Hier moet onderscheiden worden tusschen den literator Diepenbrock en den componist. Want het noodlot wilde, dat hij die geboren was uit en voor de muziek, officieel de letteren zou bestudeeren tot in haar laatste consequenties, met leeraarschap, na verovering van den doctorshoed. (Kloos en van Deyssel lieten doelmatiger, meer overeenkomstig de rang-orde van hun kunstenaarschap, zich dezen als eereblijk opzetten.)
In de muziek, daarentegen, voerde Diepenbrock eenzamen strijd met enkele groote voorgangers en voornamelijk met zich zelf. Want de muziek had hij in zich. Soms bracht dit verbittering en verbijstering, gelijk alle naar binnen gekeerde worsteling. Aanvankelijk en nog heel lang werd zijn muziek slechts geduld; men kreeg er laat vertrouwen in, omdat hij doctor was, geleerd man die zijn hoorders op feestmalen met ‘de Hellenen’ om de ooren gaf.
Het kenmerk van den Nieuwen Gids is betere, hoogere rechtvaardigheid in Dicht- en Proza-kunst. Daardoor heeft hij vijftig jaar geleefd en scharen steeds meerderen thans zich om hem. Van Deyssel, wilsman, trachtte voluntaristisch deze op te leggen (zie eere-promotie-rede prof. Verdenius, blz. 13). Kloos verwerkelijkte en verwerkelijkt haar zijn leven lang Olympisch rustig, soms met Homerischen lach om zijn volksgenooten (Nieuwere Literatuur-Geschiedenis II, 76) of, lachend het strenge zeggend, met kostelijk satyrische fictie (ibidem I, 108). Zoodat met groote welwillendheid, betrouwbaar, zakelijk, hij steeds in eere liet al wat in onze schrijverskunst maar eenige waarde heeft.
Diepenbrock's eerste muziek, die hij reeds als student publiceerde is ook bezonken, vrij van onnoodige heftigheid, ingetogen, vol innigheid in de mélopée (‘Was hat man dir, o armes Kind gethan’). Er zijn volkomen meesterwerken bij deze liederen naar Goethe, Uhland, Heine. Maar in zijn eerste Nieuwe-Gids-opstellen over muziek werkte als terugslag de onmogelijkheid voor hem, zich in tonen door te zetten, daar hij als vak de philologie moest beoefenen, die hoe verwant ook, toch in laatste instantie zijn roeping niet was. Dit dubbel-bestaan als van een kaars die aan beide einden op-brandt, is een der redenen waarom wij te vroeg hem moeten missen. Zoo werden zijn geschriften