder dat men het in Frankrijk had gemerkt, en toen Karel I werd onthoofd, betreurde men zijn ondergang en verafschuwde zijne rechters als rebellen, ketters en koningsmoordenaren. De publieke opinie moest sterk veranderd zijn om eerst de belangstelling in het vreemde land te kunnen bevatten en daarna een sympathie, die den bijnaam van Anglomanie heeft gekregen. De reden van deze verandering moet men opsporen als men de grootst merkbare oorzaak begeert te weten. Die oorzaak kan niets anders zijn dan het grooter wordende vermogen der menschen om dingen te begrijpen en te waardeeren, die afwijken van hunne gewone voorstellingen, en zich met denkbeelden te verzoenen die tegen de gangbare strijden. De vorderingen der positieve kennis, waardoor oude ideeën plaats maken voor nieuwe, twijfel wordt gewekt aan de waarheid van populaire inzichten; een neiging ontstaat om elk begonnen onderzoek te vervolgen en telkens grooter stukken aan den chaos van het onbekende te ontrukken; de algemeene beweging der menschheid, die van hare geschiedenis het kenmerk, de grondslag en de verklaring is, zij alleen kan de oorzaak zijn van de groote verandering in de literatuur, die ons thans bezighouden. Er is een reden waarom men er licht toe komt, de verschijnselen in Frankrijk uitsluitend toe te schrijven aan Engelschen invloed. In dit land was de intellectueele vooruitgang niet minder sterk dan in Frankrijk, alleen werd de beweging der geesten er minder in het oog vallend gedwarsboomd dan daar, en zijn dus in Engeland de incidenten niet zoo talrijk en niet zoo duidelijk. Overigens heeft de geschiedenis der beschaving in beide landen natuurlijk veel overeenkomstigs, en het is niet vreemd, dat men die gelijkheid van vele verschijnselen heeft willen verklaren, door te zeggen, dat Engelsche gebruiken en denkbeelden in Frankrijk werden nagevolgd dan een mode. De keus van dit woord zal niemand hinderen, indien maar niet als oorzaak wordt beschouwd, wat zelf zoo duidelijk door een andere oorzaak wordt overtroffen.
| |
[pagina 212]
| |
Naast de veranderingen die wij hebben geschetst in de ideeën, kan men een wijziging in de productie constateeren, die eveneens niets anders is dan een onderdeel van den 18de eeuwschen intellectueelen vooruitgang. Het zal een belangrijke ontdekking zijn wanneer men de regelen vindt, waardoor het verband tusschen de productieve kracht van een volk en de mate van zijne intellectueele ontwikkeling, wordt beheerscht. Wanneer is de beschaving genoeg gevorderd om een literatuur te kunnen voortbrengen? Hoe komt het, dat het eene tijdvak een betere kunst heeft gehad dan het andere, het eene volk dan het andere? Dit zijn vragen die beantwoord moeten worden. Zeker is het dat de stand van het intellect met deze dingen veel te maken heeft. De voorgaande bladzijden, en mijne eerste proeve over de Hollandsche literatuur-geschiedenis, meen ik als bewijzen hiervoor te mogen aanhalen. Veel, maar niet alles; want in de periode waar wij thans over spreken, in de 18e Eeuw, neemt de letterkunde niet toe in voortreffelijkheid naarmate de jaren klimmen. Wel worden de literaire ideën in deze verhouding zuiverder en juister, en in zoo verre als de betere kritiek een betere kunst helpt voortbrengen, kan men de laatste dezer beide vragen voor opgelost houden. Dit is evenwel voor een gering deel; want als er een tijdvak geweest is, waarin zoowel de kunsttheoriën als de overige opinies van de menschen, hebben samengewerkt om de literatuur dood te maken, is het geweest de eeuw van Lodewijk XIV, een eeuw die tot op onze dagen de bijnaam van den gouden eeuw gedragen heeft. Deze beschouwingen bedoelen dan ook niet anders, dan die klasse van verschijnselen te onderzoeken, die met de groote bewegingen van de beschaving in een duidelijk verband staan, en de slotsom die ik er van verwacht is geen verrassender ontdekking dan déze stelling, dat, voor zoo ver de veranderingen in de literaire denkbeelden samengaan met de veranderingen in het vermogen om literatuur te produceeren, de intellectueele ontwikkeling van ons geslacht de groote oorzaak is van de verschijnselen in de letterkunde. Men gevoelt, dat binnen de grenzen van dit onderwerp, | |
[pagina 213]
| |
deze stelling aanmerkelijk in waarschijnlijkheid zou toenemen, wanneer het bewijs kon worden geleverd, dat de verandering in de productie dïe ik bedoel, inderdaad met de verandering iu de denkbeelden onverbreekbaar verbonden is, verbonden zoo onafscheidelijk, dat tot toelichting van het éene verschijnsel niets zoo bruikbaar is als het andere. Tevens zou bevestigd worden het betoog, dat de algemeene beweegreden, en niet de bijzondere oorzaak van den invloed der Engelsche letteren, het groote motief is van de dingen die wij zien gebeuren. Om dit doel te bereiken, zal ik dit overzicht in het tweede gedeelte van deze proeve aanvullen met de historie van de Fransche dramatiek in deze jaren, een geheel oorspronkelijke herleving, die alleen uit de veranderingen in het nationale gedachteleven voortvloeide, zonder steun van buiten of voorgang van vreemden. Dit hoofdstuk zal eindigen waar het andere gestaakt werd, bij het optreden van Voltaire.
Amsterdam, Nov. 1886. |
|