De Nieuwe Gids. Jaargang 52(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] Ik zag in droom... door Hélène Swarth. I. In kloostergangen. Hol klonk mijn stap door marmren kloostergangen - Als van een koor, in Vagevuur gevangen, Vanwaar 't den Hemel onbereikbaar ziet, Ik hoorde een zang bij sombere orgl-accoorden, 'k Verstond de taal niet, doch de ziel der woorden En luistren bleef ik naar dat smeekend lied. 't Leek uit een cel te stijgen, als verlangen Naar God en dreef de tranen langs mijn wangen, Tot plots mijn hand een celdeur openstiet. De cel was leeg, den leeznaar aangeklonken Met zilvren keten lag een boek - Hoe klonken Als uit dat boek de klachten van dat lied! Verwoest lag de kapel, geen andre treden Dan d'eigen voetstap door de gangen schreden. Leeg elke cel, die openstiet mijn hand. En aldoor, schreiend om bevrijding, klonken Die klachten, als van geesten bang verzonken In vlammend heimwee naar het Eeuwig Land. [pagina 155] [p. 155] II. Honden. De leege straten, waar ik eenzaam dool, In vreemde stad, zie op een plein ik monden, Waar, als een grieksche tempel, blankt een school. En van de trap, met twalef booze honden, Daalt áf een knaap, omdruischt van luid gejool. Die honden, streng gekoppeld en gebonden, Maar elk oog vonklend als een vuur'ge kool, De tanden bloot, al dreigend mij te wonden - Het duurde een pooze eer ik die droom verstond. Herinneringen trouwsymbolen waanden Gedroomde honden, wijl was trouw mijn hond. Maar nu besef ik hoe voorspellend maanden Die honden boos, verbeeldend twalef maanden, Die uit de levensschool mij 't noodlot zond. [pagina 156] [p. 156] III. De gouden vogel. Als Martha, stil met needrige' arbeid druk, In kamerschemer, waar mijn plicht mij bond, Doch luistrend naar een ver geluid, ik stond - De deur week open onder zwaren druk En tot mij vroolijk sprong mijn groote hond, De muil bebloed en kwisplend van geluk. Mijn broozen vogel beet hij 't keeltje stuk, Mijn gouden vogel, dien mijn Koning zond. Hoe blij ontving ik, bevend, aan mijn borst Dien koningsbôo, dien noode ik streelen dorst, Mijn leed vertroostend met zijn teedren zang. Ook van mijn Koning ik ontving dien hond En liefde ook hem, tot hij mijn vreugd verslond, Mijn hemelvogel - 'k Werd voor 't leven bang. Vorige Volgende