| |
| |
| |
Ledigheid-misdadigers door Mr. G.T.J. de Jongh, Oud-Kinderrechter.
I.
Uit een rapport: ‘Ik heb in den regel weinig zakgeld en daarbij komt, dat ik thuis niet vind, wat ik daar als kind mag verwachten.
Vader begrijpt mij niet en zal nimmer vertrouwelijk met mij spreken.
Daarbij komt, dat ik na de beëindiging van mijn militairen dienstplicht werkloos ben geworden, zoodat ik eigenlijk met mijn ziel onder den arm loop.
Het veel uit huis zijn en mijn tijd op straat doorbrengende heeft mij tenslotte gebracht tot het uithalen van allerlei verkeerde dingen.
Zoo langzamerhand heb ik deelgenomen aan de feiten, waarvoor ik thans vervolgd word; welke diefstallen ik bij herhaling heb bedreven.’
Het is woordelijk overgeschreven en menig reclasseeringsbeambte zal veronderstellen, dat het een geval voor hem is, omdat het geheel overeenstemt met hetgeen dagelijks hun voor oogen komt.
Vader stug, harde werker, komt thuis, eet, leest de krant, zegt geen boe of bah en vind zich zelf een voortreffelijk mensch. Moeder praat des te meer, doch dit imponeert den zoon, die behoefte heeft aan geestelijk medeleven, ook geen oogenblik. Hij heeft een behoorlijke betrekking, doch na den militairen dienst
| |
| |
neemt de patroon hem niet terug en daarna begint de misère.
Een geval uit duizend.
De reclasseeringsinstelling adviseert den verdachte voorwaardelijk te veroordeelen, omdat hij nog al onder den indruk is en berouw toont, doch de politierechter veroordeelt hem tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden onvoorwaardelijk en vier maanden voorwaardelijk.
Een geval uit duizend.
Hij heeft thans de twee maanden gevangenisstraf genoten. Zoekt opnieuw naar werk, hetwelk hij nog veel moeilijker kan krijgen, dan toen hij kersversch uit de militairendienst kwam. Vader is even stug als vroeger, moeder even spraakzaam.
Wat zal er van terecht komen?
Zoo komen er ieder jaar in ons land 2000 jongens van 18 jaar, 2000 van 19 jaar, 2000 van 20 jaar en zoo vervolgens tot 26 jaar in een of andere strafinrichting. Onthoudt u dat cijfer van 2000?
Het zijn niet alle werklooze jongens. De justitie teekent niet aan, of zij tijdens het plegen van het feit werk hadden of niet, maar de menschen van ervaring weten, dat het als regel zoo is, of dat in vele gevallen de ouders werkloos zijn, zoodat er in huis een ontevreden, bittere spheer heerscht met een prikkelbare vader en een min of meer overspannen moeder, zoodat de kinderen hun heil op straat zoeken en aldaar tot allerlei ongerechtigheden geraken.
De cijfers loopen langzamerhand niet meer omhoog. Dat behoort tot het verleden, voor zoover mij bekend is, doch het kan er nog mee door.
De processenverbaal tegen jonge jongens, die de schooljaren te boven waren bedroegen te:
|
1931 |
1932 |
1933 |
1934 |
1935 |
1936 |
Amsterdam |
140 |
143 |
199 |
284 |
354 |
295 |
Te Rotterdam zijn in de cijfers ook de jongere kinderen opgenomen en bedroegen in:
1933 |
1934 |
1935 |
1936 |
166 |
216 |
314 |
343 |
Voor de oudere jongens bestaan geen afzonderlijke statistieken,
| |
| |
doch de toestand is daar ernstiger, omdat de werkloosheid op deze leeftijd zooveel grooter is dan bij de jongeren.
De jonge jongens leeren wel is waar in den regel geen vak, doch als loopjongen of op fabrieken vinden zij, daar zij slechts aanspraak maken op een gering loon, veelal arbeid, terwijl op oudere leeftijd, als zij meer moeten verdienen, deze wegen voor hen versperd zijn.
Over het aantal jongelingen zoo tusschen de 17 en 20 jarigen leeftijd, die werkloos rondloopen, behoef ik hier geen cijfers te geven. Die vindt gij elders wel.
De getallen gaan bovendien toch onze bevatting te boven. Of dat 30.000 zijn of 50.000; wat zegt u dat?
Wat zegt het u, dat er in een jaar 10.000 jonge mannen van 18 tot 23 jaar in een of andere strafinrichting vertoeven?
Elders las ik, dat er in ons kleine land telken jare 20.000 menschen in een strafinrichting worden ingesloten, omdat zij de hun opgelegde boete niet betaalden.
Zegt u dat ook iets?
Of gaat dat alles uw begrip en verbeeldingskracht te boven?
Of vindt gij, dat waar deze toestanden bij de regeering en de kopstukken onzer Tweede Kamer bekend zijn, er reeds lang ingegrepen had moeten worden? Maar dan kent gij de langzame, maar secure gang niet, waarmee wij als staatsorgaan ons voortbewegen en de voorzichtigheid mitsgaders de zuinigheid niet, waarmee wij ieder dubbeltje nog eens en nog eens omkeeren, vóór wij het besteden aan het welzijn van het opgroeiend geslacht.
Hebt gij er eenig idee van, hoe het in den geest van zoo'n jongen kerel gesteld is, die geen werk heeft, wiens vader veelal ook geen werk heeft en wiens broeders er dikwijls ook bij loopen?
Hij staat op en de vraag is: Wat moet hij doen? Hij heeft niets te doen.
Hij heeft zich niet te haasten, want er is niemand of niets, dat op hem wacht.
Wat zou hij gaarne aan den slag gaan, wat zou het een voldoening zijn, als een mooi stuk werk uit zijn handen kwam!
Wat zou het heerlijk wezen, om hoe langer hoe beter een vak te leeren en op te klimmen tot een bekwaam werkman!
| |
| |
Wat zou het een ongekend genot zijn des Zaterdags het weekloon voor moeder op tafel neer te tellen en dan haar te hooren zeggen dat is voor jou, dit als zakgeld en dat leg ik apart voor een paar nieuwe schoenen.
Wat zou het prachtig zijn, maar zoo'n jongen durft er zelfs niet aan te denken om.... neen, neen, zelfs de gedachten zijn te pijnlijk, hij moet het uit zijn hoofd zetten dat hij nog eens verkeering zou kunnen aanknoopen met Annie, die bij den dokter dient. Neen, daar komt toch niets van. Hoe kan hij, die sloome slenteraar ooit aan verkeering denken of aan trouwen, als er geen werk is en hij nimmer kans heeft op een volwaardig loon?
Zoo zet de dag in en het zingt als een eentonig gezoem door zijn hoofd, tot hij het van zich afgooit en met een forsch: moeder, ik ga een eindje de straat op, de deur uitgaat.
Daar is Manus en een eindje verder komt Kees ook aansjokken. Geef mij een sigaret. Die is goed. Heb jij er misschien een voor mij?
En zij slenteren verder. Kees heeft in de krant gelezen van een kraak, waarbij f 700. - in de wacht is gesleept.
Manus heeft andere verhalen.
Wat is dat? Daar staat een kar met een mand er op. Van wie is die kar? Er is niemand in de buurt. Zij loopen het straatje uit en zij loopen terug en er is nog niemand en nog altijd staat de kar daar met de mand er op. En Manus, die de snelste fantasie heeft, zegt, dat er een bord boven hangt met de woorden: Pak mij toch weg.
En de rest moet gij er maar zelf bij denken.
| |
II.
Later worden die jonge kerels tot gevangenisstraf veroordeeld. Voorwaardelijk, of onvoorwaardelijk en dikwijls half om half, want de Nederlandsche rechter houdt er niet van die jonge menschen gevangenisstraf op te leggen, omdat hij wel weet welke de treurige gevolgen zijn, maar hij durft hen ook niet met ‘niks’ naar huis te sturen, want hij vreest, dat dan op den duur de boel ook hopeloos in de war loopt.
| |
| |
Geldboete kan hij wel opleggen, doch hij kan op zijn vingers narekenen, dat een jongen, die niets verdient, ook geen boete betalen kan en dan deelt hij hem in bij het leger der 20.000 waarvan ik boven sprak, die er voor gaan ‘zitten’.
Dat zitten is waarschijnlijk nog een graadje erger, dan de gewone gevangenisstraf, want in 't laatste geval zit hij alleen en in 't eerste zit hij in gezelschap van een stel bijeengeraapte kerels, die voor elkaar niet wenschen onder te doen in onverschilligheid en gemeene praatjes.
Vooral 's avonds, als het troepje te bed ligt en de bewaarder de deur achter zich gesloten heeft, druipen de wanden van de obscene verhalen.
Indien de voorstanders van moreele herbewapening hieraan aandacht willen wijden, dan zullen zij hier een vruchtbare akker vinden voor hunne werkzaamheden.
Zoo is de toestand. Wij behoeven het met geen woord erger te maken dan het is, want het is allerbedroevends.
Een leger jonge menschen, die in het leven zien als in een stikdonkere nacht.
Geen spoor van hoop op verandering. Geen spoor van eenige verwachting dat zij eens te werk worden gesteld en nog eens een normaal gelukkig leven kunnen leiden.
Geen enkel licht in de verte, geen baken in zee.
En onder die last wordt alle geestkracht ingedrukt, onder dat eentonige niets doen wordt alle levenslust uitgedoofd. De dagen slepen achter elkaar aan als de wagens van een kilometer lange goederentrein.
Het leven verliest glans en kleur; de mensch past zich aan. Och, hij heeft zoo'n onbegrensde neiging om zich aan te passen.
En na zekeren tijd verlangt hij niet meer naar den eertijds vurig begeerde arbeid, hij ziet er langs en overheen. Hij denkt niet meer aan de vreugde van het loon. Dit alles ligt achter hem in het verre verleden.
Hij is een luiaard geworden, een niets-nut en veelal een misdadiger, die tot alles in staat blijkt.
Vooral indien er binnen hem een zekere activiteit wakker is gebleven, een drang naar daden.
| |
| |
En de gevangenis heeft het stempel der gemeenheid nog eens diep op zijn geest gedrukt.
De maatschappij gaat echter rustig haar gang. De molen der rechtspleging maalt gestadig door, de regeering kijkt welgemoed toe en is voldaan over haar beleid en toewijding.
Gelukkig de wereld, die zoo tevreden is over haar liefdeloos toekijken.
| |
III.
In de strafrechtswetenschap is tot dusverre sprake van Gelegenheids- en Gewoonte-misdadigers. Daarnaast is nu de groep komen te staan van Ledigheids-misdadigers.
Dat wil nu zeggen: jonge menschen waarvan de leeftijd niet al te scherp omgrensd is, doch tusschen 17 en 21 jaar ligt, die tengevolge van werkloosheid en lediggang tot misdaad vervallen zijn.
Het zijn dus jonge menschen, die moreel en geestelijk nog niet geheel volwassen zijn en dientengevolge strafrechterlijk ook niet met volwassenen op dezelfde lijn mogen worden gesteld.
Voorts ligt de hoofdoorzaak der misdadigheid niet in hen zelf doch in de tijdsomstandigheden.
Op deze beide gronden is er reden voor hen eene bijzondere strafmaatregel in het leven te roepen, die meer op verbetering is ingesteld dan op vergelding, hoewel dit laatste niet verwaarloosd wordt.
Ik zou het zoo willen uitdrukken: in de vrij langdurige vrijheidsbeperking wordt de vergelding verdisconteerd en het karakter der maatregel zelf is gericht op verbetering, heropvoeding of moreele herbewapening, of hoe gij het noemen wilt.
De maatregel draagt bovenal een doelmatig, praktisch en nuttig karakter en is er uitsluitend op gericht den misdadiger weder tot het gewone maatschappelijke leven terug te voeren, door hem weder bij te brengen de gewoonte en de lust tot geregelde arbeid, de kracht om het een behoorlijke werktijd vol te houden en de minimum bekwaamheid of vakkennis te verschaffen, zonder welke een werkman eenvoudig niet aan den slag kan komen.
Wij hebben dus een bijzondere voor deze groep uitgezochte
| |
| |
strafmaatregel op het oog, die den man geschikt en bereid moet maken, als het mogelijk is, aan den dagelijkschen arbeid deel te nemen. Geen ambachtschool, doch waarin het vakonderricht toch ook geen ondergeschikte plaats inneemt.
Hoeveel tijd hiervoor noodig zal zijn, is bij voorbaat niet te zeggen, zoodat de rechter de duur der behandeling niet op een bepaalde tijd moet fixeeren.
Misschien zijn er enkelen wel heel snel ingereden en anderen slechts na langen tijd.
Indien de rechter aan de hand van een reclasseeringsrapport den indruk krijgt, dat het wel in enkele weken is klaar te spelen, dan zou hij den man naar een gewoon werkkamp kunnen zenden om daar de duur van een kamp door te brengen, doch dit zal wel tot de hoogste uitzonderingen behooren.
De meeste jonge menschen zullen blijken zoo ver afgezakt te zijn en zoodanig verleerd te hebben in het tempo, dat de fabriek of de werkplaats eischt, mee te werken, dat maanden en maanden noodig zullen wezen om geestelijk en lichamelijk te repareeren, wat in de lange periode van lediggang kapot en verloren is geraakt.
Laat men in dat opzicht niet te optimistisch zijn en zich niet met peuterwerk afgeven door de jongemenschen al te veel naar een gewoon kamp te zenden. Laat men hen liever streng aanpakken en flink laten voelen, dat het nu anders moet en dat zij hun vrijheid pas terug krijgen, indien met reden de verwachting kan worden gekoesterd, dat zij zich weder in de maatschappij zullen kunnen handhaven.
De strafmaatregel moet dus zijn van onbepaalden duur, doch in dien zin dat een maximum van één jaar en een minimum duur van zes maanden ons redelijk lijkt.
Door goed gedrag, door zichzelf in te spannen, door zijn eigen wilskracht tot het uiterste op te voeren kan den jonge man op die wijze zijn straftijd inkorten, maar daarmede is dan ook bereikt, dat de allerbeste krachten, die tot een goed resultaat kunnen voeren, daarbij zijn ingeschakeld.
Het moet vooral komen uit den jongen man zelf, want dan is het zijn eigen bezit en niet een etiquet, hetwelk er met de gom van tucht en discipline is opgeplakt, doch op den eersten regendag de beste weer losweekt.
| |
| |
De jonge menschen moeten dus naar een inrichting of een werkkamp, als u dat lievelijker in de ooren klinkt, waarin zij in hun vrijheid zijn beperkt, zoodat het karakter van straf bewaard blijft, waar zij op een doeltreffende wijze te werk worden gezet om op die wijze in den kortst mogelijken tijd weder aan de arbeid in de vrijheid kunnen deelnemen.
Deze kampen hebben de naam L.E.S.-kampen gekregen. Het beteekent Laboro ergo sum. Ik werk en daarom ben ik, wat ik ben, daaraan ontleen ik mijn rechten als mensch.
L.E.S., zal moeder zeggen, die geen latijn verstaat, ja Roelof, je hebt wel een les verdiend, want zoo ging het niet.
Onderwijl hij daar vertoeft, zal de reslasseeringsambtenaar, de toezichthouder of wie in de vrije maatschappij zich het lot van den jongen man aangetrokken heeft, om zich heen zien, om te probeeren of er tegen den tijd, dat hij ontslagen kan worden, een baantje voor hem te verkrijgen is. Het ontslag kan daardoor verhaast of uitgesteld worden.
De Wet heeft reeds den vorm aangewezen, waarin deze maatregel uitgevoerd kan worden.
Zij stelt de rechter in de gelegenheid aan een voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde te verbinden, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of een deel er van in de een of andere inrichting zal laten verplegen.
Een werkkamp, dat met bovenstaande reclasseeringsdoeleinden is opgericht, is derhalve bij uitstek aangewezen voor een dergelijke bijzondere voorwaarde.
Deze werkkampen hadden dus, zoo zegt ons Het Gezond Verstand, reeds lang moeten zijn opgericht.
Er wordt nu al jarenlang over gesproken, doch de financiëele bezwaren zijn overwegend en als de eene minister van justitie ‘ja’ zegt en de volgende zegt ‘neen’, dan begrijpt ieder, dat er geen schot in zit.
Het laatste woord van de minister is nu, dat hij een dergelijk werkkamp met f 1. - per dag en per man voor hoogstens 15 jongens subsidiëeren wil tot een maximum van ± f 5000. - in het jaar. Dat is wel zeer weinig, want de kosten zullen meer dan het dubbele bedragen en als gij een kampje opricht van een 25
| |
| |
man, dan legt gij er minstens f 12000. - bij in het jaar; hetwelk voor een vereeniging, die dat bedrag bijelkaar moet bedelen, haast ondoenlijk is.
Ik zeg eenigszins smadelijk ‘kampje’, want wat is tenslotte 25 man op het enorme leger van jeugdige ledigheids-misdadigers?
En ik ril bij de gedachte, wat met de rest gebeuren zal. De rechter weet er geen weg mee. Geldboete is onzin en eindigt in een gemeenschappelijke opsluiting, die een hel is. Voorwaardelijke veroordeeling zonder een hartige bijzondere voorwaarde is ook als een glaasje Coca-Cola met een muf koekje. Blijft over de gewone gevangenis, gedeeltelijk zus en gedeeltelijk zoo.
Maar wat gebeurt er daarna?
Hebt gij wel eens iemand met zijn verkreukeld pak, dat zoolang in de kast heeft gelegen, de gevangenis poort zien verlaten?
En weet gij, wat er dan in het hoofd van den portier omgaat?
.... Ik zie hem spoedig weer.
|
|