Met de jonge meisjes, Maria en Julia Bertram en Fanny en de jongelieden Edmund Tom, Crawford, enz. ziet Jane Austen opnieuw haar kans schoon, om allerlei liefdesgeschiedenissen in het leven te roepen, en zij goochelt daarmee zoo handig om, dat zij ten slotte de verbintenissen in orde heeft gebracht, volgens haar eigen, vooropgezet verlangen. Hoe leesbaar, amusant en boeiend haar roman ook daardoor geworden is, - immers het pleit altijd voor een auteur, als men niet reeds op de eerste bladzijde van zijn boek kan raden wie wie(n) krijgen zal, - in een der hoofdzaken van Mansfield Park, doet zij de werkelijkheid wel wat geweld aan, - of liever, zij zóu de realiteit niet hebben behoeven te forceeren, als zij de, door haar gewenschte oplossing beter psychologisch aannemelijk had gemaakt.
De toestand is deze.
Zoover haar herinnering reikt, heeft Fanny Edmund lief gehad; eerst met de onbewuste aanhankelijkheid van het kind, later met de waarachtige genegenheid van het volwassen meisje. En daarom is het haar onmogelijk zelfs een zeer avantageuse partij aan te nemen.
Edmund daarentegen draagt Mary Crawford een diepe liefde toe. Niet alleen, dat iedereen het weet, maar hij maakt Fanny tot zijn vertrouwelinge; hij heeft Fanny altijd als een zuster beschouwt, en vertelt haar al zijn vrees en hoop, zijn teleurstelling, zijn verlangen; Fanny kent dus in vollen omvang zijn illusie, en zij deelt ten volle zijn verdriet, als Mary zich Edward onwaardig betoont.
Jane Austen is er echter op uit haar geliefde Fanny, de zachte, teedere, geduldige, gelukkig te maken, en zij vormt van Edmund en Fanny een huwelijkspaar.
Op zichzelf is daar niets tegen, integendeel; maar de schrijfster maakt het zich wel wat al te gemakkelijk, door eenvoudig te schrijven, dat Edmund in due course van zijn nichtje op minnaarsmanier leerde houden.
Het is, dunkt me, voor een schrijver wel eens verleidelijk, om voor deus ex machina te spelen, en de dingen te laten geschieden, zooals they ought to be, - (waarvoor indertijd het goede Billiken zorgde.) Maar de niet alleen menschelijk-goedige en meelijdende, ook de literaire auteur behoort een woordje mee te spreken, en