Met Vaders volledige medewerking is dit deel van mijn taak den goeden kant uitgegaan.
Langzamerhand werd ik voor steeds moei'lijker problemen geplaatst.
Daar zaten we, vier zusjes in opvolgenden leeftijd met onze diploma's Industrieschool, Kweekschool, Muziekschool, Meisjes-hoogerburgerschool in een gezin waar dienstpersoneel van jaren lang den weg wist. Het was toentertijd geen gebruik voor salaris les te geven, wanneer daartoe de nood niet dwong. Bovendien was een ietwat ouder nichtje in het bezit van éénzelfde diploma en had moeite met haar levensonderhoud.
De jeugd persoonlijk mijn idéaal bijbrengen, het mocht me niet ontgaan. Ik besloot familiekinderen les te geven, wier ouders het niet naar den vleeze ging. Te recht of ten onrechte meldden zich vele aspiranten. Daar de kinderen, pianoloos, ook te mijnen huize moesten studeeren, kwam ik er toe, er zoowat een schooltje op na te houden, waarbij mij geen enkele belemmering werd in den weg gelegd.
Aanleg of geen aanleg, de leerlingetjes kwamen op de bepaalde uren vroolijk bij mij binnen huppelen.
Van mijn kant een paedagogisch Eldora. Spelenderwijs lukt het je gewoonlijk, behalve bij het verstokt muzikale kind, die volgens mij zoo noodige cultureele inwijding hem voor het latere leven deelachtig te doen worden. Maar ik bofte. Er ontpopten zich talentjes. Dit bijzonder succes werd aan de leiding geweten, wat onjuist is: Waar geen aanleg is, ontwikkel je geen talent. De gegoede familieleden namen mij de uitsluiting hunner kinderen zeer kwalijk.
‘Men weigert niemand de verlangde hulp’, ‘alle hout is geen timmerhout’, ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zoo meende ík’, ‘dat zou je Moeder niet geduld hebben’....
‘'n Argument ter overdenking?’
Wellicht zou alleen Moeder me dan ook hebben kunnen doen zwichten.
Zeker, je kon de zaak van twee kanten bezien. Van de leidster en van de geleide. De eerste beslist. Ik hield voet bij stuk. Maar de familieband werd er niet hechter door. Men sloot mij bij voorkomende privieleges niet minder uit.