De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 431] [p. 431] Aeternum vale door André Schillings. Aan Dr. Willem Kloos. De gaaf der poëzie gelijkt het wondere vuur, Dat wordt gezien bij wijl op late Winteruur, Nu boven een stillen plas, dan een verlaten weide, Of boven kruinen hoog op eindelooze heide. Het springt en valt en werpt vol gril naar allen kant Zijn rosse schichten door de duisternis van 't land. De mensch aanschouwt 't bedrijf, door fellen angst geslagen. Hij ziet de heilige vlam en hoort zijn harte vragen. Totdat de klaarte van het goudelend vuur verdooft, Verbleekend en verduisterend of het werd geroofd. Op zelfde plek der aard het nimmermeer zal gloeien. Geen menschenhand, hoe sterk, zal ooit het kunnen boeien. Het reist van stee naar stee en kent geen oponthoud. Het is een erfenis, waarop geen sterveling rechten houdt. Noch zonen Israëls, noch Grieken of Romeinen Met recht de poëzie ooit hebben kunnen mynen. Zij heeft bezocht het stoere Allemannenland, Hield bij de Saksen, Angelen en Franken stand. Heeft Nederland het wondere vuur een wijl zien branden, Het is gedoofd. Het zal rijzen weer aan andere stranden. Vorige Volgende