De Nieuwe Gids. Jaargang 1
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Politiek.Wie in de historie meer ziet dan een relaas van gebeurtenissen, afgewisseld door zoodanige bespiegelingen als in de kraam van den verhaler te pas komen; wie de kennis der menschelijke daden en van het menschelijk gemoed wil opdoen uit de historie, moet vooral letten op de verschijnselen, die zijn eigen tijd hem te aanschouwen geeft. Door vergelijking van deze teekenen met gelijksoortige, die vroeger zijn waargenomen, kan hij het heden begrijpen en de toekomst voorspellen. Geeft men acht op wat er tegenwoordig in Nederland gebeurt, dan valt er een sterke beweging te bespeuren, die de Hemel verhoede dat op een revolutie uitloopt, maar die er bizonder geschikt toe schijnt. Onder de punten die wij willen aanstippen, behoort de ridicule verslagenheid der autoriteiten, wanneer een klein belletje barst aan de oppervlakte van de anders nog stille wateren. Vertooningen als die der weesmeisjes op de tribune van de Tweede Kamer; van de Amsterdamsche dienders en hun St. Vitus-dans op den Dam in Augustus 11. schijnen met huid en haar uit de verbeelding van den extravagantsten | |
[pagina 151]
| |
operettedichter in de werkelijkheid te zijn overgebracht. De onbeschoftheid, waarmeê men op de politie-bureaux der Hoofdstad enkele leden der Sociaal-Democratische partij heeft behandeld, behoort tot dezelfde soort van insolence of office, die de heeren H.C. Muller, Büchler, Frowein en Prof. Hollander moesten ondervinden. De dienaren des Konings schamen zich niet de Grondwet op de beddeplank te leggen, wanneer zij vreezen daarin een duidelijk vonnis te lezen van hunne administratieve misdrijven. Een ander teeken van dezelfde beweging, van den vooruitgang der Rede, van het veldwinnen der Democratie, is het onthaal, dat te beurt viel aan het voorstel, den 31sten Augustus tot een nationaal feest te maken. De waarheid dunkt ons dat in een land, waar gehechtheid aan het oude zich. o.a. in royalistische neigingen vertoonde, de beteekenis van dezen dag goed begrepen en met geestdrift gevierd zou zijn geworden. Bij ons werd er mee gelachen. De waardigheid der fictie van het constitutioneele koningschap begint op hare laatste beenen te loopen. Zou de stoot, van buiten of van binnen gegeven, bijzonder krachtig behoeven te zijn, om haar omver te werpen? De onmacht der wetgevende lichamen gaat met de andere verschijnselen gepaard. De allergewichtigste belangen van den Staat, zaken die de eerste nooden raken van elken burger, wachten sedert jaren op regeling. De weinige pogingen stuiten af. Bijzaken doen opgeld en men wacht zich de hoofdzaken onder den hamer te brengen. De scène à faire krijgen wij in de voorgenomen grondwetsherziening. Het loven en bieden der partijen belooft een koddig spektakel. Daar de groote fractiën van gelijke sterkte zijn, zullen zij een heelen tijd om het langste eind kunnen trekken zonder van hun plaats te komen.
Om deze reden verwacht geen ernstige liberaal van grond-wetsherziening eenig heil. | |
[pagina 152]
| |
Toch kan het plan van groote en gelukkige gevolgen zijn. Zij die zich met een herziening vereenigen, waartoe alleen de tegenwoordige kiezers zullen meêwerken, maken den titel van liberaal te schande of draden dien althans ten onrechte. De gedwongen onmondigheid van het overgroote deel des volks dient eerst beperkt te worden zóover als de Grondwet veroorlooft Census-verlaging tot op dit peil ga daarom aan wijziging der constitutie vooraf. De liberale partij dient zich over dit punt duidelijk uit te spreken. Het oogenblik is aangebroken voor een scherpe afscheiding tusschen de groepen die zich reeds hebben gevormd. Opportunisme staat in de politiek tegenover zelfmoord. Het dadelijke nut is de eenige richtsnoer voor staatkundige handelingen. De Grondwet laat uitbreiding van het kiesrecht toe, welnu, men make van de gelegenheid gebruik. Die deze uitbreiding niet willen behoort men niet langer te rekenen tot de liberale partij. Het zijn de echte, de historische conservatieven. Men mag de Heeren Schimmelpenninck en Corver Hooft geluk wenschen met de vermeerdering hunner familie. Hoe eerder hoe beter dient te blijken dat er in Nederland een enorme conservatieve partij bestaat; een partij die zich voldaan betoont door het vooruitzicht van geen ingrijpender veranderingen in de staatsregeling dan met het bestaande kiesstelsel bereikbaar zijn. Dan kan de liberale partij, comme si de rien n'était, weer kalm aan het werk gaan. Kleiner maar veel reiner.
Wanneer men censusverlaging begeert, doet men dat niet uit liefde voor het beginsel, als om te sollen met een geliefd systeem. Integendeel. Men wenscht voor de kiesbevoegdheid geheel andere voorwaarden. Of liever, men wil dit natuuriijk recht, dit voorbehoud om alleen aan zoodanige wetten te gehoorzamen als men zelf heeft helpen maken, met zoo weinig mogelijk conditiës bezwaren. De eisch van algemeen stemrecht gaat inderdaad van alle kanten op. Onder de gezaghebbende pennen in dienst der klasse, die wij alleen als | |
[pagina 153]
| |
liberalen zouden wenschen te begroeten, zijn de meeste aan de verdediging van dezen eisch gewijd. Fijne koppen hebben een wijle gestreden over de termen, waarin de kwestie moest worden voorgedragen, en over de gronden waarop zij berustte. Het wetenschappelijk belang van dit onderwerp wenschen wij geenszins licht te achten, maar als een gevolg der historische wet van den vooruitgang beschouwd, behoeven wij aan de rechtmatigheid van het algemeen stemrecht niet te twijfelen. De nieuwe geschiedenis kent twee tijdvakken: in het eerste regeerde het volk in het geheel niet, en in het tweede gedeeltelijk. Nu komt de derde periode aan de beurt. Wie zal deze orde keeren; wie den stroom dwingen zijn golven bronwaarts te stuwen? Intusschen doet de vreugde, dat de partijen die over den vorm getwist hebben, het over de zaak eens zijn, voor het oogenblik andere bedenkingen ter zijde stellen. Wat nog voor luttel jaren een singuliere inval van politieke buitenbeentjes was, schromen thans zeer deftige publicisten niet tot het voorwerp van pikante bespiegelingen en bovendien van hnn machtige bescherming te maken. En hierover kan men het nauwlijks óneens zijn, dat alle kansen om in het verdorde lichaam van onzen Staat nieuw bloed te brengen, welkom moeten zijn. Het zijn sterke beenen die de weelde van het heerschen kunnen dragen, en in Nederland lijden de autoriteiten aan Engelsche ziekte. Als er éen ding is, waardoor men het gevaar voor revolutie kan afwenden, is het een wetgevende macht, die met haar tijd meêgaat. Blijft zij achter, dan wordt zij ten slotte op een onzachte manier tot spoed aangespoord. Dan is het gewoonlijk te laat. Wil men thans voldoen aan de eischen van den tijd, dan dient men met den meesten ernst de sociale wetgeving ter hand te nemen. De partij die hiermede gediend zou wezen, beschikt over argumenten die moeilijk te weêrleggen zijn. In een onaangename positie, met het hoofd onder den valbijl hebben duizenden dit kunnen bespeuren. Hunne overdenkingen duurden gelukkig maar kort. | |
[pagina 154]
| |
P.S. Even voor het ter perse gaan van deze aflevering, werd de meening van de Liberale Unie over het groote vraagstuk van den dag, over Algemeen Stemrecht, bekend. Wij wenschen de opinie van het comité met niet minder eerbied te behandelen dan haar toekomt. Alleen geven wij in overweging, dat de vereeniging zich voortaan noeme de Conservatieve Unie. Dat zal gemakkelijker in de praktijk zijn, want als er nu werkelijk eens een liberale bond werd gevormd, zou er verwarring kunnen ontstaan.
| |
Onlangs werd ons in de Gids Ga naar voetnoot1) in gemoede gevraagd of wij ‘bezielder en schilderachtiger teekening, welluidender muziekstuk en liefelijker rede kenden dan de volgende beschrijving der huwelijksliefde bij de dieren?’ En wij lezen dan o.a.: ‘Wat leven heeft ontvangen
In lucht of waterstroom, op veer of pluim blijft hangen,
Of door het ruischend woud om roof of schuilplaats rent:
De liefde tot zich zelf is ieder ingeprent!’
Hoe heerlijk niet waar? Deze plotselinge zinswending en rijke laatsten regel. En dan die vogels die op hun pluimen blijven hangen en het opgewonden roof en schuilplaats zoeken van al die rennende beesten! Maar stil! wij gaan door. ‘Maar krachtiger dan die, de liefde tot een gade,
Die mensch vereent met mensch en made paart aan made.
Wie drukt die liefdedrift, wie haar vermogen uit?
Wie 't onbegrijpbre zoet, dat de echtkoets in zich sluit?
Wie die betoovering en. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
| |
[pagina 155]
| |
En dan weer: ‘Die zucht voor 't dierbaar jong, die menschen blaakt en
dieren,
Doet met de warmste drift het kleine welpjen vieren;
De teedre moeder zoogt en laaft het met haar bloed,
De vader strijdt er voor met meer dan mannenmoed!’
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Niet met mannenmoed!... volstrekt niet!... met meer dan mannenmoed! Men zou zeggen, hoe is 't mogelijk!!! O lezers, wie durft verklaren dat hij het ooit mooier las! Neen, eer waagde ik mij op Bilderdijks uitnoodiging aan het uitdrukken van het onbegrijpbaar zoet eener maden-echtkoets. Wie is met den Heer van Heeckeren niet ‘opgetogen bij die heerlijke gedachten’. - Wie voelt zich bij deze ‘grootsche muziek die het oor betoovert, deze poezie die het hart weldadig aandoet’ niet klein, zoo klein als het met warme drift vierende of gevierde welpjen. Dat maden larven zijn en nooit paren, dat een zuigeling melk krijgt in plaats van bloed, - zou een dichter zich daaraan storen? Wat raakt hem de juiste zin der woorden, daar stapt hij over heen, met mannenmoed, wat zeg ik? met meer dan mannenmoed!! F. v. E.
| |
Het Augustus-nummer van La jeune France bevat een opstel, dat men niet ongelezen moet laten, want het is iets bizonders. Nl. een stuk over Holland in een vreemde taal, zonder dat van de namen abracadabra is gemaakt. - Dat is alvast wat; de woorden Heerengracht, Utrecht en andere zijn correct gespeld. Er staat Govert Flink, in plaats van Flinck, en Von der Helst, maar men kan geen vijf pooten aan een schaap verlangen. Het is uitstekend, dat Hooft geen d aan het eind gekregen heeft. In Vondel zou het misschien moeilijk zijn een fout te maken, maar die vreemdelingen staan anders voor niets. Zoo heel vreemd is de schrijver van het | |
[pagina 156]
| |
artikel, onze landgenoot François Erens, ook niet. Eigenlijk houden zijn vrienden hem voor een echten Hollander, en de lezers van dit tijdschrift zullen weldra in staat worden gesteld, dit gevoelen te onderschrijven. Het Fransch van den heer Erens verheft zich boven onzen lof, en ten opzichte van den stijl tilt hij zijn last tot de niet onaanzienlijke hoogte van zijn talent. Anders had de Redactie van La jeune France, een bij ons goed bekend orgaan, zijn bijdrage ook niet opgenomen, want die Heeren zijn vooral in zaken van vorm heel partikulier. Wat Hooft en Vondel betreft, in zijn onberispelijk idioom scheert de auteur van het opstel met hen lustig den gek. Dit gedeelte is niet het meest verdedigbare van het geheel. Nergens blijkt dat hij met deze dichters voldoende bekend is om hunne gebreken te karakteriseeren. De geestige antithesen hier en elders konden ook slaan op de literatuur van Madagascar en zich met geen minder genoegen laten lezen. De inlichtingen van den Heer Erens zijn ook niet altijd van de beste. Zoo behooren de menschen die Vondel op één lijn stellen met Goethe en Shakespeare, niet tot degenen die men raadpleegt.
Het artikel vertoont niet de pretentie van zeer nauwgezet te zijn geschreven. De auteur niet den lust voor elke alinea te strijden. Het is een goed gestelde boutade. Toen de auteur eenmaal in het begin een paar van onze literaire piassen van de sokken had geslagen, begon hij bloed te ruiken en sabelde er op door. Men kan de zes bladzijden lezen, zonder een ander gevoel te krijgen dan het streelende besef een landgenoot te bezitten, die zich zoo goed uitdrukt in een vreemde taal. Maar wij zijn niet de lezers voor wie La jeune France bestemd is. Zij zullen zich misschien niet geheel overtuigd gevoelen en eenigszins ongeloovig. De vraag kan niet bevreemden, waarom de literatuur zoo kinderachtig gebleven is in een land, dat de beschaafde wereld in wetenschap, kunst en philosophie | |
[pagina 157]
| |
meêtelt onder de allereerste van Europa. Waarom Hugo de Groot, Spinoza, Heinsius, Erasmus, waarom Boerhave, Christiaan Huygens, Leeuwenhoek, Musschenbroek geen broertjes hebben gehad, die aan literatuur deden? Vreemdelingen zullen dit misschien een curieus punt vinden. De Parijzenaars zouden kunnen verlangen, dat iemand die er zoo na aan toe is als de Heer Erens, hun omtrent dit punt eenige ophelderingen verschafte. Die arme Hollanders, zegt hij in het begin van zijn stuk, die Hollanders, forcés de s'occuper des moindres besoins matériels, dont ils obtiennent la satisfaction à force d'un travail lent, mais sûr; n'ayant pas le loisir de flâner sur les rocs éscarpés bordant de gris les lacs d'azur, qui semblent des lambeaux de ciel descendus par les mains des anges; mais ne voyant que des prairies plates déroulées à perte de vue, où paissent paisiblement des vaches blanches, où se dresse tantôt la girouette d'un moulin à vent, tantôt la voile d'un vaisseau qui, lentement, imperceptiblement, s'avance, les hommes de cette race ont senti peser sur leur caractère national l'enveloppement du site. L'âme s'est rétrécie sous cet horizon élargi. - Ces diables de Hollandais écrivent comme nous autres! moet de indruk zijn van de lezers der Jeune France; maar of zij veel wijzer worden? Maar laten wij spoedig ons laatste woord zeggen, want de Heer Erens is leuk genoeg om ons in zijn vuist uit te lachen, en houdt genoeg van een jeu de mots, om ons te verwijten, dat wij de eenigen zijn die overdrijven, wanneer wij met zijn molens een lans willen breken.
| |
Tooneel.De Vereeniging het Nederlandsch Tooneel heeft verleden maand het seizoen in den stads-schouwburg te Amsterdam geopend onder gunstige omstandigheden. De moed van deze heeren is werkelijk onuitputtelijk. Hoofd | |
[pagina 158]
| |
voor hoofd hebben de bestuurders bij deze onderneming veel te verliezen, tot zelfs de eer die, wanneer zij gedwongen zouden worden den arbeid te staken, niet gespaard zou blijven.
Op den zoeten troost, dat hunne namen eenmaal in de literatuur-geschiedenis van hun vaderland zullen genoemd worden, kunnen de bestuurders van het Nederl. Tooneel, als zij in andere kwaliteiten er niet aan te pas komen, nog geen staat maken. De strenge muze der historie rekent alleen den uitslag en let niet op het doel. En men kan de fusie van tooneel en letteren nog op geen stukken na volkomen noemen. De oorspronkelijke drama's zijn, literair gesproken, bijna alle failures. Dit is natuurlijk geenszins de schuld van de directie. Zij doet al haar best, maar kan niet beschikken over krachten die er niet zijn. Slaagt het Nederl. Tooneel eenmaal er in, de hand te leggen op een paar gelukkige en vruchtbare auteurs, dan kan zij zich herinneren dat de bevordering der inheemsche letteren op haar programma staat, zonder dat elke stap in de richting van dit voornemen een schrede nader bij haar val zal zijn.
De aanwinst van Mevrouw Frenkel is een zet waarmeê men het Nederlandsch Tooneel van harte moet gelukwenschen. Er dreigt een gevaar voor Mevrouw Frenkel, dat de Vereeniging moet afwenden. Zij moet zich volstrekt niet verbeelden, dat nerveuze, luidruchtige rollen van het Fransche repertoire het eenige geschikte werk is voor haar nieuwe pensionnaire. Dat zou een noodlottige vergissing kunnen worden voor hare ontwikkeling. Mevrouw Frenkel heeft een studie van het treurspel noodig om het breede, den ernst en het rustige van haar voorgangster te leeren. Doen door laten behoort nog niet tot de geheimen, die zij heeft ontraadseld. De aanleg voor tragédienne ontbreekt haar geenszins. De Maagd van Orleans en Maria Stuart; Sappho en Medea; | |
[pagina 159]
| |
Lady Macbeth; Julia, Desdemona en Ophelia zijn rollen die het Nederlandsch Tooneel verplicht is aan zich zelf, aan het publiek en aan Mevrouw Frenkel, om door de jonge tragédienne te laten spelen. De gelegenheid die men nu heeft goede treurspelen te geven, komt niet elken dag terug. Louis Bouwmeester en zijn zuster vormen een paar zoo rijk begaafd als Nederland er geen tweede heeft; en aan hun roem zal altijd iets blijven mankeeren tot dat zij in een hooge tragedie naast elkaar hebben gestaan. Men gevoelt dat zij eerst dan in hun volle kracht zullen te zien zijn. De hoop van de kunstlievende kringen die nu niet dagelijks naar de komedie gaan, blijft op dat zeldzame genot gevestigd. Aan haar plicht en aan hare beginselen zou de Vereeniging ontrouw, worden, wanneer zij hunne hoop onvervuld liet. Voor het hartstochtelijke tooneelspel willen wij geenszins Mevr. Frenkel geschiktheid ontzeggen, maar hare nieuwe Directie zal wel doen met te bedenken, dat zij in dit genre thans vrij wel alleen staat. Op het Leidsche Plein mist zij zelfs den partner dien zij bij Van Lier had, en al was de heer Van Kuyk niet altijd de speler dien men tegenover haar zou gewenscht hebben, hij wist haar af en töe menigen troef toe te spelen. Bij het Nederlandsch Tooneel zal het in de comédie meestal voor Mevrouw Frenkel spelen met een blinde zijn; een jeu solitaire, want de zware en teedere post van eerste rol in deze soort blijft aan dit gezelschap een plaats, die sedert het heengaan van den Heer Moor open staat.
Als men van gunstige omstandigheden spreekt, is het oneigenaardig in denzelfden adem de Tooneelschool te noemen. De algemeene vergadering van het Tooneelverbond zal hebben te beslissen over een drietal vraagstukken, door de drie voornaamste afdeelingen opgeworpen. Hier in Amsterdam wil men de zaken van het beheer en van de organisatie laten zooals zij zijn; de Rotterdammers begeeren een verandering in de samenstelling van het personeel, die gelijk staat met | |
[pagina 160]
| |
een totale ommekeer in het tot dusver gevolgde beginsel, en de Haagsche afdeeling komt terug op een geliefkoosd oud plannetje van haar: de beperking der tooneelschool tot een vakschool. Het is zeer te hopen dat men tot overeenstemming zal raken. Onwaarschijnlijk is dit niet. Want men kan niet anders dan er zich van overtuigd houden, dat eendracht in het Tooneelverbond met den dag noodzakelijk wordt. Noodzakelijker, het ineen slaan der handen om aan het geldgebrek een eind te maken. Want geldgebrek is het waar hier de schoen wringt. Geldgebrek heeft Rotterdam en Den Haag doen zinnen op veranderingen, die bezuinigingen zouden zijn. Nood leert bidden. Maar hunne wenschen werpen de tegenwoordige regeling omver, en stellen daarvoor een in de plaats, die alleen aan hunne fantasie recht van bestaan ontleent. Daarentegen zijn de actueele toestanden gebaseerd op de praktijk van tien jaar. Verbeteringen zijn zeker denkbaar, maar belangrijke verbeteringen kunnen alleen verwacht worden van wijzigingen in de verhoudingen, waaronder de school arbeidt. Grootere liefde voor het tooneel bij het publiek, zou het aantal leden van het verbond doen stijgen, zou het gehalte der leerlingen van de school doen toenemen. Gevoelt men zich sterk genoeg om deze algemeene oorzaken te dwingen, dan heeft men ook de gevolgen in zijn macht. Overigens bestuurt een inrichting als deze zichzelf. Men kan haar bij statuten en reglementen een beetje meer zus of een beetje meer zóo draaien, maar als er geld genoeg is, en er zijn jongelui van talent om de lessen bij te wonen, moest het al zeer zonderling met de zaak gesteld zijn, als er geen goede resultaten kwamen. De geldkwestie moet haar beslag krijgen. Maar volgens ons gevoden kan men de begrooting laten sluiten, zonder dat men de school als onnut en overbodig zou behoeven dicht te doen. De vergadering van 10 dezer is geplaatst voor deze keuze.
G. |
|