Over een dichtwerk van Reddingius door Frans Erens.†
Eene verheven ziening is het kenmenk van deze ‘Egyptische Zangen’ en al helt mijn neiging meer over naar het nader-bije, het is alsof in dit ver-affe in land en tijd de ziel van den dichter zich heeft verruimd. Bij het zich-inleven in de tijden van vroeger zweeft deze dichtergeest in volle vrijheid.
Reddingius' poëtische aanschouwing is eene van de meest breede in het Nederland van onzen tijd. Zij is ook vol bekoring. Zijn natuurgevoel is van een puurheid, zoo als zij weinig bij onze dichters voorkomt.
Zonder in felle visioenen op te gaan, stralen deze verzen eene weldadige verzachting uit en zoo zie ik in mijne verbeelding het stille gloren van de rijzende zon achter de scherpe, donkere massa's van de pyramiden, waarvan de zwijgende gesteenten mij doen opzien in starende bewondering.
Er zit in deze gedichten eene latente muziek, wier klanken zijn verstild door een wijde verte.