De Nieuwe Gids. Jaargang 1
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Onze Oost. Baboe Dalima. Door G. Buitendijk.Baboe Dalima is een akelig boek. Ziedaar! het is er uit en veel korter, ook beter, gezegd dan ik het vroeger had gedaan. ‘Vroeger’? Ja, lezer. Ge moet weten dat dit boek me al lang had geplaagd. Ik had het gelezen: met ergernis, omdat de handelende personen (lamlendige of opgeblazene, wanstaltige of opgehemelde tooneelpoppen) allerlei onmogelijke sterke stukjes volvoerden of, in gezwollen stijl, betwistbare ethnologie verhanselden met armelijke zielkunde; met walging en afkeer meermalen, wijl er tooneelen worden geschetst, die niemand goedschiks slikken kan; met een spotlach bijna altijd, want ik dacht dat wij het tijdperk van Ponson du Terrail's onmogelijkheden voor goed achter ons hadden. Ik had het boek weggeworpen, plichtmatig weêr opgevat, in drift verfonfaaid, dan brokstukken overgeslagen; nu weêr | |
[pagina 399]
| |
al de aanteekeningen in één brok verzwolgen om ze niet telkens lepelsgewijs te nemen; - toen dagen lang het geheele boek verwaarloosd; - besloten de twee laatste hoofdstukken met beloonde deugd stellig niet te lezen en toch in die verfoeielijke grot verdwaald....... In 't kort: het boek had me razend geplaagd. Toen heb ik Baboe Dalima op aesthetische wijze uitgekleed, ontleed, in stukken gehouwen, vergruisd. En die heele papieren anatomische les had ik netjes klaargevouwen, ten dienste van den drukker, in mijn zak gestoken - - en zie, dat gewichtig manuscript ben ik kwijt geraakt. - Verloren! - Den eventueelen vinder veel plezier met zijn vondst. Ik heb thans geleerd dit fatum als eene vingerwijzing te beschouwen. Wel zeker: nu zie ik het anders in. Het boek wil niet op zichzelf beoordeeld worden. Laat het een akelig boek zijn. De schrijver concipieerde het in een spoorwegwaggon en heeft zich geen tijd gegund het embryo te laten groeien tot een wezen. Hij is zich van de vele onmogelijkheden zijner baboe bewust en biedt ons het onvoldragen monstrum aan met de bekentenis dat het niet levensvatbaar is. Ei! wat moet ik dan zoo dwaas zijn dit nog den volke nader te gaan aantoonen? Of neen: ik zeide het daar even niet voldoende juist. Zekere verwenschte criticus heeft - NB. door het raampje van een spoorweg-coupé! - in de ziel des auteurs de kiem geworpen van het gedrocht, dat binnen kort het licht zag. Perelaer is verleid. Vóór het noodlottige oogenblik was hij onschuldig. Daar kwam de verleidelijke criticus - o, hoe wenschte ik bij die coupé gestaan te hebben, toen en dáár, om het feit te verhinderen! - en Perelaer viel in zijne strikken. Als 't onderzoek naar 't vaderschap niet verboden ware, dan zou ik dien criticus wel eens willen dwingen tot de erkenning van zijn rampzalig kind. P. is niet toerekenbaar, althans niet geheel. Ik beoordeel het boek niet. En voor 't geval den schrijver deze wijze van afmaken niet mocht aanstaan, wil ik hem volgaarne de bladzijden met aanteekeningen zenden, die ik | |
[pagina 400]
| |
nu niet meer geschikt acht voor 't publiek, omdat een welwillend noodlot de lezers daarvoor heeft willen behoeden, door 't rooven van mijn eerste concept.
De noodlottige werking van de opiumpacht in ons Indië moet voor 't volk worden geschilderd. Perelaer die de gegevens bezat om dat in naakte werkelijkheid te geven, heeft te kwader ure gemeend daaruit een fictief beeld te moeten ontwerpen en dat te omhullen met bont-romantische lappen. Ik vind dat zeer bedroevend. Men kan langs dezen weg wel kermis-gerel teweegbrengen, maar echten, blijvenden indruk maakt men niet. Fictie wekt wantrouwen en daardoor laat zich de, misschien toch te schrille indruk, niet vertrouwensvol overplanten in de ziel. En zelfs al bereikte de schrijver zijn doel: al maakte het boek een verbazenden opgang: al bracht het de opium-pacht in gloeiende verachting: bij wie dan toch zou die indruk gemaakt zijn? Immers alleen bij de roman-lezers. Kan Perelaer één oogenblik meenen, dat zulke personen als door rang, positie of talent invloed kunnen uitoefenen op den gang der openbare zaak, dit bonte guichelspel zouden behoeven om aandacht te leenen aan de hoofdzaak? Zou er eene duurzame, eerlijke, volhardende, strijdvaardige Openbare Meening kunnen worden gewekt op deze kinderachtige wijze, door het vertoonen eener afgrijselijke Chineesche Schim? Ik zeg daarop beslist ‘neen’; en daarom betreur ik het dat Perelaers verhandeling, waarvan ik de beste gedachten mocht koesteren, verkleed is tot een roman. Misschien wel zal de heer Perelaer wijzen op het voorbeeld van de ‘Negerhut’ of van ‘Max Havelaar’. Maar.... mevrouw Beecher Stowe ontwierp een waar beeld op een achterrgrond van mystiek. De kleurrijke schets gaf gedaante aan de diepstroerende gedachten, die er sints lange broeiden in de harten van millioenen harer landgenooten. Het slavenvraagstuk moest tot oplossing worden gebracht om nog héél-andere redenen dan humaniteit en rechtsgelijkheid. | |
[pagina 401]
| |
Indien dus al bewezen ware, dat ‘de Negerhut’ een groot aandeel heeft gehad in de gewelddadige opheffing der slavernij: zou daaruit mogen volgen, dat het spoor goed gebaand was voor anderen, die ook een edel denkbeeld zouden willen náder brengen tot oplossing door middel van een roman? Immers nog niet. Want al ware al het vorige zoo gelijkstemmend als het nu uiteenloopend is: dan nog zou de hoofdzaak beslist worden door de mate van talent. En ik durf Perelaer niet stellen naast Beecher Stowe. - Maar de Max Havelaar? Hier, in dit koninklijk boek, geen twijfel aan talent, maar onbetwist genie. Welnu: haast zou ik durven beweren, dat Multatuli oprecht berouw heeft over dit boek. Hoe talloos zijn's schrijvers uitingen dat het waarachtige leed, het schreeuwend onrecht, de groote hartszaak van den mishandelden Javaan, overschitterd zijn geworden door den glans van 't romantische kleed! Wat heeft het vorstelijk boek bewerkt? De Tartuferie van heden, met altijd ‘méér koffie’ in 't geniep. - Een uitgemergeld Indië, platgedrukt tusschen de bladen van een steeds zwellend Koloniaal Verslag. - Een willoos beleid; een verzwakt gezag; een krachteloos beheer. - Een bestuur dat zelfs de onzedelijkste middelen moet aangrijpen ter wille van de schatkist. - Een opium-pachtstelsel, dat ongenadig de arme bevolking overlevert aan 't verderf, mits 't geld geve voor den oogenblik. Reeds dat zulk een stelsel nog bestaan kon, een kwart eeuw nà 't verschijnen van Max Havelaar, had den schrijver moeten doen wanhopen aan de toovermacht van een romantisch kleed. Moet ik nog herinneren, ten bewijze van mijn beweren hoe weinig innerlijk-waar, die zoo plotseling gewekte romanbelangstelling is, dat hetzelfde Bantam waar Max Havelaar leed en streed, nu vijf jaren geleden bijna geheel is uitgestorven door honger-typhus zonder dat één der sentimenteele Nederlandsche harten zich er om bekommerde? Zoo geheim bleef het feit niet alleen: maar ook zoo volledig was de vroegere indruk uitgewischt. | |
[pagina 402]
| |
Ik kan geen vrede hebben met zulk een roman, zelfs al ware hij goed geschreven.
Liever spreek ik met den heer Perelaer over 't geen hij bedoelde dan over 't geen hij deed. En daartoe zoek ik in de geschetste tooneelen, in de handelende personen naar 't geen P. zou willen zeggen als hij anders sprak, Want het boek is als teeken des tijds even merkwaardig als door den persoon des schrijvers. Een edel man, gelijk P. is, behoort met aandacht te worden aangehoord. En waar hij dan zijne denkbeelden in een zelf-geweven kleed steekt: ze ons dus voorvoert als zijne - - idealen, zegt men dat niet? - daar maakt men op ongedwongen wijze kennis met die idealen -.. Ziedaar b.v. de heeren van Nerekool en van Beneden, die ik met oprecht, schoon niet onverdeeld, genoegen heb waargenomen. Niet om henzelven - - de hemel spare mij voor eeuwig de benauwende ontmoeting - maar alleen juist omdat P. ze aldus heeft geschapen. Men kan de stroomingen des geestes het fijnst waarnemen in de helden der litteratuur. De Fransche b.v. - om dicht bij tijd en honk te blijven - had voor twintig jaren den marquis,....... avec 180000 mille livres de rente - et ‘au poignet d'acier.’ - Onze letterkunde is bezig aan 't wisselen: zij heeft den modernen dominé doen vervangen door den athéistischen doctor. - Dat teekent. - Als P. helden noodig heeft voor zijn boek gaat hij niet, als van Rees, bij zijne kameraden te keur, maar hij neemt leden van de rechterlijke macht en advokaten. Dat doet me uitbundig genoegen, want ik heb juist aan die geheele rechterlijke besogne een violenten hekel. Ik heb steeds die schepping van den Minister Fransen van de Putte geacht te zijn ‘une faute plus grave qu'un crime’. Dat verdeelen van 't gezag in een land waar één man er duizend in toom moet houden; dat noodeloos tornen aan een prestige, 't welk men met de uiterste kunstmiddelen in- | |
[pagina 403]
| |
tact moest bewaren; dat invoeren van onze, dikwijls zoo zotte overge-erfde begrippen, waarvan wij-zelven de zotheid niet kunnen inzien omdat wij héréditair er meê behebt zijn, in eene maatschappij van andere beschaving, andere zeden, andere denkwijze en waar allen klare oogen hebben op scheefheden waarvoor wij haast van nature blind zijn: Wèl, het heeft mij altoos een roekeloos en gevaarlijk spel geschenen! Wat drommel: ons gezag berust op de punt van 't zwaard. Erken dat: erken dan ook tevens, dat het daarom nog zeer goed kan zijn en niet uit den aard van zijn bestaan doem-waardig: maar verstomp dat zwaard niet. Wikkel het niet in de taaie weefsels eener doodsche en doodende juristerij. Is onze rechtsbedoeling in 't dierbaar vaderland zoo fraai, dat iemand die recht zoekt - ik spreek niet van wet of wets-duiding - met vol vertrouwen zijne zaak den rechter in handen geeft? Immers neen. Ik meen dat er veel aan hapert. Met vollen en warmen lof voor de gansch onbestreden integriteit onzer rechterlijke macht, meende ik, dat ieder redelijk mensch rechtszaken schuwde en boven alles uit de handen der advokaten trachtte te blijven. Als dat zoo is: welke verblinding kon dan toch de Indische maatschappij begiftigen met eene massa personen, vreemd aan haar hoofd en hart: vreemd aan hare neigingen en zeden; vreemd aan haren omgang, liefde of vertrouwen? Die personen bekleeden met macht om het zoo teedere gezag te belemmeren, chicaneeren, omspinnen met strikredenen? Jongelieden, pas ontrukt aan dàt gezellige désoeuvrement, 't welk akademische studie heet, rauwelings plaatsen in betrekkingen van hoog gewicht en kiesche beteekenis? Ik heb het altijd hoogst-pijnlijk gevonden: maar ik erken gaarne dat juiste gegevens, ter plaatse verzameld, mij ontbraken om aan mijne meening de kracht te geven eener overtuiging. - En zie, daar komt Perelaer en waar hij helden zoekt vindt hij ze juist dáár. Dat is bemoedigend voor mijn onheilspellend wantrouwen. Ik zou hem gaarne de juiste gegevens, ter | |
[pagina 404]
| |
plaatse verzameld, willen vragen voor zijne gunstige gedachte. Ik verlang niets liever dan het goede te gelooven, maar liefst met eenigen grond. Voorshands heeft de schrijver zulk geloof moeilijk gemaakt. - Die van Nerekool is een engel; goed, we verdragen hem omdat hij, met den besten wil der wereld bezield, niet veel uitzet, doch zich in verliefde sufferij verloopt. Maar de advokaat van Beneden doet wèl wat: hij voert een meesterlijk pleidooi ten gunste van een armen Javaan, van smokkelarij beschuldigd. Maar om dat meesterlijk effekt te kunnen bereiken, hebben zijne vrienden hem onderling de gerechtskosten gegarandeerd. En opdat het pleidooi door de inlandsche autoriteiten begrepen zou kunnen worden, heeft hij het, den avond vóor de zitting, aan die waardige braven in het Maleisch - let wel, niet in het Javaansch - voorgelezen. Dit heröieke middel van den héros August van Beneden lijkt mij haast eene kolossale charge op de heele advokaterij. Waar zulke middelen tot slagen noodig zijn, is m.i. het stelsel bespottelijk gemaakt. Ga naar voetnoot1) De oplossing van de verdeeling dier heldenrollen is toch m.i. niet ver te zoeken. De schrijver had grieven tegen de | |
[pagina 405]
| |
veilheid van het Civiel Bestuur: v, Gulpendam werd daarom niet alleen verachtelijk gemaakt om zijne knevelarij, maar rechtaf belachelijk om zijne pajong-vereering. Misschien is die aanval op den pajong-dienst alleen recht te begrijpen door iemand, die in Indië heeft geleefd. Dat dóór-en-dóór indische embleem van gezag is een geliefkoosd mikpunt der hatelijkheden. Ik begrijp die goedkoope aardigheden wèl: maar 't is mij een raadsel, hoe de heer Perelaer, een militair die zekerlijk nooit ongestraft zijne rangteekenen heeft laten beleedigen, wetende hoe zulke uiterlijkheden voor een gladde gezags-oefening noodig zijn: hoe Perelaer, zeg ik, daaraan medeplichtig is en hoe hij, b.v. met alle denkbare verve de komedie beschrijft waar de resident en de voorzitter van 't gerechtshof om 't gezag kibbelen ten aanschouwe der inlanders. Onze overheersching van millioenen door duizenden is abnormaal. Aan hen, die de heerschappij voeren, moeten wij stellen de hoogste eischen, die men aan een mensch stellen kan: kennis, karakter, doorzicht, moed, eerlijkheid. Dezulken belemmere men zoo min mogelijk. Dat zulke macht in één persoon strijdt met onze hollandsche begrippen, doet er niets toe: de toestand is indisch. Ik voor mij beken gaarne, dat ik van het knotten des gezags nooit anders dan verlamming heb zien ontstaan; maar ik beken even gaarne, dat in zulke waarneming een groot deel karakter-eigenaardigheid verscholen kan zijn. Doch indien het vast-staat, dat Indië een kast met kraak-porselein is, dan moeten wij er niet noodeloos vleermuizen in loslaten. Als wij heerschen door het geweer, dan moeten wij het kruit niet nat maken. Heeft de kolossus voeten van leem: hoed u dan voor de verweeking. Het niet-achtslaan op dit gevaar, door een weldenkenden vaderlander geopenbaard, is één der merkwaardige teekenen des tijds, op te delven uit het boek van Perelaer. Er is nog meer. Behalve Gulpendam heeft nog een belasting-ambtenaar Mokesuep of Muizekop het volle wicht te dragen van P.'s gloeiende verachting. | |
[pagina 406]
| |
Ook hier is de schrijver de tolk eener bij uitstek nieuwe of moderne richting. Ik vrees dat het beeld, wat aangezwart waarschijnlijk, toch naar het leven geteekend is en ik zou haast durven beweren dat zulk een ellendeling in die vacht niet gestoken zou zijn vóór b.v. het jaar 1880. Die teekening is een datum. De Hollanders in Indië voelen van jaar tot jaar hunne verbittering over den heilloozen, schraapachtigen belastingdruk wassen. Bedenkelijk is de afkeer, die er door 't zoogenaamde moederlandsche bestuur bij zijne eigene rasgenooten gekweekt wordt. Als waren alle regeeringen met blindheid geslagen, worden de prikkels van David veranderd in de schorpioenen van Hizkia. Pijnlijk bovenal is het voor een vaderlandsch gemoed om waar te nemen hoe het moederland zijne zonen van zich vervreemdt. Ik durf zeggen, dat men geen dagblad kan inzien, geene sociëteit bezoeken noch besloten kring bijwonen, zonder dat men eene onweersproken kwetsende uiting over Nederland verneemt. De schraapzucht der moederlandsche regeering, hare onbekwaamheid, hare onverschilligheid voor de hoogste belangen der kolonie zijn schering en inslag van haast alle ernstige gesprekken. Ja, ik zou die algemeene stemming haast eene openlijke vijandschap moeten noemen. Is het wonder als P., uit de volle Indische maatschappij scheppende, den civielen ambtenaar Gulpendam en den fiscalen Mokesuep overlaadt met hoon? Nederlanders, ook dit is een gewichtig teeken des tijds.
En dan de hoofdzaak: de opium-pacht! P. heeft in beeld willen brengen iets als dit: De N.-I. regeering vindt een voorname bron van inkomsten in de verpachting van het opium-debiet. Dit is in hooge mate fataal, want, dewijl die inkomst zoo aanzienlijk is (twintig millioen) wordt het oog gesloten voor het ontzaggelijk bederf der bevolking. Dit bederf overtreft zéér verre de inkomst door opium-pacht geleverd, zoodat in economischen zin de bevolking aan | |
[pagina 407]
| |
arbeidszin, levenslust en welvaart oneindig veel meer inboet, dan de pacht opbrengt. Ook worden allerlei gruwelijke onzedelijkheden in de hand gewerkt: 1o. physiologisch: door den prikkel van het afschuwelijke kwelsap; 2o. moreel: door de inmenging van spionnage, omkooperij, veilheid van ambtenaren; 3o. politiek: door het staatsbestuur afhankelijk te maken van eene dóór-en-dóór gemeene bron van inkomst. P. doet zien hoe europeesche autoriteiten tot gewetenlooze schurken kunnen worden, voornamelijk door den infamen oorsprong der gelden, om welgevallig te zijn aan een bij uitnemendheid fiscaal bestuur. Gladde chineezen koopen voor schatten gouds den vrijbrief om naar willekeur de inlandsche bevolking te ontzenuwen door verleidelijk gif. Door de groote geldswaarde van de opium is de winst op 't smokkelen, zelfs van kleine hoeveelheden, zóó groot, dat er een uitgebreid net van sluikerijen, en daartegen een stelsel van verfoeielijke spionnage moet ontstaan, waardoor de bevolking wordt blootgesteld aan de buitensporigste gevaren en schandelijkste verleiding tot winstbrengenden laster. De regeering, ofschoon in schijn den invloed van opium keerende, heeft finantieel belang bij uitbreiding van het debiet en deze strijd van belangen voert tot eene huichelarij, die gemakkelijk waarneembaar is. In 't kort: de opium-pacht is in oorsprong en in aard, in de hoogte en in de laagte, in den Haag en in het harte van Java, verfoeielijk, doemwaardig en verdoemd.
Ik blijf nog bij mijn oorspronkelijk beweren, dat eene nuchtere uiteenzetting der feiten, omstandigheden en gevolgen beter doel zal treffen, dan wanneer al die zeer samengestelde verschijnselen worden gegroepeerd om het armzalige figuurtje | |
[pagina 408]
| |
eener inlandsche baboe. Want: de opium-zaak is eene belasting-zaak. Zulke vragen worden beslist met een cijfer of een zwaard; door een bureel of door een opstand; door statistiek of door verzet - maar niet door een roman. Elke regeering staat voor het vraagstuk om uit bijdragen, langs rechtstreekschen of middellijken weg, van de bevolking de middelen te vinden tot beheer. In betrekkelijk rijke landen, gelijk ons vaderland of Engeland, kleeft zelfs nog aan het geld der schatkist menige vlek. Onze schatkist drijft nog op accijnsen, koestert de staatsloterij, zwelgt in jenever. Zelfs onze verkiezingen dragen de vuile sporen van waarden en tappers. En hoe zal men dan een land beheeren met bloedig-arme bevolking, van welke rechtstreeks niets te halen is? Bijna geen enkele belasting in Indië zou kunnen bestaan onder het oog van een strengen zederechter. Het is volkomen geoorloofd, neen, het is voor den eerlijken man zelfs plicht eene belasting te bestrijden waarvan hij de heillooze werking doorziet, waarneemt, kan aantoonen. Maar het is evenzeer stellige plicht van den publicist, die op afschaffing aandringt, een plaatsvervangend middel aan de hand te doen. Er is geen enkele waarborg dat, bij 't klakkeloos verwerpen van 't bestaande, waarmede althans eene begrooting sluitende kan worden gemaakt, het plaats-vervangende middel van inkomst zedelijker zou zijn in zijn aard en evenver strekkende in finantiëelen zin. De landgraven van Hessen verkochten hunne mannen bij geheele regimenten. De verachting die deze potentaatjes verdienden - vooral omdat zij de gelden voor hunne ‘menus plaisirs’ verteerden - behoorde in nog ruimere mate de lummels te treffen, die zich lieten verkwanselen. - Wie toen aan zoo'n slavenhandelaar het onbehoorlijke van zijn bedrijf verwijten wilde, had m.i. tevens te zorgen, dat hij hem een ander middel tot geldmaking aanbeval. Niet omdát dit naar strengen plicht door den vorstelijken misdadiger kon worden ge-eischt - maar omdat de eenmaal | |
[pagina 409]
| |
zoo verdorven man voor de enkele inspraak van 't geweten toch niet meer vatbaar was. Geen eisch van recht dus, maar van praktijk, van beleid, van politiek. Men zal nimmer het Nederlandsche volk of diegenen, die heeten in Zijnen naam bestuur te voeren, op gronden van enkele moraliteit overhalen om begrootingen finantiëel ongedekt te laten. Bij het volk, dat onder de leus ‘Eenheid van schatkist’, eenige honderden millioenen leukweg uit Indië wegnam, bereikt men niet veel met gevoelsargumenten, gronden van billijkheid, eerbied voor eene zwakkere bevolking. De opium-pacht kan veelvoudiger verderfelijk worden, men zal het zich niet aantrekken zoolang bestuurders beweren dat zij noodzakelijk is om het tekort te dekken. Ik verdedig dien ellendigen toestand niet: ik constateer. Maar daarom kan geene bestrijding vruchtdragend zijn, die niet tegelijkertijd het middel tot verbetering aan de hand doet. Perelaers boek kan m.i. alleen ten gevolge hebben, dat het de officieele rapporteurs tot nieuwe cijfer-goochelarijen dwingt; aan eenige kamerleden gevoelvolle tirades ontlokt; ministers gelegenheid geeft tot de dierbaarste betuigingen - terwijl ondertusschen het kwaad zich dieper versteekt. Wie lust heeft deze sombere profetie te toetsen aan de geschiedenis, verkwikke zich eens aan de cijfers der gepresteerde versa verplichte heerediensten uit een Koloniaal Verslag. Ook dit gegoochel vindt zijn oorsprong in een roman. Behoef ik te noemen aan welken? Met of zonder opium: het geld moet er wezen. Kan het niet langs rechten, dan langs krommen, neen, langs gekronkelden weg. - En daarom reik ik van gansche harte wèl aan den edelen Perelaer de hand - als hij die aannemen wil - maar ik voeg er deze spreuk bij: ‘Wie haastig is tot toorn zal dwaasheid doen en een man van schandelijke verdichtsels zal gehaat worden.’ (Spreuken 14: 17). En is dat niet boven alles jammer èn om den persoon èn om de goede zaak? |
|