| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘God save the king’! - ‘God save the queen’! - ‘God save the British Nation’! De twee eerste uitroepen, welke op den 12 Mei, den kroningsdag van George VI en zijn gemalin Elisabeth, in Londen de regenachtige lucht deden daveren, waren een samentrekking van den derde. Zoo inderdaad in het bijzonder eenige natie ter wereld verdient onder Gods hoede te staan, dan is het de Britsche, welke in vele opzichten een voorbeeld is voor de overige, ook voor ons. Want meer dan eenig ander volk, groot of klein, of liever talrijk en gering - want groote of kleine volken zijn er niet, er zijn slechts groote of kleine menschen - is Groot-Brittannië een eenheid, een bewonderenswaardige eenheid zelfs. Een Nederlandsche omroeper in het Londensche gedrang van dien dag hoorde een man uit het volk naast hem zeggen: ‘hier is hèèl Engeland bijeen, ook het beroerde weer.’ Elk volk is gegroeid uit het verleden, zooals menschen groeien uit hun ouders, en nooit is er juister wet gegeven dan deze: ‘eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat de Heer u geeft.’ Een volk, dat zijn verleden eert, heeft een toekomst. Geen volk eert zijn verleden hooger dan het Engelsche, en dit verleden is in zijn staatkundigen vorm ook daardoor een voorbeeld geworden voor alle andere, al hebben vele het op kwalijk begrepen en ondoordachte wijze nagevolgd. Deze traditie leefde dien kroningsdag op de schoonste en indrukwekkendste wijze óp in kleur, in pracht, in oud gebruik, zelfs in kleur van huid. Want wel alle volken namen met individuen aan de plechtigheid deel. Immers nooit was een gemeenebest ter
| |
| |
wereld wijder verspreid, nooit bezat er een grooter verscheidenheid van volken. Het Engelsche volk is waarlijk groot omdat het, in het bijzonder in staatkundigen zin, een grooter aantal in het verleden geschoolde regeeringsmannen bezit dan eenig ander.
Niet dat het Engelsche volk in zijn traditie niet menigmaal gefaald heeft. Het feit, dat nog even vóór deze kroning Ierland Engeland een hak zette door in zijn nieuwe grondwet te verklaren, dat het zich over den geheelen ‘Vrijstaat’ uitstrekt, - wat niet waar is - dus het ‘dominium’ tusschen het moederland en het nabuurland verbroken acht, nu en voor altijd, moet vooral worden verklaard door den strijd in het verleden van twee fanatieke godsdiensten: het felle Katholicisme en het even felle Protestantisme, waarbij het laatste een even harde als onmeedoogende overwinnaar zich toonde, in de anderhalve eeuw, welke volgden op de overwinning van onzen toch zoo verdraagzamen Willem III, toen hij met zijn gemalin Mary wel den Engelschen troon moèst bestijgen, waarvan zijn aartsvijand Lodewijk XIV van Frankrijk hem dacht te kunnen verjagen. Ierland werd toen het katholieke oorlogsveld, waar de Zonnekoning het Protestantisme meende te kunnen aantasten. De Ieren zijn niet zoo gevoelig van hart, of juist daarom, of zij worden beheerscht door sterke gevoelens van haat en van liefde. De ‘Oude moeder Ierland’ zou niets liever dan haar machtige geburin Engeland onder haar voeten vertreden. Zoo ver echter zal het niet komen. Juist door de machtige Britsche traditie, waarvan heel het volk is doortrokken. Er is een voor ons gek klinkend Engelsche gezegde: ‘Johnnie loves a lord.’ Maar ‘Jantje’ houdt niet van een grooten heer uit specialen eerbied voor wereldsche grootheid, doch wijl, juist in Engeland, de democratie een kleine duizend jaren lang van boven af is gekomen. De ‘lord’ heeft den kleinen man den weg naar de grootheid en de macht gewezen, niettegenstaande ook hij in het verleden dien ‘kleinen man’ placht te onderdrukken, zooals trouwens overal het geval was. Een deel van Ierland, Ulster, de zes Noordelijke provinciën, blijft het Britsche
gemeenebest trouw, en de halve Spanjaard, De Valera, die sedert jaren den Ierschen Vrijstaat regeert, zal waarschijnlijk nimmer zijn droom verwerkelijkt zien, al tuimelen zijn volgelingen ook de standbeelden in zijn gebied der Engelsche Georges omver, zooals
| |
| |
zij, ter eere van de kroning, deden met het ruiterbeeld van George II in Dublin. Hij zal niet van geheel ‘Eire’ een ‘saorstat Eireann’ kunnen maken. Allermeest omdat de lersche economische verhoudingen tot den machtigen nabuurstaat, over heel de wereld verspreid, dan zulk een knak zouden krijgen, dat, indien hij het ooit zoover bracht, De Valera misschien de eerste zou zijn om zijn werk te betreuren. Het Britsche kroningsfeest was ondanks de dwaze terugroeping der Italiaansche journalisten een functie van voor alle volken voorbeeldige staatseenheid en staatsluister, waartoe allerminst het Italiaansche, zijn fascistische zelfoverschatting ten spijt en zijn in tweeën gesplitste regeeringen, het nog heeft kunnen brengen. Misschien hadden ook de Italiaansche krantenlezers er iets uit kunnen leeren. Al ware 't slechts hoe men bij zulke gelegenheden de straten en pleinen nièt moet versieren. In het bijzonder dit laatste verstaan de Nederlandsche steden beter dan Londen.
Er is, helaas, nog heel veel duisters en bedroevends in de onderlinge verhoudingen der volken, en wel speciaal in die tusschen Groot-Brittannië en Italië. De terugroeping der Ita-liaansche journalisten, van de kroningsfeesten wèg, is daarvan een ellendig voorbeeld. De oorzaak is wel, dat alle volken beheerscht worden door economisch eigenbelang en democratische kortzichtigheid. Ook van beide is het Britsche volk een voorbeeld, doch in dit opzicht weinig stichtelijk. Alle grenzen zijn voor vreemden arbeid, vreemde arbeiders, vreemde producten gesloten, en de kortzichtige Britsche democratie, doch dit deelt zij met die der overige landen, vergeeft het Italië en zijn tegenwoordigen fascistischen heerschers niet, dat deze de hand hebben gelegd op een in Afrika liggend staatkundig fossiel als Abessynië. Er was geen enkele reden waarom dit verdiende te worden geëerbiedigd: de inboorlingen stonden er op den laagsten trap van politieke ontwikkeling, openbaar onderwijs bestond er niet, de slavenhandel bloeide er, maar het lag te diep in Afrika en te ver van de kusten om er gemakkelijk op los te trekken. Zoo is Abessynië blijven bestaan tot den huidigen dag. Dat het nu juist het door zijn moderne staatsvorming van het Fascisme bij de internationale democratie gevreesde Italië moest zijn, dat het als overrijpe, haast rotte vrucht in de handen opving, daarbij geholpen door de vlucht
| |
| |
naar Engeland van zijn Negus, is onzen democraten hinderlijk genoeg.
De terugroeping der Italiaansche dagbladschrijvers uit Londen wèg is eigenlijk van bijzonderen ernst. Journalisten zijn vaak de bewerkers van den oorlog, zooals zij in hun nobelste streven ook vredestichters kunnen zijn. De Britsche democratische politici en journalisten zijn fel tegen het Italiaansche Fascisme, wijl dit o.a. het voorbeeld heeft gegeven van het muilbanden van door vakbonden betaalde politicasters in en buiten het Parlement, dat in haast alle landen een broeikas is geworden van giftige staatkundige en economische paddestoelen. De Duitsche ‘Nazi’beweging heeft onder leiding van Adolf Hitler en zijn paladijnen, thans aan het hoofd van het ‘Derde Rijk’, dit parlementaire muilband-voorbeeld gevolgd, en deze twee voorbeelden zijn voldoende om de ultra-democratische politiek onder Joodsch-geestelijke leiding tegen de twee regeeringen op te drijven. Zij is te machtiger, die politiek, omdat zij ook overal onder den invloed staat van Joodsch kapitaal. Het lijkt wel tijd om die twee: Joodsche politiek en Joodsch-kapitalistische invloed in alle landen te fnuiken, althans in enger banden te houden. Het is waar, dat beide zoo goed als niet gemengd zijn in de jammerlijke toestanden van het eertijds zoo trotsche Spanje, dat zijn verderf tegemoet snelt. Wanneer men de geestelijke roerselen in Europa en niet minder in Noord-Amerika overdenkt, dan besluipt ons de gedachte, dat het Westersche genie, dat eens de heele wereld bezielde tot onovertroffen stichtingen, ziek is tot krankzinnig-wordens toe. Deze zoogenaamde burgeroorlog in Spanje, welke zich vertakt in kleinere oorlogen onderling: Italianen en Duitschers tegen Spanjaarden, Russen, en Franschen, vereenigd met alle aangebrande idealisten uit andere landen, tegen Spanjaarden; Spanjaarden, die communist zijn tegen Katalanen bezield door het denkbeeld van een mogelijke Burgerlijke republiek in een federatief land, onderdeel van een sociaal-democratische federatieve republiek
voor heel Spanje; de Basken, oudste oorspronkelijke bewoners van ons werelddeel, met hun taal los van de andere Indo-Germaansche talen, die ook tegen de Spanjaarden strijden, om wederom hun eigen volksleven te kunnen leiden, dit alles vormt een mengeling van idéeën, van excessen, van verwoesting en wreedheid over en weer,
| |
| |
waarvan de onschuldige slachtoffers, zoo al niet gedood, thans met vreemde hulp hun verwoest vaderland ontvluchten. En de toeschouwer moet daarbij wel aan een zinsverbijstering denken, welke de veelal honger lijdende menigte tot razernij opzwiept. Een zinsverbijstering door overmaat van genie. Als ons nabuurland, Duitschland, aan welks geest ook ons volk zooveel schoonheid en zielsverheffing dankt, ook van zijn Joodsche bevolking, welke het nu met den zweep wegdrijft of vastlegt in maatschappelijke verboden, tegen het Christendom in de in de muziek van Richard Wagner zoo poëtisch herleefde Germaansche Goden op hun altaren herstelt, terwijl zijn regeeringsmannen, wier hoofd een vrijgezel is van zeldzaam-machtige bezieling, talrijke huisgezinnen voor het Duitsche volk noodzakelijk acht om eens opnieuw tot de zoozeer gevreesde wereldmacht te geraken, en daarbij onderwijl naar volkomen autarchie streeft, waarbij men er van droomt om van steenkool ‘lekkere’ boter te maken, omdat, immers, kanonnen voor een volk noodiger zijn dan het nationaal product onzer onschuldige koeien, en tevens langs chemischen weg tot vervaardiging te komen van andere olie, andere rubber, andere stoffen voor het gebruik. waarvan het verboden is om van ‘Ersatz’ te spreken, dan moet men wel denken aan een op hol geslagen genie, aan het wild geworden steppenpaard, waarvan Victor Hugo dicht, als het met Mazeppa op den rug gebonden de steppe wordt ingezweept.
Langs dezen krommen weg keert de menigte dan weer tot den godsdienst terug. Vader Karl Marx, schepper van de dwaalleer van het socialisme, heeft terecht beweerd, dat ‘godsdienst opium is voor het volk.’ Doch niet het minst door zijn eigen leer is ‘het volk’ ziek geworden, en het kan nu nog slechts eenigermate worden gekalmeerd door het toedienen van geestelijke opium, welke het zich uit eigen wanhoop verschaft. In het Bolsjewistische Rusland, welks bevolking zich onder het Czarisme te buiten ging aan dit met wodka vermengde heulsap, is men tot de dwaling vervallen, dat alles met één slag beter zou worden, indien men de kerkdeuren op een kier zette, zoo niet de heiligdommen-zelf afbrak. Maar de boersche bevolking van eenvoudige lieden, verslaafd óf aan wodka of aan godsdienst, liep te hoop in een ‘Bond van Godloozen’, en daartegen was de regeering gedwongen de kerkdeuren opnieuw wijd open te zetten, al wordt dan beweerd, dat daardoor de contra- | |
| |
revolutionnaire actie wordt versterkt. Dr. Gdbbels, de geestelijke paladijn van Adolf Hitler, verkondigde dezer dagen: ‘de nationaal-socialistische beweging, is thans de politieke kerk van het Duitsche volk’, bewijs dat men in dit opzicht in Duitschland consequenter is dan in Rusland. Want men heeft er niet zoo openlijk het Bolsjewisme tot godsdienst durven verheffen. Het is waar, dat de kleine groote man dr. Gdbbels meer durft ter zedelijke verheffing van zijn volk dan wie ook in het Derde Rijk. Zijn laatste ukase is dat voortaan hooge ambtenaren van het rijkspropaganda-ministerie ieder twee maanden als hulparbeiders in de bedrijven werkzaam moeten zijn. Twee ‘Ministerialräte’, twee ‘Regierungs-ráte’ zijn reeds gaan dienst doen als gewone arbeiders bij den aanleg van autowegen, als steenkloppers, tegelsjouwers, keientremmers, landarbeiders of stokers op zeeschepen. Zij moeten daarbij van hun
arbeidsloon rondkomen. De aankondiging van dit besluit lijkt wel is waar een late Aprilgrap, maar is de Duitsche geest van heden nog tot grappen geneigd? Is de Europeesche wereld thans niet van ernst doortrokken?
De twee Fascistische landen, Italië en Duitschland, neigen hoe langer hoe meer tot elkaar, en hun verhouding is vooral voor Frankrijk en Engeland onrustbarend van teederheid. Duitschland heeft zijn koloniën door den oorlog verloren. De overwinnaars hebben het uitgeschud als een op den weg door roovers overvallen man. Doch zijn hoofdmannen geven het denkbeeld niet op om die door kanonnen, welke immers voor het Duitsch-nationale leven noodzakelijker zijn dan boter, op de roovers te herwinnen. Daarom neemt het deel aan den oorlog om te trachten in Noordelijk Spanje de Baskische ijzermijnen in te palmen, en wijl het op zijn weg naar de toekomst allerminst door eerbied voor traditieën, zoozeer het kenmerk van het Engelsche volk, wordt weerhouden, heeft het bij een bombardement Guernica, den heiligen schrijn van het oude Baskische volk, verwoest: heiligdom en boomen daarom heen. De Katholieke koningen kwamen in het verleden de Baskische voorrechten, de ‘f ueros’, daar beëedigen. Italië en Duitschland beoogen, naar het schijnt, een industrieele en economische samenwerking tusschen de twee landen, waarbij Italië aan Duitschland o.a. belangrijke handels- en andere concessiën in Abessynië zou afstaan.
De verwoesting door Duitsche bommen van de heilige stad der
| |
| |
Basken, Guernica, niet ver van Bilbao, heeft bij dit volk van godsdienstige bergbewoners en, aan de kusten, visschers, een brandende haat ontstoken tegen dat overige deel van het Spaansche volk, dat onder Franco de ultra-radicale elementen bestrijdt. Toch, juist wijl zij zoo godsdienstig zijn, behooren de Basken daartoe eigenlijk niet. Met hun zoozeer geheimzinnige eigen taal tot voertuig bewaren ook zij als hun kostbaarste volksschat hun traditiën, waarvan Guernica de schrijn was. Echter is het gif der radicaalste denkbeelden ook onder hen doorgedrongen, en dit verwondert niemand, wijl immers dier leer is dat godsdienst opium is voor het volk. Maar al is dan het Baskische verzet, dank zij de Duitsche luchtbommen, op Bilbao na, gebroken, Madrid, welks inneming door de troepen van Franco reeds een half jaar geleden werd aangekondigd, geeft zich niet over, en het schijnt wel alsof de belegerden van die eertijds zoo blijgeestige hoofdstad van Spanje, wier levensgenieting er echter nooit aan heeft gedacht de eeuwenoude misbruiken van geestelijkheid en grootgrondbezit eenigermate tegen te gaan, er niet tegen opzien, dat zij, evenals Guernica, met den bodem gelijk gemaakt zal worden. Deze hoofdstad - centrum van dat Spanje, 't welk heden zelfmoord pleegt - werd echter altijd gehaat en door de locale besturen tegengewerkt. Misschien juist wijl er niets anders dan sleur van uitging. Katalonië in het bijzonder bestreed Madrid, en het is haast van-zelfsprekend, dat de Katalaansche republiek, welke reeds in vroeger eeuwen er naar streefde zich van Madrid en Oud-Kastilië los te maken, bij de nieuwe verkondiging eener Spaansche republiek, zich van de rest af scheurde. Katalonië is het rijkste en werkzaamste deel van heel Spanje, doch geheel op het naburig Frankrijk gericht. Maar zooals dit land, vervalt het voortdurend méér in het niet te breidelen communisme. In Spanje is dat nog wat erger dan overal omdat het gemeene
zaak pleegt te maken met anarchisme. Dit is dan ook de oorzaak, dat in de afgeloopen maand in Katalonië zich een afzonderlijke burgeroorlog verhief, omdat het tot razernij vervallen Spaansche volk aan één burgeroorlog niet genoeg schijnt te hebben en, wars van alle traditie, zich geheel los wil maken van het verleden, dat eens toch heel de wereld ontzag inboezemde, al zijn innerlijke misbruiken en politieke voosheid ten spijt.
|
|