De Nieuwe Gids. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
I.‘.... dat palinkje zou een staartje hebben,’ schreef een geestig journalist, Dinsdag den 27sten Juli. Ga naar voetnoot1)) De man had gelijk, en kon niet anders dan gelijk hebben. 's Avonds te voren had hij het staartje van dat palinkje gezien: Tachtig dooden en gewonden.
Men moet een geboren humorist wezen, om enkele uren, na het aanschouwen van zulk een bloedbad, zoo snaaks te kunnen snappen. Die woorden wekten onze bewondering, maar zij waren tevens ons oorzaak van vreugde. Immers zij verschaften ons de zekerheid, dat men door het Handelsblad als bron te raadplegen, geen zegsman zou kiezen, die door overmaat van gevoeligheíd de Jordaanbewoners in een te gunstig licht mocht willen plaatsen. Wat kan een geschiedschrijver meer waard zijn dan een onverdacht ooggetuige? Zoo begrijpt men, dat wij, ten einde zelf niet voor partijdig | |
[pagina 2]
| |
gehouden te worden, met een dankbaar hart, het relaas van het Handelsblad tot uitgangspunt van onze beschouwingen hebben genomen. | |
II.Welke zijn de feiten? Op Zondag 25 Juli waren de bewoners van de Lindengracht en omliggende buurten bezig zich te vermaken. Men was aan het palingtrekken. ‘Om half vijf begon het feest en reeds had men drie maal getrokken, toen twee surveilleerende agenten van politie den palingtrekkers gelastten hun spel te staken.’ Was dit palingtrekken plotseling opgekomen? ‘Reeds den voorgaanden Zondag hadden de bewoners der Lindengracht een feestje georganiseerd, dat bestond in zakloopen, en dat, daar het van erg onschuldigen aard was, naar het schijnt door de politie oogluikend was toegelaten. Daar dit nu goed geslaagd was, werd besloten om den volgenden Zondag eens paling te trekken.’ De Lindengrachters wisten dus, dat zij een potje konden breken. De politie was, indien zij behoorlijk zich liet onderrichten van hetgeen in de Jordaan voorviel, een week te voren gewaarschuwd. Laat ons echter aannemen, dat de politie volstrekt niet bekend was met het besluit der tevreden zakloopers om den volgenden Zondag paling te trekken! Zij zal Zondagmiddag eerst bespeurd hebben, dat er een feestje werd verwacht en georganiseerd. 't Is wel schier ondenkbaar, maar het is plicht de zaak zoo weinig bezwarend mogelijk voor de politie zich voor te stellen. Zondagochtend en middag zijn de Lindengracht en omliggende buurten in afwachting van het zoo hartstochtelijk beminde palingtrekken. Zondagmiddag wordt eindelijk de lijn gespannen. Zij wordt bevestigd aan twee tegenover | |
[pagina 3]
| |
elkander liggende huizen. De gracht stroomt vol volks. ‘Duizende personen woonden het bij.’ De politie heeft dien ganschen Zondag niets bemerkt van de voorbereiding tot het feest, na een week lang geen woord vernomen te hebben, waaruit zij kon afleiden wat er in de Jordaan omging! Men moet het wel aannemen. Immers: Om half vijf begon het feest en reeds had men drie keeren getrokken, waarbij enkele personen in het water waren gevallen, ‘toen twee surveilleerende agenten den palingtrekkers gelastten hun spel te staken.’ Dus eensklaps, midden iu hun spel, werd dezen bedorven kinderen, die de Zondag te voren zakgeloopen hadden, aangezegd hun geliefkoosd vermaak er aan te geven. Als uit den hemel vallen deze twee politieagenten op de Lindengracht. Gewone menschen zijn het inderdaad niet geweest. Men zie hen aan het werk. De Lindengracht is zwart van de menschen. In spanning wachten de duizenden af wie de reeds driemaal getrokken paling van het touw zal scheuren. Zij hebben al vast eenige personen in het water zien vallen en spitsen zich op een herhaling van dat genot. Een ruw genot, maar men heeft heel wat ‘beschaving’ noodig voor men het geen genot meer vindt, - en de Jordaners zijn niet van een gesoigneerde educatie! Dat vermaak aanschouwen ook de twee politieagenten. De vischkoopers, die het spel hebben aangelegd, weigeren het palingtrekken te staken nu het reeds ten einde loopt. Wat zullen onze rustbewaarders doen? Men heeft het gelezen: ‘Een der agenten ging toen naar de kamer van perceel no. 119 en sneed het touw los’.... ‘terwijl de andere versterking ging halen’. Een wierp de vonk in het kruitmagazijn, terwijl de ander de brandweer ging roepen! Tachtig dooden en gewonden. | |
[pagina 4]
| |
III.Is in deze geheele geschiedenis van de zijde der politie iets, ook maar het geringste, te ontdekken, dat pleit voor haar nadenken, haar overleg, haar takt, haar menschenkennis? De politie kende het terrein harer werkzaamheid niet, zij was een vreemdeling in de Jordaan. Zij weet niet wat er omgaat onder het volk. Wij hebben in den laatsten tijd veel gelezen over het plebs, het gepeupel, het grauw - en wij willen aannemen, dat er tusschen Prinsengracht en Lijnbaansgracht ettelijke personen wonen, die het gebruik van een dergelijk woord wettigen. Maar wie dat mocht weten, der Amsterdamsche politie was het onbekend. Hoe zou het haar anders in den zin zijn gekomen, een gracht, waarop duizenden Jordaners bijeen zijn, in spanning over den afloop van een volksvermaak, door twee agenten mores te willen leeren? Had er in het hoofd van den agent, die op dat noodlottig oogenblik het touw doorsneed, een aasje gezond menschenverstand gehuisd; had in plaats van een agent, de commissaris van politie zelf, - bij een zoo ernstig en delicaat geval geen overmaat van ambtsvervulling! - zich op de Lindengracht vertoond, men zou zich zeker tevreden hebben gesteld met het opmaken van proces-verbaal en thans zou men niet van de verschrikkelijkste tooneelen, van tachtig dooden en gewonden behoeven te gewagen. | |
IV.Maar misschien verliezen wij het een of ander uit het oog, dat de houding van den agent en het beleid van den commissaris in een gunstiger licht stelt. Wellicht zijn politieagenten in de Jordaan personae gratae, streelt het de bewoners er een of meerdere te ontmoeten, en kon aan niemand beter dan aan een agent worden opgedragen, duizenden menschen tegelijk in hun vermaak te storen, en, desnoods met geweld, tot hun plicht te brengen. | |
[pagina 5]
| |
Men weet, dat het tegendeel waar is. In het algemeen leeft er geen soort van menschen bij de lagere klassen te Amsterdam, dieper veracht en inniger gehaat dan de politieagenten. De Jordaan staat in dit opzicht niet hooger dan de overige stadsdeelen; eer lager. Men kent daar een groot aantal agenten bijzonder goed, aangezien zij uit deze kringen zijn voortgekomen, of onder deze standen hun woning hebben gevonden. De politieagent is dezen lieden niet zelden het bête-noire, juist omdat hij hun naar afkomst en ontwikkeling zoo nabij staat. Het zijn huns gelijken, die de helm, de koperen knoopen, den stok en de sabel dragen; huns gelijken, soms ook hun minderen. Zij spreken dezelfde ruwe taal, hebben gelijksoortige manieren, en vertoonen daarmede overeenstemmende moreele eigenschappen. Wanneer deze agenten, - de goeden moeten het ook hier met de kwaden misgelden - optreden, om met gezag het woord te voeren, of om te handelen in strijd met de wenschen der burgers, die onder hunne voogdij staan, dan begint het reeds te kooken in de gemoederen, en zoodra de agent ook maar het geringste doet, dat hun een uittarting schijnt, blijft de daad, het verzet, niet achterwege. Zoo geschiedde het dan ook Zondag den 25sten Juli. Het touw was doorgesneden, maar de palingtrekkers bonden het zich om het lijf. ‘Toen dit echter door de in tijds aangerukte hulp evenzeer werd belet, keerde de menigte zich tegen de politie, greep men den agent, die het touw had afgesneden, aan, wierp hem in een kelder, waar hij ergerlijk werd mishandeld....’ De strijd, een oogenblik te voren niet voorzien, ontbrandde - en nu op eens voor goed. ‘De agenten sloegen toen met hun sabel de menigte uiteen, maar zij was in getal veel sterker dan de politiedienaren, zoodat deze spoedig gedeeltelijk werden ontwapend, hun sabels in de gracht werden geworpen, terwijl andere agenten op de vlucht werden gejaagd of mishandeld. Het getal der politieagenten groeide door de gerequireerde hulp van andere bureaux steeds aan, doch hoe sterker zij werden, des te groòter werd | |
[pagina 6]
| |
de menigte. De straat werd op verschillende plaatsen opengebroken en de potiedienaren werden met keien geworpen, waardoor menig hunner werd gekwetst. Een agent vluchtte bij een bakker in en in dat huis werden zoowel ruiten als roeien stukgeslagen. De gaslantaarns werden intusschen opgestoken, doch weder door de menigte uitgedraaid. 't Was toen, dat de sterkte der politie tot een paar honderd agenten was aangegroeid, die, hoewel vele charges makende en talrijke personen arresteerende, weinig tegen de overmacht vermochten. Niet alléén dat men met straatsteenen wierp, maar men haalde zelfs de pannen van het dak, men gebruikte bloempotten en een ijzeren ketel als werpwerktuigen. De vrouwen droegen in haar boezelaars keien en steenen aan om gebruikt te worden tegen de ongelukkige politieagenten, die het tegenwoordig hard te verantwoorden hebben. Op een gegeven oogenblik wierp de menigte zich op een inspecteur, wien zij ontwapende, sloeg en in de Lindengracht wilde verdrinken. Een vrouw uit de menigte wist echter dit feit te voorkomen, door die bedrijvers tot rede te brengen.’ Plotseling ontstónd dus dit oproer. Buitengewoon snel won het in omvang en steeds nam het toe in hevigheid, Het liet zich des Zondags waarnemen als een ontzettende uitbarsting van fellen wrok jegens de politie. Een ander karakter daaraan toe te schrijven is vergeefsche moeite. Het was als een oordeelsdag. Het volk wilde met zijn lang opgespaarde grieven afrekenen. Twee honderd met ontbloote sabels zwaaiende agenten, werden door de duizenden teruggedreven. Bij het lezen van het verhaal, door het Handelsblad gegeven, is het onmogelijk aan iets voorbedachts, van welken aard ook, te denken. Het hartje van de Jordaan, stond als op één oogenblik in vlam; wijl het sedert lang doortrokkenwas van de olie van den haat. In dien vuurzee, welke zoo hoog opgolfde en zoo wild woedde, heeft den volgenden dag het socialisme wat het kon geblazen, doch zonder veel aan den toestand te veranderen of dien te verergeren. Het kookpunt was reeds bereikt. Toen eenmaal bij herhaling een corps van tweehonderd agenten was teruggewor- | |
[pagina 7]
| |
pen, zóo dat dit het veld moest ruimen, had ook, zonder socialisme, aan een dempen van dit oproer door de politie zelve niet meer kunnen worden gedacht. De politie was verslagen. De strijd moest door een andere macht worden beslist. | |
V.Wij maken de laatste opmerking niet zonder bedoeling. Het is noodig dat men op dit punt de aandacht vestigt. Men is van stonde aan begonnen de schromelijke misslagen door de politie begaan, met den mantel der liefde te bedekken, of juister gezegd, onder den mantel van den haat tegen het socialisme te verbergen. Had dit geen ander gevolg dan dat een oppervlakkig en rumoerig socialisme hier door nog meer in discrediet kwam bij de rustige burgerij dan reeds het geval is, wij zouden er vrede mede kunnen hebben. De taal, die de socialistische redenaars voeren, de middelen, die zij aanprijzen en de utopiën, door hen voorgestaan. zijn van dien aard, dat men moeilijk eenige sympathie voor de leiders dier partij kan gevoelen. Dóch terwijl men zich uitslooft om de verantwoordelijkheid voor deze ‘tachtig dooden en gewonden’ op de schouders der socialisten te schuiven, leidt men de aandacht van het publiek van de ware oorzaak der rampen af, doet het de oogen sluiten voor fouten, die begaan zijn, en voor het blijvend karakter der gevaren, die ons bedreigen. Het Handelsblad gaat in deze vooraan. Sedert lang is voor dat blad het socialisme met zijn roode vlag als het roode lapje, waartegen de stier brult en dat hij met zijn hoorens vervolgt. Schrijft iemand iets ten voordeele van een socialist, dan kan hij rekenen op eene kastijding, die sprekend gelijkt op de kloppartijen, waarop Jordaners eene politie, die hen ergert, trakteeren. Het regent scheldwoorden, straatsteenen en dakpannen. Evenmin als onze achterbuurt-bewoners begrijpen kunnen, dat politieagenten dienaren van het gezag zijn, die hun plicht moeten vervul- | |
[pagina 8]
| |
len, schijnt de redactie van het Handelsblad tot zooveel nadenken bekwaam, dat zij zoude inzien, hoe iemand van karakter niet kan zwijgen, als zijne overtuiging hem tot spreken roept. De Jordaners en de Heer Charles Boissevain, kennen, genen in hun strijd, deze in zijn vervolgingsijver, slechts booze bedoelingen. Men herinnert zich wat vóor enkele weken den Heer v.d. Goes is wedervaren. Genoemde Heer had zich schuldig gemaakt aan dezelfde fout, waardoor ook ditmaal de Amsterdamsche politie zich heeft onderscheiden. Gebrek aan takt, en (een ware politie-hebbelijkheid) het gebruik maken van woorden, die eenige malen krasser zijn dan het oogenblik en het onderwerp vereischen. En wat geschiedde nu in de journalistische Jordaan? De straten werden opgebroken, de gaslantaars uitgedraaid, er werd met keien geworpen, dag aan dag zag men geheele Hunebedden door de lucht zweven, zelfs de bloempotten werden uit de hekjes gerukt en de testen met vuur daalden neder op het hoofd van den schuldige. Er ontstond een rumoer, waarbij de Beurs van streek geraakte en heel het land dreunde onder het wapengedruisch. De redacteur van het Handelsblad haalde uit de brochure van den Heer v.d. Goes eenige scherpgekante woorden aan, plaatste die nevens elkander en riep, als hadde een soort van dolheid hem aangegrepen, vermoord dien assuradeur, vernietig dien Nieuwe-Gids-redacteur. En inmiddels vermeldde hij met geen enkel woord, - dus ook niet in woorden, die uit zijn deugdzame pen kwamen - hoe de Heer v.d. Goes wel degelijk ter snede op twee zaken gewezen had, die men in onze dagen en in ons van ouds in de vrijheid opgevoed Nederland dreigt uit het oog te verliezen: 1o dat een rechter, zoo ver mogelijk verwijderd behoort te blijven van het beoordeelen van staatkundige meeningen, en 2o dat dwang het slechtste middel is om iemand van staatkundige of economische dwalingen te genezen. Velen vonden die eenzijdigheid zoo ónverklaarbaar, dat zij ten einde raad, hun toevlucht namen tot het vermoeden, als zou de Heer Boissevain, redacteur van den ouden Gids, slechts deze gelegenheid hebben aangegrepen, om den Heer | |
[pagina 9]
| |
v.d. Goes, redacteur van den Nieuwen Gids, den voet te lichten. Een opheldering die hun hart noch hun verstand eer aandeed. Hun hart niet, aangezien het steeds een laagheid zal blijven, het lage van zijn medemensch te onderstellen, en hun verstand niet, daar zij door bovengenoemde verklaring te geven, bewezen weinig te hebben nagedacht, niet zeer scherpzinnig te zijn. Het Handelsblad getrouw te lezen, gelijk een Amsterdammer betaamt, en niet te bemerken, dat de polemische pen der redactie in handen is van een zeer vrouwelijke natuur, van iemand die zich meer door zijn gevoel dan door zijn verstand laat leiden, getuigt niet van helderheid van blik. Voortdurend is in het Handelsblad de vrouw aan het woord, wier week, voor indrukken vatbaar gemoed zoo gaarne de zonnestraaltjes, de dauwdruppen, de lentezuchtjes opvangt, en de gewaarwordingen door dezen ontstaan, soms met aandoenlijke teederheid, den lezer weder geeft en vooral bij de lezeressen weet te voorschijn te roepen. De schoonheid van het sneeuwkleed, de eerste madeliefjes in het Vondelpark, de melkgevende koe op natuurlijke wijze gemolken, het fladderen en tsilpen der vogeltjes en zoo veel meer, doen den redacteur kennen als iemand, wiens geest bij voorkeur behagen schept in zacht getinte tafereeltjes. Het zijn geenszins de stoute lijnen, de forsche afmetingen en de duistere diepten, die hem aantrekken. Het meest alledaagsche, het kinderlijk eenvoudige, vaak ook het kinderachtig kleine neemt zijn ziel in beslag. Vrouwelijk is zijn vereering voor het groote en schoone in die mate, dat het groote en schoone in zijn vereering liefst in vrouwelijke vormen wordt gedacht. Een Koningin is hem eigenlijk veel heerlijker dan een Koning. Hij zou in staat zijn voor Victoria een voetval te doen en met ons Prinsesje dweept hij, als ware zij het Christus-kindje, waarvoor de Wijzen uit het Oosten knielden. Vrouwelijk is deze schrijver tot in zijn beeldspraak. Wie b.v. zou er ooit aan gedacht hebben, een artikel over de Nederlandsche politiek te schrijven onder het motto en als | |
[pagina 10]
| |
eene variatie op het thema: ‘Kan dit goed tegen wasschen?’ Vrouwelijk ook is zijn filosofie. Opmerkelijk hoe juist in het Nr., waarin het verhaal van de ongeregeldheden op de Lindengracht een plaatsje vond, een lieflijk schetsje als tegenhanger wordt geteekend. Na medegedeeld te hebben hoe drie pengoeïns, die volgens de handboeken ‘allerezelligst’ in troepen leven, elkander ‘zoo onhartelijk’ bejegenden, dat zij gescheiden moesten worden, geeft hij een ‘treffend voorbeeld van dierenliefde’. De kameel heeft haar jong tegen het onweer willen beschutten en doodgedrukt. ‘De teedere moeder, haar bang onrustig kind’ - ziedaar de vrouwelijke terminologie voor een kameel, die haar veulen beschermt. ‘Hare smartkreten waren inderdaad aandoenlijk’. - De Heer Boissevain heeft ongetwijfeld dit roerend tooneel bijgewoond en zijn gansche gemoed is er van vervuld. De smartkreten gaan bij hem niet het eene oor in het ander uit. Zij snijden hem door de ziel. Het treft hem, dat zulk een leelijk beest zoo week van sentiment kan zijn, en des anderen daags schrijft hij: ‘Zoo leert men, zelfs in een onoogelijk dier als de kameel de moedersmart eerbiedigen.’ Men kan nagaan wat voor zulk een persoonlijkheid het palingtrekken moet geweest zijn. Ook bij deze handeling heeft hij langer dan iemand anders verwijld. ‘Het dier, zoo schreef hij, lijdt intusschen onduldbare pijnen. Een paling is taai van leven en hoe scherp het touw ook snijdt, het (dier, niet het touw) geeft niet spoedig den geest, maar krinkelt zich wanhopig in allerlei bochten om de handen van hen, die het zoo verfoeilijk trekken.’ De onaandoenlijke Times wist slechts te zeggen, dat een paling zóo taai is, dat bij dit dier het onderscheid tusschen gedood en mishandeld te worden vervalt. De meer vrouwelijke, de huismoederlijke schrijver legt daarentegen nadruk op de onduldbare pijnen, - en naar het ons voorkomt, volkomen terecht. Het is bij velen gewoonte laag neder te zien op deze eigenaardigheid van het groote blad. Men acht dergelijke naar het sentimenteele riekende beschouwingen niet op haar plaats in een Handelsorgaan. Doch o.i. gaat deze afkeer van het | |
[pagina 11]
| |
lieflijke wat te ver. Wij zouden veeleer in dit weibliche element de sterke zijde dier courant willen bewonderen, en wij erkennen gaarne, dat het Moeder-de-Gans-achtige harer artikeltjes op de groote menigte der onontwikkelde lezers en lezeressen een heilzamen invloed uitoefent. Doch de medaille heeft ook hare keerzijde. De vrouwelijke auteur blijft vrouwelijk, waar zijn arbeid den mannelijken geest vereischt. In plaats van kalme waarneming, breede opvatting en strenge ontleding, vindt men bij dezen politieken journalist, zenuwachtigheid, prikkelbaarheid, hysterie. Elke zaak wordt voor hem een persoon; alle tegenspraak euvelmoed. Sympathie en antipathie heeten zijn motieven. En steeds baadt hij zich in een overvloed van feiten, daar de beelden zijner ziekelijke fantasie hem werkelijkheid schijnen. Het is opmerkelijk, veel vrouwelijker nog, dan in zijn natuurbeschrijvingen en huiselijke opmerkingen, wordt deze politicus, zoodra hij zich in den strijd mengt. Het is daarom even doelloos met hem te debatteren, als zich te meten met eene vertoornde dame. Bij zijn dispuut volgt hij nooit de lijn der redenering van zijn tegenpartij. Op de wijze der Evaas, pakt hij er een puntje van beet, en draait er om in den ronde, tot het u, gelijk hem zelf, geel en groen voor de oogen wordt. Hij weet niet van ophouden. Zoodra Moeder Eva iets heeft aangetroffen, dat naar een argumentje zweemt, brengt hare geaardheid mede dit in het twistvuur zóo dikwijls te herhalen, dat elke syllogisme er voor wijkt, en waar dit niet spoedig genoeg geschiedt, vliegt zij op, stijgt hare hartstochtelijkheid tot kwaadaardigheid, en hare kwaadaardigheid tot razernij: een gemoedsstemming volkomen gelijk aan die, waarin de Jordaners verkeeren, wanneer hun het palingtrekken wordt verboden. Is de Pers eenmaal zulk eene vrouw geworden, dan moet, ondanks de edelaardigste bedoelingen, hare invloed noodlottig zijn. | |
[pagina 12]
| |
VI.‘Tachtig dooden en gewonden.’ Op wiens rekening hebben wij die te schrijven? Het Handelsblad weet het: ‘Het in een beschaafd land onontbeerlijk verbod om paling te trekken op de openbare straat, was slechts eene kleine aanleiding. ‘Indien niet reeds maanden lang kunstmatig en kwaadwillend voortdurend het volk tegen de politie ware opgeruid - indien de lieden niet met verzet tegen de politie vertrouwd waren gemaakt, zouden de schandelijke aanvallen op agenten, die hun plicht deden,’ niet geschied zijn. ‘We hebben sinds lang gewaarschuwd, dat de aanhoudende stelselmatige opruiing tot geweld, door eenige oproerstokers in eene groote stad, ernstige gevolgen moesten hebben, vooral wanneer lieden, die het beter behoorden te weten, het aanprijzen van ruw geweld, als uiting van staatkundige meening, in hun bescherming nemen. ‘Telkens werden de aanvallen tegen de politie ernstiger. Van verzet kwam het tot peperstrooien. ‘Het verbod om paling te trekken was enkel eene aanleiding, zooals elk ander optreden van de politie dat ook geweest zou zijn. Omdat men in een beschaafd land verbiedt, dat op een Zondagmiddag, tot genoegen der burgerij, zoolang aan een paling gerukt wordt, dat de kop van het lijf valt, plant men geen roode vlag op een barricade en stelt men zich niet aan als onderdrukte burgers, die eene ontzettende verdrukking te wreken hebben. ‘Doch men is voortdurend opgeruid tegen de politie. Men las en hoorde van meer dan eene zijde van verzet met geweld tegen de gestelde macht, van betichtigingen tegen den burgemeester en het Dagelijksch Bestuur, van schandelijke beleedigingen van onze rechterlijke macht.’ Hier zien we de vrouwelijke bewijsvoering in volle kracht. Vier en twintig uur nadat het blad zelf een verhaal gege- | |
[pagina 13]
| |
ven heeft van de ongeregeldheden op Zondag, waarin noch van opruiers, noch van socialisten sprake was, - tenzij de vermelding, dat onder een groot getal arrrestanten er een paar werden aangetroffen - is het verstoorde palingtrekken in de geheele historie reeds bijzaak geworden. De sympathie voor de politie en de antipathie tegen de socialisten zijn van nu af alles, en blijven alles. Dat de politie een misslag begaan heeft, met geen enkel woord wordt er zelfs maar op gezinspeeld; dat de socialisten, in elk geval de vijanden van het Handelsblad, uitsluitend verantwoordelijk zijn voor deze ‘tachtig dooden en gewonden’, staat vast. ‘De politieagenten, die het tegenwoordig hard te verantwoorden hebben, zijn twee dagen lang gesard’. En dat is niet, wijl de Jordaners razend geworden waren, ten gevolge van de onmenschkundige wijs, waarop men hen, midden in een, volgens hun meening, onschuldig vermaak had gestoord, neen, het is het gevolg van de stelselmatige opruiing tot geweld door eenige oproerstokers. ‘Telkens werden de aanvallen tegen de politie heviger.’ ‘Van verzet kwam het tot peper strooien’ … Van peper strooien tot schieten, van schieten tot een poging om een inspecteur te verdrinken. Meegens - Geel - Lindengracht, d.i. half de Jordaan, in die orde heeft zich de oproerige geest ontwikkeld. ‘Daarop werd het straatsteenen-argument ter hand genomen.’ Een argument, zou men meenen, zoo oud als de wereld! - Maar Meegens, Geel en de Lindengrachters zijn niet de schuldigen. Zij huizen elders. Zij heeten Domela Nieuwenhuis en ..... Dr. Abraham Kuyper!
Waren er niet tachtig dooden en gewonden gevallen men zou zich over deze verblindheid kunnen bedroeven of vroolijk maken, zonder de lieve dame, die er aan lijdt, in opspraak te brengen bij het publiek. Maar de toestand is te ernstig geworden, men mag niet nalaten te onderzoeken, wat waarheid is. Zijn waarlijk de Sociaal-Democraten aansprakelijk voor het Jordaan-oproer, of is de politie de oorzaak? Het antwoord | |
[pagina 14]
| |
op die vraag beslist over de gedragslijn, die de autoriteiten te volgen hebben. - Daarom overwege men thans zonder zich door sympathie of antipathie te laten leiden. Ons schijnt voor een onbevangen gemoed het karakter der jongste wanordelijkheden duidelijk genoeg. Het is niet te loochenen, dat reeds lang vóor er te Amsterdam van Sociaal-Democratie ernstig sprake was, er eene wantrouwende, onvriendelijke geest tegen de politie bij de burgerij heeft bestaan. Die geest is traditioneel. Het is verder boven alle bedenkingen verheven, dat in het bijzonder de Jordaan, zich steeds heeft beschouwd als boven de politie verheven. Het is, zoo lezen wij in het Handelsblad, ‘een oude overlevering in de Jordaan, dat zij zichzelf regeert en geen politie noodig heeft.’ Het is een feit, wij spreken hier met het Handelsblad, dat ‘dat fiere bewustzijn, onder den invloed van een Zondagsborrel nog verlevendigd, zoo spoedig bleek gekrenkt te zijn, dat men maar dadelijk een steen opnam om zijn redeneering kracht bij te zetten.’ Het wordt zelfs door het Handelsblad erkend, ‘dat de opruiende, verderflijke taal, welke de socialistische pers verspreidt onder gewone omstandigheden door de bewoners dier buurt onvoorwaardelijk wordt veroordeeld.’ Het staat in het Handelsblad te lezen, dat dien Zondag, ‘menschen, die drie straten verder woonden, er zelfs geen agent gezien hadden, op gezag van kwade jongens of half beschonken buren, de agenten voor moordenaars uitmaakten en woedend te hoop liepen.’ En toch tot verschooning der politie, krijgen de sociaaldemocraten het oproer voor hun rekening. Zij verspreidden het gif, en dat werkte zoo snel! Ongetwijfeld hebben zij gedaan wat zij konden, maar zou dit oproer zonder sociaal-democratie niet zijn ontstaan; zou het, zoo mag men vragen, zonder sociaal-democratie, niet nog veel krachtiger hebben gewoed? Men denke slechts aan het optreden der gebroeders Mens tegen de roode vlaggen. De haat tegen de politie was in de Jordaan zóó fel, open- | |
[pagina 15]
| |
báarde zich zóó oogenblikkelijk en algemeen, dat de sociaal-democratie hier al zeer weinig verklaart. | |
VII.Waarom is de politie gehaat? Dat is de vraag. Zij is gehaat bij den minderen man, en zij wordt niet hoog geacht door den burger, al stroomden mild bijdragen in het fonds tot ondersteuning van gewonden. Bewijzen voor deze stelling kan men bij honderden vinden, als men zich te Amsterdam op straat beweegt. Wat heeft de Heer Steenkamp van ons politiecorps gemaakt? Welk is het gehalte der agenten, van welk beleid geven de hoofden blijk? Klachten over het een en ander zijn talrijk; zelfs aan den gemeenteraad werden zij overgebracht en door gemeenteraadsleden werden zij herhaald, maar zonder gevolg. Men wist reeds lang, dat het gehalte der agenten te wenschen over liet, dat vele hunner gerecruteerd uit de laagste standen, geroepen tegen een laag loon een uiterst vermoeiende en dikwijls gevaarlijke taak te vervullen, juist niet de personen waren, van wie men een verstandig, bezadigd optreden mocht verwachten. Deze politie stond onder de hoofdleiding van den Heer Steenkamp, die zijn sporen heeft verworven als brandweercommandant. Als zoodanig verdiende hij den lof, dien men hem geeft. Maar heeft hij getoond ook als politieman the right man in the right place te zijn? Een zeker militair voorkomen en persoonlijke moed ontbreken onzen agenten niet, ook zijn zij voor hun werkzaamheid een weinig militair gedrild. Het geheel als machine beschouwd, heeft ongetwijfeld tot op zekere hoogte den invloed van den gewezen brandweercommandant ondervonden. - Men behoort dat te erkennen. De Heer Steenkamp is een organiseerende persoonlijkheid. Maar eene politiemacht op te kweeken, vereischt andere eigenschappen, dan het vormen van een brandweercorps, of van een legerafdeeling. De politieagent moet in de meest verschillende omstandigheden optreden en van zijn takt hangt | |
[pagina 16]
| |
meermalen de rust van de stad, het leven van een aantal burgers af. Van dien takt is in den laatsten tijd ten onzent zoo zelden iets gebleken. Veeleer het tegendeel. Een jaar lang wordt er reeds een oorlog op stok en sabel gevoerd tegen de zoogenaamde sociaal-democraten en is Amsterdam het tooneel geworden van kloppartijen, zooals geen enkele stad van het vastenland. Zelfs te Parijs, waar de oproerige elementen zoo veel talrijker zijn en volleerd in de kunst om zich te organiseeren, is het rustig in vergelijking met Amsterdam. Wat zou er echter in de fransche hoofdstad wel gebeuren, als de Amsterdamsche politie daar de orde eens moest handhaven?! Meent men dat eenig volk het verdraagt, als de politie steeds met de sabel gereed staat, en bij tusschenpoozen, eenmaal losgelaten, als een blinde op de burgers inhakt? Welk beleid hebben de hoofden der politie, bij de socialistenoploopjes, bij de socialistenvergaderingen aan den dag gelegd? Hetzelfde beleid als in de Jordaan op Zondag 25 Juli. Een totale absentie van beleid. De razzia in Café Zincken, was zij voor de honderden daar vergaderd, iets minder verbitterend en tot verzet prikkelend, dan het doorsnijden van het touw, waaraan de paling hing? ‘Indien niet reeds maanden lang kunstmatig en kwaadwillig voortdurend het volk tegen de politie ware opgeruid - indien de lieden niet met verzet tegen de politie vertrouwd waren gemaakt, zouden de schandelijke aanvallen op agenten, die hun plicht deden, niet geschied zijn,’ aldus het Handelsblad. Het is noodig, dat dergelijke verklaringen regelrecht worden tegengesproken. Ieder die een getrouw verslag van het gebeurde op Zondag 25 Juli leest, die met het Handelsblad weet, dat deze palingtrekkers geen socialisten waren, dat heel de Jordaan, mannen, vrouwen en kinderen, op eens, te gelijk, als razenden tegenover de politie stonden, zal moeten erkennen, dat dit ‘oproer’ niet zou zijn uitgebroken, indien de politie met beleid had gehandeld; tevens dat die uitbarsting niet zóo hevig zou zijn geweest, wanneer niet de politie bij heel de mindere bevolking stond aangeschreven | |
[pagina 17]
| |
als een macht, die door stok en sabel tracht te regeeren. Had op het noodlottig oogenblik in den namiddag van 25 Juli de oude commissaris Steenbergen, die de Jordaan kende, die zichzelf in de Jordaan, als 't noodig was, vertoonde, nog aan het bureau van de Noordermarkt gezeteld, - hoogstwaarschijnlijk zouden de 80 dooden en gewonden niet te betreuren zijn. Edoch op deze zijde van de quaestie schijnt het licht niet te mogen vallen. Men spreekt slechts over sociaal-democraten, opruiers, oproermakers en wat dies meer zij, met zooveel verheffing van stem, als vreesde men, dat het iemand in den zin mocht komen, ook eens over de politie zelve iets in het midden te brengen. | |
VIII.Wanneer er tachtig dooden en gewonden zijn gevallen, zal men niemand het recht ontzeggen, ook op de andere zijde van de geschiedens het licht te doen vallen. De amsterdamsche burgerij gevoelt zeer zeker minder lust in een verdelgingsoorlog tegen het socialisme, dan in het stichten en bevestigen van den binnenlandschen vrede. Toch wordt men tot zulk een oorlog, allerlichtvaardigst in ons oog, opgehitst. Het Handelsblad voert de Maatschappij in die richting. Men wil dien oorlog met zijn nasleep van beroeringen en woelingen, met zijn gevolg van binnen- en buitenlandsche gevaren. Weet men wel wat men begint? Het socialisme wint over de geheele wereld in aanhangers. In geen enkel land, zelfs niet in Duitschland met zijn uitzonderingswetten, verliest het in kracht. Ten onzent is het pas in zijn opkomst, maar heeft het toch reeds duizenden getrouwen gevonden. Zij zetelen voor een gering gedeélte onder den arbeidersstand, maar moeten vooral gezocht worden onder de kleine ambtenaren, de kantoorbedienden, kortom onder hen, die een weinig den invloed der beschaving en der moderne ont- | |
[pagina 18]
| |
wikkeling hebben ondergaan, en wier materieele omstandigheden verre van schitterend zijn. Van deze laatste klasse der socialisten bemerkt men zoo goed als niets; alleen de arbeiders of de broodeloozen vertoonen zich en leggen op luidruchtige wijs getuigenis af van hun geloof. Doch beide categoriën worden onder den druk der tijden met den dag sterker. En hoe zal men nu deze richting beoorlogen? Slechts éen middel kan hier baten: elke mogelijke hervorming, die practisch uitvoerbaar is, toe te passen, opdat botsingen worden voorkomen, en waar botsingen niet te voorkomen zijn, met den meest mogelijken takt te handelen, opdat de hartstochten niet geprikkeld worden. Waak over uw pen, beheersch uw sabel. Scheld zonder oordeel des onderscheids, het socialisme uit, en gij vertoornt duizenden in den lande, die zich aan dit palingtrekkersoproer volkomen onschuldig gevoelen; schrijf maatregelen van dwang, uitzonderings-verordeningen en wetten voor, en gij blaast den hartstocht aan, juist bij die socialisten, welke tot dusverre ongevaarlijk waren; zet de Jordaan in vuur en vlam, en gij schenkt het socialisme op één enkelen dag, een paar duizend aanhangers van de kwaadaardigste soort; stel het socialisme aansprakelijk voor de fouten eener allergebrekkigste politie, en gij schept een toestand van nijd en tweedracht, waarbij de rust voortdurend bedreigd wordt en die van kwaad tot erger voert; drijf door uwe artikelen de bezittende klassen tot een formeelen oorlog met het socialisme, verhoog de spanning door uwe onbesuisde aanvallen en ondoordachte qualificaties, en irriteer de onderste lagen van het socialisme, dat in snellen wasdom verkeert, en binnen den korst mogelijken tijd zult gij een buitenlandsche Mogendheid zien verschijnen, om hier orde op de zaken stellen; voer den socialisten-oorlog, zooals het Handelsblad dien predikt, en over enkele maanden heet Amsterdam in Europa het brandpunt van het anarchisme. Nu reeds lijfde men, door de Nederlandsche pers voorgelicht, de Jordaners bij het leger van Domela Nieuwenhuis in! | |
[pagina 19]
| |
IX.Mr. van Tienhoven beleeft een moeielijken tijd. Onder Jhr. den Tex verkeerde Amsterdam in een tijdperk van bloei. Die bloei was echter van voorbijgaanden aard. Met het optreden van Mr. van Tienhoven als burgemeester openbaarde zich de malaise, en met de malaise de betrekkelijk snelle ontwikkeling der socialistische partij. v. Tienhoven, een zeer ijverig man, heeft gedaan wat hij kon, om der moeilijkheden het hoofd te bieden. Onder gewone omstandigheden zou hij, als een beminnelijke verschijning in de samenleving, als uitstekend gevat debater in den Gemeenteraad, en als een voorkomend hoffelijk vertegenwoordiger van het stedelijk bestuur, opgewassen geweest zijn, tegen de taak die hij aanvaardde. Maar de omstandigheden waren buitengewoon. Zij vorderden eigenschappen, die toevallig niet de zijnen mogen genoemd worden. Zij eischten niet handigheid maar beleid, minder welbespraaktheid dan beslistheid, niet een schipperend maar een doortastend karakter. Vooral bleken die eigenschappen onmisbaar nu Mr. v. Tienhoven, gedurende den laatsten tijd het zwaartepunt van zijn burgemeesterschap in zijn betrekking als hoofd der politie moest gelegen vinden. Voor dat deel van zijn ambt schijnt hij minder berekend. Hoe krachtig ook door de publieke opinie bij herhaling gewaarschuwd, hij heeft zich maar niet kunnen onttrekken aan de persoonlijke invloeden door zijne ondergeschikten op hem uitgeoefend. Hij heeft noch den moed gehad de gebreken der politie, zoo in het oog vallend, te erkennen, noch de geestkracht bezeten, om te hervormen tegen den zin zijner minderen in. Blijkbaar ontging hem het ernstige van den toestand. Hij gevoelde niet de gevaren; hij voorzag niet de gevolgen, welke zijn laisser aller zouden hebben. Als een speelbal van hooger of lager geplaatsten, zien wij hem reeds een jaar lang, nu eens rechts dan weder links | |
[pagina 20]
| |
zwenken, zonder dat men de richting zou kunnen aanwijzen, die hij zich gekozen heeft. Maanden achtereen heeft hij toegelaten b.v. dat de venters van Recht voor Allen allerlei oproerige titels op straát uitschreeuwden, en daar wordt plotseling, als ware het een groot gevaar, het verkoopen en verspreiden van alle gedrukte stukken verboden. De felste ophitsingen werden evenzoo gedurende maanden en jaren in vergaderingen geduld, en eensklaps ziet men in Café Zincken een rustige bijeenkomst uiteengesabeld. Den eenen dag beleeft men eene socialistische vergadering, waarin de politie zich in het geheel niet vertoont of zeer zwak vertegenwoordigd is, den anderen gelijkt het Volkspark eene belegerde veste. Soms schenen de agenten het wachtwoord ontvangen te hebben: houdt uw zwaard in de schede tot in de uiterste noodzakelijkheid; dan weder flikkerden de klingen, zoo dat men vragen moest: waartoe zooveel geweld? Heden was het: laat de Jordaan zich vermaken met zakloopen, en acht dagen later klinkt het: snijdt voor het oog der duizenden het touw door. Moest men een gevolgtrekking maken uit de bekende eigenaardigheden der personen en uit het afwisselend karakter der feiten, dan zou men tot de slotsom kunnen komen, dat de zachtaardige, humane, weifelende burgemeester, de eerste categorie, en de een of andere onnadenkende, niet in de Nederlandsche liefde voor wet en vrijheid opgevoede, dictator de laatste categorie van daden had aanbevolen. Een gevolgtrekking echter reeds daarom te wantrouwen, wijl het bekend is, dat onbesliste naturen, in oogenblikken van gevaar en angst, zoo gemakkelijk van het eene uiterste tot het andere overslaan. Nu de tachtig dooden en gewonden te betreuren zijn, is het allerminst ons doel, Mr. v. Tienhoven nog onaangenamer te stemmen, dan de feiten zelve hem reeds deden. Integendeel. Wie begrijpt niet hoe de afloop der jongste troebelen hem met weemoed heeft vervuld? Doch deze overweging mag niemand weerhouden bij zoo droevige gebeurtenissen een onderzoek naar de ware toedracht vaa zaken in te stel- | |
[pagina 21]
| |
len. Dat men zulk een onderzoek niet eischt, het schijnt te schuwen, is, dunkt ons, op zichzelf reeds een bewijs, hoe de autoriteiten, welverre van alleen het socialisme schuldig te weten aan het palingoproer, onthullingen duchten, die voor het zwakke prestige der politie slechts noodlottig zouden kunnen zijn. Met dit sparen van personen, dit bemantelen van tekortkomingen zou men vrede mogen hebben, ware het oud vaderlandsch spreekwoord onjuist gebleken: dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. | |
X.Indien wij dit onderwerp eenigermate breedvoerig behandeld hebben, was dat niet om personen te bespreken, Ons vaderland bevindt zich in een kritiek oogenblik en het hart des lands, dat onregelmatig klopt, is nog altijd Amsterdam. In de laatste dagen, mag men zeggen, is het dat meer dan ooit. De amsterdamsche politie, het amsterdamsch gemeentebestuur, het amsterdamsche Handelsblad regeeren met hun macht, hun sabel en hun pen meer dan de hoofdstad. Van hen hangt het af, door hun doen en laten, Nederland in beroering te brengen, zóodat we van onze onafhankelijkheid niet langer zeker zijn. Het Handelsblad, door hartstocht geleid, ga slechts voort den oorlog te prediken tegen alles wat niet eenstemmig met dat orgaan denkt, ontziende wie het lief heeft, en der verachting prijsgevende, een iegelijk die zonder hen verlof te vragen, een lans breekt voor vrijheid van denken en spreken; de politie worde door gebrek aan beleid oorzaak, dat de botsingen op onze straten tusschen de lagere volksklassen en de handhavers van het gezag chronisch worden; het gemeentebestuur late de eeuvelen voorwoekeren uit vrees voor publiciteit, ter bescherming van het gezag licht afkeerende, opdat het alles, wat niet stichtelijk is, kunne begraven in het geheim; het overige zal van zelf wel volgen. De spanning zal toenemen; na een wijl van kunstmatig verkregen rust zullen nieuwe uitbarstingen niet achterwege blijven, en de Regeering, - verpersoonlijkt in | |
[pagina 22]
| |
Mr. Heemskerk - zal bereid gevonden worden door wijze conservatieve maatregelen het gevaar te verhoogen. | |
XI.De Amsterdamsche onlusten zijn, in de oogen van de buitenlandsche pers en der buitenlandsche Regeeringen Nederlandscke troebelen, die zich slechts behoeven te herhalen, om de overtuiging te vestigen dat ons vaderland, uithoofde van zijn socialistische neigingen, gevaarlijk is voor de rust van Europa. Welnu, om toestanden in het aanzijn te roepen, die znlk een overtuiging wettigen, hebben de Nederlandsche autoriteiten niets anders te doen, dan den geest der natie te miskennen, haar in hare vrijheidsliefde aan te randen, en den weg der reactie in te slaan. Een achterwaartsche politiek, en de hier en daar verspreid liggende vonken zullen brandstof genoeg vinden, om weldra in vlammen op te flikkeren. Voor de reactie, van oudsher de echte stokebrand van alle revolutie, zijn wij ten onzent geenszins veilig. Men heeft reeds opgemerkt dat de eerste in aantocht is. Een aantal Nederlanders gelooft niet in de vrijheid. Verschrikt door het klaroengeschal tegen het socialisme, ziet men naar een Bismarck - zij 't ook maar een Bismarckje - uit. Onze wetten moeten de schuld dragen van hen, die haar niet wisten toe te passen. Vervolgingen van allerlei aard, uitzonderingswetten, stedelijke ukasen, verordeningen, gegrond op willekeur, geheel het arsenaal grof geschut is hun welkom. Heemskerk is daarbij een man om op te rekenen. Hij heeft van de weesmeisjes te weinig voldoening gesmaakt, om niet naar iets krassers te verlangen. Bange naturen hebben dit met heusche dapperen gemeen, dat zij zich gaarne in het harnas steken. Vóor enkele weken heeft onze Minister van Binnenlandsche zaken reeds even tegen het metaal getikt, het laten rammelen. ‘Zoo noodig zal de Regeering voorstellen doen tot bescherming der rustige burgers en der bestaande Machten tegen aanvallen | |
[pagina 23]
| |
van kwaadwilligen, die het er op schijnen toe te leggen om het goede volk van Nederland ongelukkig te maken.’ Wij zijn dus gewaarschuwd, en, meer dan gewaarschuwd. Immers niet alleen de Minister, ook de volksvertegenwoordiging is éen met onze Regeering, om te waken voor het goede volk en de bestaande Machten. Toen de afgevaardigden van verre des ridders speer zagen blinken, hebben zij op alle banken met bravo's geantwoord. Zelfs schijnt de Heer Heemskerk de daad bij het woord te hebben gevoegd. Hij diende een ontwerp tot wijziging der wet van 1855, op het recht van Vereeniging en Vergadering, bij den Raad van State in. Valt die wijziging in reactionnairen geest uit, dan kunnen wij Nederlanders ons er in verheugen, langzamerhand een modelstaat te worden. Zoo toch komt er harmonie in onze politieke wetgeving, waarvan het kiesrecht den hoeksteen uitmaakt. | |
XII.Geruststellend noch bemoedigend waren die bravo's der afgevaardigden voor een volk, dat zoolang reeds op de hervormende daden zijner vertegenwoordiging wacht. Zij klonken hol en spookachtig bij de gedachte aan de tachtig gesneuvelden en gewonden, waarvan sprake was, òf liever, waarover zeer verstandig gezwegen werd, toen men krachtiger wetten tot beteugeling van ongeregeldheden beloofde, dan wij reeds bezitten. Hol en spookachtig, als klopten vele handen tegelijk applaudisseerend op het deksel van een doodkist. Hoe is het mogelijk, dat geen enkele dezer volksvertegenwoordigers op dien stond is opgestaan, zoo al niet om te protesteeren tegen deze uitdagende verzekering, dan toch om getuigenis af te leggen van het besef van schuld, hetwelk bij zoo dubbelzinnige woorden moest ontwaken? Hoe kon de vraag van de lippen worden geweerd: wat hebben wij voor deze soort van lieden verricht? Zeker, wij hebben ons in ons burgerlijk egoïsme rondgewenteld en ons al luierende tevreden gesteld met de opbrengst | |
[pagina 24]
| |
der jenever-belasting. Met christelijk geduld hebben wij de proef genomen, hoe ver men wel gaan kan in de verwaarloozing van de belangen der mindere standen. We schenen in dit opzicht uitgeleerd. Het had er zelfs maar al te veel van, of we nog te vadzig waren om voor ons zelf te zorgen. Onze koloniën, onze handel, onze nijverheid, onze scheepvaart, ons leger en onze vloot, wij lieten het een na het ander verkwijnen. Wij brachten onzen tijd door met het houden van parlementaire steekspelen. De mindere standen begiftigden wij met een drankwet en daarenboven met een wet op den kinderarbeid, maar hiermede waren onze krachten zoo goed als uitgeput; wat ons nog overschoot moesten wij gebruiken, om er voor te zorgen, dat de Jordaanbewoners en consorten niet ten buit zouden vallen aan.... de school met den bijbel! Wordt nu dat volk verdierlijkt, laat het tegen het gezag de tanden zien, wijkt het niet voor de ontbloote sabels, houdt het zelfs een wijl stand bij het Beaumontvuur, wij hebben een minister, die krachtiger wetten in het vooruitzicht stelt, en wij mogen bogen op een volksvertegenwoordiging, die dezen held van het Binnenhof zal steunen, hem moed in het hart stort met haar bravo! Ondertusschen mag men aannemen, dat onze afgevaardigden zich ietwat geschaamd hebben over hun geestdrift voor reactionnaire maatregelen, daags na een bloedbad. Zij schijnen weldra tot zichzelf te zijn ingekeerd, en begrepen te hebben, dat de volksvertegenwoordiging nog iets anders tot taak zich behoort te stellen, dan een verwaarloosd volk in tucht te houden door dreigementen. Het enquête-voorstel getuigt van een begin van inzicht in eigen verzuim. Dit belooft meer voor 's lands rust dan een geharnaste Heemskerk! | |
XIII.Een grondige hervorming der Amsterdamsche politie is een lands-belang. Misschien wel het gewichtigste, in dit tijdsgewicht te behartigen. Hiermede toch zal elke aanleiding | |
[pagina 25]
| |
tot het maken van uitzonderingswetten of wetswijzigingen in reactionnairen geest vervallen. Betracht men daarenboven een zuiver vrijzinnige politiek, die niet slechts de vrijheid beschermt, als der burgeren kostelijkst goed, maar aan het vrije volk elk middel schenkt, wat het tot een hooger zedelijk en verstandelijk peil kan opvoeren, dan zal de volksvertegenwoordiging een bravo voor haar zelf kunnen aanheffen, waarmede de natie daverend instemt.
Heeft de geestige schrijver van het Handelsblad misschien gedacht aan dergelijke hervormingen, waartoe dit oproer aanleiding zou geven, en daarom van ‘het staartje’ gewaagd dat ‘dit palinkje’ zou hebben? Was de humorist profeet? |