De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 643] [p. 643] Ik zag in droom... door Hélène Swarth. Weer thuis Ik zag mijn zusters rond onze' eigen disch. Eén had voor elke een rozentuil gegaard. Als 't kind, doodmoe van dool in duisternis, Was 'k blij te poozen bij onze' eigen haard. De gulden klok, de pullen oud-Japansch, De armstoel bij 't raam, het droomig zoet geruisch Der kloostergaarde in breeden boomenkrans, De trein, die hijgde en floot - Weer was ik thuis. Een blanke hond had trouw mijn plaats bewaard; Zijn pluimstaart wuifde zacht mij welkom toe. Weer jong mijn zustren, rond den disch geschaard En ik alleen zoo droef en zwervensmoe. Hoe kalm en veilig zal ik rusten gaan In de eigen kamer, waar ik sliep weleer! - Een vogel riep - En ál was droom en waan. Mijn thuis verdween, 'k was in den vreemde weer. [pagina 644] [p. 644] Vader Nachtzwart de straat en geen lantarenvlam. Vast klampte ik me aan mijn weergevonden vader. De warmte van zijn arm door elken ader Van mijn arm voelde ik stroomen - Toen sloeg lam Zijn woord mijn brooze vreugde, vreezeklam, Den morgen sluipen voelde ik als verrader. - ‘Verlaat mij nooit!’ Maar elke stap bracht nader Naar 't doel, waarheen hij zacht mij leiden kwam. - ‘Ik mag niet blijven, 'k breng je alleen naar school.’ De zon verrees - Mijn vader, weergevonden Zoo blij, na eenzaam eindeloos gedool, Was in het licht meedoogenloos verzwonden. Nog weer een school? - beproeving? - straf voor zonden? Ik zoek den zin, die in mijn droombeeld school. [pagina 645] [p. 645] Verlaten kamer De kamer sloot ik open - Vuns, bij vlokken, Rees grauwe stof uit vloerkleed en gordijnen. Beneveld glas liet licht bleek binnen schijnen. Uit meubels molmend ploften murwe brokken. Gebarsten vazen lieten flets verkwijnen Verwelkte bloemen, dor als grijze lokken. In de' ouden haard, vol asch, nog smeulden blokken. Geen raam, hoe 'k rukte, wou de sfeer verreinen. 'k Wierp weg de bloemen, 'k repte heete handen, Na taak volbracht, de stiklucht vrij te ontvluchten. Daar voelde ik plots de haard mijn handen branden. Door pijn gedreven, die gevloekte wanden Ontvlood ik, dronk het blauw der lenteluchten. De brandwond koelde ik in het gras der landen. Vorige Volgende