De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
VerzenGa naar voetnoot1) door André Schillings.Zij reden door den klaren dag
waar in de vert 't gebergte lag.
Het lokte met zijn blauwe pracht
als minnares, die 't lief verwacht.
Verlangen dreef het voertuig voort
al langs den groenen waterboord.
Zij dachten slechts aan 't stil geluk,
dat was hun deel... geruk, geruk
Aan 't wilge stuur. Het kwam zoo plots,
dat vóór 't gedacht er was een bots.
| |
[pagina 309]
| |
Toen reed de wagen onbestuurd
in 't diepe meer daar in de buurt.
Gescheiden had de schok hen twee,
Hun lippen baden zelfde bee.
Hun harteklop werd niet verstaan.
Hij vond haar liggen langs de baan.
Hij nam haar in zijn armen zacht
gelijk hij haar te minnen placht.
Maar 't mondje kon niet spreken meer
en 't hoofd zonk op den boezem neer.
't Geluk der menschen is zeer broos,
Het wervelt weg als 't blad der roos.
Küssnacht Lucerne. 29 Augustus 1935. | |
[pagina 310]
| |
3 september 1935Geen klokke zweeg in heel de stad,
die innig haar had liefgehad.
Zij treurden met haar dof gebrom,
toen laatste tocht voor haar begon.
Acht paarden stapten statig aan:
een hooge pluim op zwarte maan.
Zij droegen schoon hun lichten last
en beten zich de tanden vast.
De menschen vormden langen stoet:
zij brachten zwijgend laatsten groet.
Hier klonk een snik, daar blonk een traan,
Gedeelde smart werd wel verstaan.
Het was of één het harte brak,
Zijn blik was dof, zijn voorhoofd strak.
Hij zag alleen de blonde vrouw,
om wie men dreef dien zwaren rouw.
|
|