De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 746] [p. 746] Verzen door Frouwien Kuyper. De dijk De dijk ligt als een donker dier te waken over de menschen en hun schrale baat, terwijl de kanteling van 't lichtend baken, haar witte wieken langs den hemel slaat. Vanuit de nevelige velden maken zich enk'le schapen los; een dun geblaat stijgt langs de karteling der lage daken, dat - even - klagend in de stilte staat. Hier wordt het leven tot een tragisch tasten van kleine menschen met te groote lasten: het voetpad langs den dijk is hard en smal. De treden gaan er steil en stug naar boven en slechts voor hen, die een doel gelooven, schijnen de lichten van den overwal. [pagina 747] [p. 747] Ontmoeting Je nam mijn hand, met enk'le vlotte vragen, - zoo onbevangen schijnbaar, zoo spontaan - maar 'k zag ook je oogen, strak van onbehagen, voor één seconde langs de mijne gaan.... Wij bleven stil. Een ratelende wagen bracht een gerucht van 't luide leven aan, waarin de droom, eens door ons hart gedragen, - ons beider hart - verloren is gegaan. Wat valt er tusschen òns nog uit te spreken? Er bleef niets over immers dan een bleeke herinnering, die nergens woning vindt.... Nochtans kan geen verloochening ons baten: voorbij ons hart, langs leege levens-straten sluipt het verleden als een bedelkind. [pagina 748] [p. 748] Herfstbloem De bloemen van den zomer zijn vergaan, één enk'le dahlia is mij gebleven en aan mijn venster, gansch van gloed ontdaan, hangt rits'lend nog een wingerdblad te beven. De manestralen, die een lichtweb weven over mijn handen, zie ik macht'loos aan: wàt kon ik zaam'len, om aan U te geven, zoo Gij vanavond langs mijn deur zoudt gaan? Toch tooid' ik mij - alleen om Uwentwille - ik vond geen ander, U gewijd gebaar: een simp'le herfstbloem in mijn huiv'rend haar. Heer van mijn hart, maak mijn verwachten waar en laat mijn saamgevouwen handenpaar in dezen nacht tot offerand verstillen.... [pagina 749] [p. 749] Afscheid Naakt, naar alle winden open, ligt de leege wintertuin, waar alleen nog, mist-bedropen, fletse violieren, schuin naar de duist're aarde neigen, waar van uitgeputte twijgen het al lang-verschrompeld blad nederdwarrelt, eind'loos mat.... Donker, in verstard bewegen, lijnt der boomen breed gebaar wond're arabesken tegen den opalen hemel, waar het van nevelen verhulde maanlicht in een wit-vergulden schemer uitvloeit en verglijdt hoog en heilig, eind'loos wijd.... Roerloos, van den nacht omsloten, zonder tranen, zonder woord, staan wij beiden in de groote, bleeke Stilte, als bekoord door dit schoon-geworden scheiden ....tot onz' handen samenglijden en onz' oogen naar elkaar wederkeeren, eind'loos zwaar.... Vorige Volgende