XI.
kunstbloemen.
Vader, pinguin, met spiegel knipoogend, hij deed het als volgt:
‘De moeder van je aardige klasmeisje Amy is jarig. Ik ken haar vóór je moeder. En zeg, hij is een begaafd mensch! Geldelijk gesproken hoefde hij niet te werken, en.. hij is nimmer beneden. Jullie jongens zien in de meisjes nooit de ouders. Dus..’ Het meisje borstelde nog zijn hoed vet. ‘Albert, je wordt zoo'n nette jonge, breng jij nu wat mooie bloemen mee..’ Edmund liep mij te zoeken. Vader lei zijn handschoen op zijn schouder: ‘Je moet even zonder Alberts' hand zijn.’
Het was net alsof Vaders Grootvader uit zijn lijst zich wègschreeuwen wou om er nog wat aan toe te voegen. Uit de verre keuken haastte zich mijwaarts een diepe jusgeur. Het andere meisje deed mij, bloemenpeinzer, de deur open. Een fluitje besliste: ‘Some of these days..’
Ik moest langs den schouwburg gaan. Arbeiders op ladders zeemden de buitenzijde. Arbeiders droegen bloemenmanden aan. Arbeiders aan touw óptrokken doek met ‘Prima Donna, la belle E.’ Blond, gele huid, vinger: steel in mondkers.
Vader zag niet in de papiertuit. In de thuisomgeving Amy wèl paste: zwarttafteenvoudig. Lachte noch sprak bij mijn binnenkomen. Vader ging naar naar haar toe: ze bleef zwart in rose jurk.
Het meisje onder theekopjesblad fluisterde met ‘Mama’. ‘Wat kind?’ ‘Mama’ begreep niets. Ze fladderde schielijk ten gang.
Vader brugde zich met Amy en mij. Een dame sprak over mij, want zij keek naar Amy.
‘Mama’ was weer terug. Lachend, met opgetrokken voorhoofd, zei ze: ‘Wat origineel, Albert! Bloemen, die niet verwelken kunnen’ Ze had hen niet in de hand.
Vader trok zijn vest af, schokverbergend, en knoopte tevergeefs de pandjesjas dicht. Amy bleef zwart.
‘God, ze laat niets merken’ bekeek ik haar.
‘Dank je nog wel, Albert.’
Vader, op straat: ‘O.. jongen.’
Ik kon aan de toonhoogte nog niet merken, of hij het begréép.
Langs de Bodega gaand: ‘..Hans is aan tering gestorven. Je moeder is onverstandig. Je moet een nieuw leven beginnen. Of.. is dat er al?’