De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 501] [p. 501] Verzen door Mathias Kemp. Statosfeer Dit is wel de andre wereld, die ik droomde, wanneer ik, loom, de overbekende lijnen van heuvel en kreek en de kleuren van koren, zeepbellen en meteoren ontweek. Overbekend en al te vaak genoten! Hier drijf ik door groote, nieuwe verschijnselen, in koelen stalen bal. Boven en onder een ander en wonder heelal. Knus werden de bergen, zeeën en gronden, van wolken omwonden. Met een enkelen blik te overschouwen zijn: Luik, Rijssel, Vendome, Weenen, Bazel, Rome, Turijn! [pagina 502] [p. 502] Maar de hemel wordt wijder, aldoor wijder voor den roekloozen rijder op stormen en stralen uit eindeloos ver, speurend naar bronnen van kracht achter zonne en ster. Muisgrijs verkleurt de lucht naar lila einder; Een sneeuwtop verdwijnt er, wat rozig suikergoed, te zoetelijk geheel, in kokettelijk kolken van pluimige wolken groen-geel. Plots stokt mijn hart; ik voel hoe alleen en hachelijk ik door 't ontzaglijk ruim van de luchten dool, op nevels en damp. Het was of de diepe gronden iets riepen van ramp. Waarom ook het veilige huis verachten, en de goede nachten van liefde en lichten droom ontstijgen zoo hoog. Mijn durf voel ik tanen, er gloeien me tranen in 't oog. Maar dit te aanschouwen: die koepelende kimmen, dat spokige glimmen op oceanen, rijp indigo en groen, is enkel gegeven wie stout durft te leven en doen. [pagina 503] [p. 503] Soms waan ik mij demonisch hoog gestegen, boven toeval en zegen, een moment buiten lijden, verbloeien en dood. Hoe titanisch mijn lot is, dra voel ik toch: God is te groot. Te groot voor zoo onbeteekenend dolen tusschen kleine polen en keerkringen van aardrijks broozen bol, in ruimten, tot verre lichteeuwen van sterren vol. Ik moet aan burgerlijk naar huisgaan denken, hoe veilig te zwenken op afstand van bergen en stormig getij, te dalen, zacht, boven valleien, van kloven wat vrij. Er zweemt voor de zon al een rossige waduw, een purperen schaduw zijgt op de wolken beneden mijn voet, en streng dreigt geflonker door zwerk bijna donker als roet. Na zestien bovenmenschelijke stonden verlangen de gronden mij weer; en een liefde, vredig en goed, walmt nu mijn hart uit diepten blauw-zwart, tegemoet. [pagina 504] [p. 504] Chroniek A.D. 2500-2550 Doorgrondde men het diepste wezen van de droomen. Ontplofte er een fabriek tot splitsing van atomen. Stortte de laatste kathedraal van Frankrijk in. Zag men de slavernij opnieuw in herbegin. Ontdeden vele steden zich van haar tyrannen. Werd Paus Gabrièl II naar Leningrad verbannen. Ontdekte een neger kanibalen aan den Rijn. Vermoordde men een missionaris in Turijn. Leefden de volken reeds in onderaardsche steden. Werd om koloniën op Maan en Mars gestreden. Werkten de boeren nog twee uren op het veld. Vervingen electroden het ouderwetsche geld. Moesten die van Berlijn voor 't beeld des keizers knielen. Telde de stad Dinant achthonderdduizend zielen. Heeft men in Boeda-Pest een jonge heks verbrand. Werd aan de Baffinsbaai de eerste palm geplant. Heeft zich een picolo uit liefdeleed vergeven. Zijn madrigalen en motetten weer geschreven. Trokken Robotten naar den achterkant der maan. Een levensmoe dictator werd broeder-franciscaan. Vorige Volgende