| |
| |
| |
| |
Het laatste karwei door M. Mok.
Sinds eenige jaren heeft de heer Bernard Scheffer zich uit het zakenleven teruggetrokken. Hij heeft er den leeftijd en het fortuin voor. Achtenzestig jaren geven hem het recht te rusten. Maar eigenlijk rust hij nooit. Al beklimt hij niet meer elken ochtend de trappen van zijn kantoor, al presideert hij geen vergaderingen van aandeelhouders meer, hij heeft wat men noemt een actieven geest.
Zoomin als vroeger zijn jongste bediende een postzegel plakte zonder zijn medeweten, zoomin kan thans zijn keukenprinses een bloemkool koopen, zonder dat de oude heer Scheffer er zijn goedkeuring aan heeft gehecht.
Gelukkig dat zijn vrouw tegen deze neiging geen bezwaar heeft. Anders had hun huwelijk trouwens reeds veertig jaar vroeger schipbreuk geleden.
Mathilde heet de ongetrouwde eenige dochter van het echtpaar. Met haar negenendertig jaar ziet zij er voor negenenveertig uit. Zij wandelt in de voetsporen haars vaders en meent daarmee een heilige taak te verrichten. In werkelijkheid doet zij niets dan den nobelen aandrang van haar hart volgen.
Het is dan ook eigenlijk onjuist om te zeggen, dat 's heeren Scheffers keukenmeid een bloemkool koopt. De goede ziel heeft in deze betrekking nog nooit zulk een onderneming behoeven te aanvaarden. Juffrouw Mathilde bestiert deze en dergelijke zaken en bij ontstentenis van genoemde juffrouw is mevrouw er nog altijd, die, keurig gedrild door haar gemaal, nauwlettend op de uitgaven en de daarvoor geleverde tegenprestaties toeziet.
Voor een argeloos mensch is het moeilijk denkbaar, hoe de heer Scheffer zijn dagen doorbrengt.
| |
| |
Om met iets anders te beginnen: de nachten van den heer Scheffer zijn vredig en gelukkig. Hij heeft de goede gewoonte, wanneer hij droomt, aangename onderwerpen te kiezen. Tot zijn meest geliefkoosde droombeelden behooren gunstige balansen uit lang vervlogen jaren van de vennootschap, welker directeur hij is geweest. Ook sukkels van boekhouders, die hij vele jaren op zijn kantoor heeft geduld, mag hij gaarne in den droom te lijf gaan. Het mooiste echter zijn de geweldige transacties, die hij listiglijk afsluit, maar die helaas een zoo bitteren nasmaak van onechtheid hebben bij het ontwaken.
Men zou zich kunnen afvragen, waarom de oude Scheffer niet nog wat in zijn zaken was blijven ploeteren, desnoods totdat de Heer zijn moede oogen sloot. Maar zijn zoon en opvolger had hem, met eenige plichtplegingen, doch niettemin nadrukkelijk, het gat van de kantoordeur gewezen. Tegen dezen zoon was de oude niet, of niet meer, opgewassen. De menschelijke geest, onstilbaar, weet zich echter op allerlei wijzen te verzadigen. De droomerijen vormden voor Scheffer geen kwalijk surrogaat.
Daarbij kwam nog, dat zijn machtswellust in zijn eigen gezin een vrijwel onbeperkt terrein vond. Er viel wel niet altijd iets te bedillen, maar wie zoekt, die vindt.
Het is dan ook onjuist om in den ouden man in de eerste plaats een vrek te zien. Hij was een machtswellusteling. Men kan zich moeilijk een te zware voorstelling maken van den slag, die hem had getroffen, toen hij zich uit zaken moest terugtrekken. Maar toen het peil van zijn macht aldaar tot nul daalde, steeg het thuis tot een ongekende hoogte. Zoo brengt de natuur de dingen weer in evenwicht.
Men had hem lief thuis, omdat hij man en vader was, en bovendien op een leven van successen kon terugzien. De oude vrienden, die hem geregeld bezochten, kenden hem als een hartelijken, zij het krenterigen gastheer. Menschen, die hem door positie of karakter nabij kwamen, konden maar weinig kwade haren bij hem ontdekken.
In de Iepenlaan stond het fraaie, drie verdiepingen hooge huis van de familie Scheffer. Eenmaal was deze laan haar naam waardig. Langzaam kwam de stadsdrukte naar deze buitenwijk toegroeien. En op 't oogenblik was de Iepenlaan niet meer dan
| |
| |
een verzameling heerenhuizen, waar tusschen sommige tot winkelhuizen verminkt, zoodat het aspect banaal en rommelig was. De iepen waren ter wille van het ‘snelverkeer’ juist in dit voorjaar tot staken omgetooverd, die men gerust bij het mastklimmen op de kermis had kunnen gebruiken.
Scheffer, op een ochtend zijn woning uitstappend, keek wrevelig naar de snoeiers. Een man maande hem wat op zij te gaan, indien zijn hoofd hem lief was. Het regende zware takken. 's Heeren Scheffers hart bloedde. Niet omdat hier prachtige, sterke takken. die jongen knop droegen, bruutweg van het moederlichaam werden afgehakt en tegen den grond geslagen. Natuurliefde was hem vreemd. Maar de straat werd hopeloos in waarde verminderd.
Op vijftigduizend gulden taxeerde hij zijn huis tot nu toe. Een drukke verkeersweg, met fraaie boomenrijen, heerlijk beschaduwd des zomers. 't Was waar - wie goed toekeek, merkte wel, dat de boel er bedenkelijk ging uitzien, met al die winkels. De statige behuizingen zouden dra in de minderheid komen. Dat zijn eigen huis tot winkel te vertimmeren was, daaraan wilde de oude niet denken. Een onvergeeflijk sentimenteele trek in hem.
Het eerste resultaat van deze bevinding was, dat Scheffer tegen zijn huisvrouw en dochter aan het tieren sloeg. Wat hem weinig baatte, behalve dan dat het hem ietwat lucht verschafte. Maar toch niet voldoende, zoodat er een ingezonden stuk aan de krant werd gestuurd, waarover den volgenden avond de belangstellende hoofden der gezinsleden zich bogen. De redactie merkte in een onderschrift van twee regels op, dat, hoezeer te betreuren, het kaalscheren van de Iepenlaan door den dienst der Publieke Werken met het oog op de ontwikkeling van het verkeer noodzakelijk was geoordeeld.
- Het is erg, zei Mathilde, om haar eensgezindheid met haar vader te toonen.
- Erg is het, maar het uitzicht is er wel fleuriger door geworden, meende mevrouw.
Scheffer stoof op. - Fleuriger! Maar mensch, besef je dan niet, dat je huis naar de maan is? Een deftige laan, waar ze een vieze, rommelige straat van maken!
- Maar we wonen d'r nou toch eenmaal, dus voor ons is de waarde van het huis toch hetzelfde, argumenteerde mevrouw.
| |
| |
- O God! Erger me niet zoo! Ik zeg je, dat het huis stukken, stukken in waarde is gedaald!
- Dan trekken we d'r uit en we gaan ergens wonen, waar 't u bevalt, adviseerde Mathilde. Als u 't voor winkelhuis verkoopt....
- Kind, spreek toch niet zoo'n onzin. Wie zegt nou, dat 't me hier niet bevalt? Wonen we hier niet al tweeendertig jaar? Zoolang ik leef, wordt er geen winkelhuis van gemaakt. Maar de stand, zie je, de stand vermindert dagelijks.
Met deze, niet van logica druipende, woorden zou de kwestie misschien zijn doodgebloed, als de heer Scheffer niet tot in het diepst van zijn gevoelens was geraakt. Hij was vóór alles een gewoonteman. Erbarmloos werden alle aan zijn huis klevende gebreken in de nu kaal geworden straat aan het licht gebracht. Het geval was namelijk, dat de gevel om verf en pleister schreeuwde, sinds jaren al. Maar in den winter pleegt men dergelijke zaken hangende te houden. En zoodra het voorjaar kwam, waren daar ook steeds de barmhartig zich ontplooiende bladeren geweest. Voor men nog veel aandacht aan den verwaarloosden gevel had kunnen schenken, ging deze schuil achter een grilligen muur van loof.
Ondanks deze voordeelen was de heer Scheffer er al eenige keeren toe overgegaan, bij diverse schilders prijsopgave voor het opknappen van den gevel te vragen. De eerste keer, omdat hij er ernstig aan dacht, in den wantoestand te voorzien. De volgende keeren, omdat hij er een groot behagen in schepte, de verschillende opgaven te vergelijken en er zijn conclusies uit te trekken, die van weinig waardeering voor de schilders getuigden.
Maar nu moest toch worden ingegrepen. In de honderden guldens liepen de prijsopgaven. De minste was nog driehonderd gulden geweest. En de hoogste zeshonderdtachtig. Om van te rillen.
De oude heer was niet van zins zich goedmoedig te laten slachten. Zoo goed als hij op het huishoudboekje van zijn vrouw nauwkeurig accountantswerk verrichtte, zoo goed zou de prijs van dit karwei naar alle kanten door hem worden afgeknibbeld en besnoeid.
De heer Vos, een vriend, die zich evenals hij uit zaken had
| |
| |
teruggetrokken, werd voorzichtig over de kwestie gepolst. Het kostte den heer Scheffer eenige moeite, het onderwerp aan te snijden. Men praat nu eenmaal niet graag over dingen die geld kosten (behalve als zij door anderen worden betaald) en daarenboven achtte hij het wel eenigszins met zijn waardigheid in strijd, op de verwaarloozing van zijn huis de aandacht te vestigen. De oude Vos, die zijn naam niet voor niets droeg, had het natuurlijk al jaren in de gaten gehad.
Maar op een middag, het weertje hield zich goed, zij zaten samen in den tuin achter hun kopje thee, begon Scheffer er over.
- Heb jij er een idee van, Herman, vroeg hij onschuldig, wat ik voor een karweije als het schilderen van mijn voorgevel mag betalen?
De heer Vos, die aan chronische grappigheid leed, vroeg weerom: - Je voorgevel? Maar kerel, die ziet er patent uit. Kijk maar eens in den spiegel!
Gelach aan beide kanten. Maar weldra werd de serieuze kwestie aan een behandeling harer waardig onderworpen.
Vos bekeek de oude prijsopgaven, schudde met gepaste bezorgdheid het hoofd bij het constateeren der verschillen en verviel in een diep gepeins.
- Ken je, vroeg hij na blijkbaar rijpe overweging, die ouwe De Boer?
Scheffer herinnerde zich den naam niet.
- Ach, jawel, hernam Vos, je moet hem gekend hebben. Hij sprak me de vorige week aan. Hij is tegen de zeventig en werkloos. Kinderen heeft hij niet. Alleen een zieke vrouw. Hij vroeg me of ik geen werk voor hem had. Hij is altijd schildersknecht geweest.
- Hoe moet ik dien man in Godsnaam kennen? informeerde Scheffer.
- Wel, hij vroeg of ik bij jou ook eens een goed woord voor hem wou doen. Hij was met jou op één school, zei-d-ie.
- Hm, kan me d'r niks van herinneren. Maar weet je z'n adres?
Vos haalde zijn notitieboekje voor den dag en Scheffer schreef het adres over, onder hartelijken dank aan zijn vriend. Hij voelde, dat hij een triomf ging behalen.
* * *
| |
| |
Het dienstmeisje ging den volgenden ochtend naar het adres van De Boer. Ze bracht den man dadelijk mee. Een oude man, maar krachtig van postuur, al kon men van zijn gezicht lezen, dat het leven hem niet met zijden handschoenen had aangepakt.
De oude kon inderdaad niet prat gaan op een rooskleurig verleden. Hij had aan vele kwalen der armoe geleden. Zijn kinderen waren allen op jeugdigen leeftijd gestorven. Zijn leven was een aaneenschakeling geweest van getob met bazen. Hij was een onverwoestbare optimist, wat bijna al zijn superieuren tegen hem had ingenomen. Was hij eenmaal bij een baas werkzaam, dan gaf hij zich ten volle aan zijn werk, ook omdat hij van zijn vak hield. De bazen echter zijn niet gewend met dergelijke naturen om te gaan. De mensch, ondergeschikte of niet, is geneigd over zijn werk te mopperen en te klagen, hoe groot ook zijn innerlijke voldaanheid mag zijn. Eerlijkheid in dit opzicht brengt weinig baat, zooals De Boer had ondervonden, ofschoon hij nooit had geleerd, met deze ervaring zijn voordeel te doen. Was hij aan den slag, dan liep alles gesmeerd bij hem. Hij deed zijn werk naar behooren, was beleefd tegenover zijn baas, ging openhartig met de kameraden om en hield ervan zich de dingen zoo gezellig mogelijk voor te stellen en aan anderen af te spiegelen. Allemaal factoren, die hem spoedig onmogelijk maakten bij de anderen.
Scheffer ontving hem met de allures, die men, volgens hem, tegenover sociaal minderen moest aannemen.
- Mijnheer De Boer, nietwaar? begon hij, toen de man tegenover hem in het kamertje voor bezoekers stond.
- Dezelfde, mijnheer, antwoordde de ander met iets hartelijks in de stem. En wat is er van uw dienst?
- Ja, kijk eens, ik heb een werkje voor je. Maar 't mag niet te veel kosten.
- Te veel zal 't zeker niet kosten. Zegt u maar wat 't is.
- Ja, hm, 't betreft de voorgevel. De deur en de kozijnen hebben een likje verf noodig. En ook het balcon. En de muur is gepleisterd.
- Gepleisterd gewéést, mijnheer. Ik kom hier nog al eens voorbij en dan laat ik m'n oogen d'r zoo wel eens over gaan. Ik ken de situatie.
De Boer lachte met een zekere verstandhouding.
| |
| |
- Zoo, antwoordde Scheffer, onaangenaam getroffen. Toen, omdat hij meende, dat de man den juisten toon niet vond:
- Je vrouw is ziek, hè, heb ik gehoord.
De Boers gerimpelde gelaat betrok.
- Hebt u 't gehoord? Van mijnheer Vos zeker. Ach ja, een ouwe geschiedenis. Maar afijn, met dit karweitje zullen we d'r misschien weer een stootje den goeien weg op kunnen geven!
En, weer zijn joviale houding hernemend: - U is 'n oud schoolkameraad van me. Weet u dat? In de laagste klassen heb ik met u samengezeten.
- Aardig. Nee, daar weet ik niets meer van. Maar laten we even naar buiten gaan kijken.
De Boer nam de zaak op. Hij trok een bedenkelijk gezicht. Zeker vijf minuten lang draaide hij turend voor het huis heen en weer, nu eens met het hoofd naar boven gewend, dan weer naar beneden.
- Minstens een werkje van 'n paar weken, concludeerde hij, voor een ouwe man als ik. Afijn, daar hoef ik u niks van te zeggen. We staan immers, wat dat betreft, zoo ongeveer gelijk.
- Ja, juist, en wat kost me die grap?
- Nou, als ik 't u eerlijk mag vertellen, verleden jaar toen ik nog bij 'n baas was, hebben we met z'n tweeën zoo'n karweitje bij mijnheer Blom, hier verderop in de straat, opgeknapt. We hebben d'r met z'n beiden een dag of tien aan gewerkt. En de baas heeft er vierhonderd pop voor gemaakt.
- Nou, merkte Scheffer leukjes op, wat de baas voor vierhonderd dee, doe jij toch zeker voor heel wat minder dan de helft.
- Dat moet u niet te hard zeggen, mijnheer. Als ik nu reken, dat dat karwei me drie weken bezig houdt, blijf ik zeker aan de lage kant. Ik denk, dat ik d'r een jongmaatje bij noodig zal hebben. En dan m'n materiaal....
- Een jongmaatje? Kan je dat niet alleen af?
De Boer wuifde afwerend. - Ik ben een man van bij de zeventig, mijnheer. Vroeger....
- Nu ja, goed, weet je wat? zei Scheffer, die een inval kreeg. Jij krijgt van mij de beschikking over alle hulp, die je noodig hebt. Je geeft maar 'n kik en een van de meisjes is bij je. 't Zal toch zoo'n heksentoer niet zijn?
| |
| |
De schilder lachte. - Vooruit dan maar! Ik zal m'n best doen.
- Ja, maar de prijs?
De Boer kneep zijn oogen bijna dicht en legde zijn hand tegen zijn voorhoofd. Toen greep hij plots de hand van Scheffer:
- Honderdvijftig gulden! Ja of nee!
De ander maakte snel zijn hand los en sprong achteruit, alsof hij zich hevig had geschrokken.
- Honderdvijftig gulden? Man, waar denk je aan!
De Boer knoopte zijn jasje toe, schijnbaar van plan om weg te gaan.
- 't Spijt me, mijnheer, maar minder gaat het niet. 't Spijt me heel erg - maar even goeie vrinden. Een volgende gelegenheid dan.
Hij keerde zich om, maar Scheffer pakte hem bij den schouder.
- Niet zoo haastig! Laten we nou zeggen honderdvijfentwintig gulden.
- Mijnheer, ik bezweer u, dat d'r met honderdvijftig al niet veel voor me aanzit. 't Is maar dat ik 't hard noodig heb, anders....
- Nou, vooruit dan, honderdvijftig gulden, en jij maakt de zaak piekfijn in orde.
Meteen stapte Scheffer de huisdeur in, bevreesd voor een tweeden handdruk. Toen draaide hij zich om.
- Begin je gauw? vroeg hij.
- Morgenochtend zeven uur ben ik present, mijnheer.
Aldus werd de zaak beklonken.
* * *
Zeven uur 's morgens. Een vroege, grijze voorjaarsdag. De geschonden boomen van de Iepenlaan staan naakt en stil omhoog. De Boer sjouwde in zijn beklodderde werkkiel door de straat. Heerlijk, die frissche voorjaarslucht. Al in maanden had-ie niet zoo vroeg hoeven uit te gaan. De vrouw lag thuis, stakker. Maar beter zoo, dan dat je met die paar rotte steuncenten moest woekeren. Nou had-ie ten minste een aardig kluifje bij den kop. En wie weet wat-ie nog door Scheffers recommandatie zou krijgen. De toekomst zag er niet kwaad uit.
Op een hoogen gast kon Scheffer niet zorgvuldiger hebben gewacht, dan op den ouden schilder. Hij stond om vijf minuten
| |
| |
voor zevenen achter het raam en loerde de straat af. Waarachtig een voordeel, dat ze die boomen zoo gekortwiekt hadden. 't Uitzicht was vrijer geworden. Hij had niet eens meer spijt van zijn honderdvijftig gulden. Want hij wist, dat hij pleizier van zijn geld zou hebben.
Zeven uur wees zijn horloge. Vijf minuten over. Zes, zeven, acht - daar had je 'm! Met de spiritusbrander in zijn hand.
Scheffer had graag de eer aan zich behouden. Maar het leven bood zóó weinig afwisseling de laatste jaren. Sinds zijn vrouw een nieuw ontbijtservies had gekocht, was er niets bijzonders voorgevallen. En dat was al weer een maand of vier geleden.
De schilder stond met één been op straat, met het andere op de stoep en stopte een pijpje, toen de voordeur openging.
De heer Scheffer deed verbaasd. - O, ben je d'r al? 'k Had je nog niet gezien.
- Morgen, mijnheer! Nee, dat kan uitkomen. 'k Ben net gearriveerd.
- Ja, maar je wil toch niet dadelijk gaan afbranden?
- 't Was wel m'n bedoeling, mijnheer.
- Ja, kijk eens, d'r valt nog over een paar kleinigheden te spreken.
Scheffers gelaat spreidde een kinderlijke onschuld ten toon. De Boer stond, rustig trekkend aan zijn pijpje en vriendelijk lachend, tegenover hem.
- Eh, kijk eens, die prijs die staat natuurlijk vast, hè.
- Die prijs die staat vast, bevestigde de schilder.
- Dat is goed en wel, maar kan je niet nog een paar kleine karweitjes d'r bij doen?
- Waarom niet, mijnheer. Zegt u maar, wat!
- Ja, maar ik bedoel voor dezelfde prijs.
- Nee, dat zal lastig gaan. Alle werk is z'n geld waard, nietwaar? De Boer lachte weer, alsof hij van Scheffers appreciatie zeker was.
De oude zeurde verder. Over een keukenkastje en een plint en een tuinstoel. De welwillende schilder verloor zijn gelijkmoedigheid niet. Hij vond gelegenheid tusschen het geredekavel door een vriendelijken groet te zenden naar het dienstmeisje, dat den vuilnisemmer buiten zette. Hij nam, terwijl Scheffer serieus het
| |
| |
woord tot hem richtte, een nieuwe lading tabak in zijn pijp.
Inmiddels sloeg de klok half acht. Het gezin scheen uit zijn rust te ontdooien. Door de open voordeur drongen menschelijke geluiden. De oude mevrouw, eveneens vroeg ter been, schoof voorbij door de gang en gluurde nieuwsgierig naar de deur. Juffrouw Mathilde, even later, zond ook een belangstellenden blik naar het tafereeltje in de open lucht.
De oude heer voelde zich huiverig worden. Bovendien ontging hem zoo langzamerhand, waarover hij eigenlijk met den schilder onderhandelde. Die kerel ook met zijn eeuwigen glimlach!
Gemelijk trok hij zich te zeven uur tweeenveertig terug. De Boer controleerde het tijdstip op zijn horloge. Dat beteekende een dik half uur verprutst. Maar misschien zou hij verder met rust worden gelaten. Bedaard ging hij aan zijn werk.
Scheffer stond met verkleumde handen voor den haard. De dames sloofden zich uit in betuigingen van deelneming en verwijten. Waarom moest Papa zich nou zoo lang met dien schilder ophouden? Als de vent een afzetter was, meende Mathilde, had-ie nooit aan den slag moeten gaan.
Scheffer voelde zich hoe langer hoe vervelender worden. Eigenlijk niet, omdat die man met zijn werk begon. En ook niet, omdat hij honderdvijftig gulden moest neerleggen. Misschien - hij dorst er nauwelijks aan te denken, omdat hij op pijnlijke wijze had gevoeld, hoe klein zijn machtsgebied was geworden. Zijn huisgenooten kon hij drillen. Dat wil zeggen, wanneer ze iets naar hun eigen zin deden, wist de oude er niets van. Deze straatarme, glimlachende De Boer was sterker dan hij, oud-directeur van de N.V. Tabakshandel ‘De Phoenix’. Zou hem vroeger zooiets gebeurd zijn, toen hij nog in volle glorie was?
Hij zette zich aan de ontbijttafel en begon met lange tanden een broodje te eten. Vrouw en dochter hielden voortdurend onderzoekende oogen op hem gericht.
- Papa ziet wat pips, meende Mathilde eindelijk te moeten opmerken.
Scheffer viel woedend uit: - Kind, zwijg toch met je gezanik! Ik kan heusch wel op mezelf passen!
Had mevrouw niet haastig sussende woordjes rondgestrooid, dan zou de arme dochter in tranen zijn uitgebarsten. Nu zat zij
| |
| |
met verwonderden en bedroefden blik op haar theekopje te turen.
Scheffer voelde zich toch werkelijk niet prettig. Zijn overpeinzingen namen weldra een andere wending. Hij kreeg een stekende pijn in het linkerschouderblad. Nu was hij niet kleinzeerig. In geen dertig jaar was hij ziek geweest, voor burgerlijke, zoowel als voor rijkeluiskwalen onvatbaar. Toch maakte deze pijn hem bang. Terwijl hij met den schilder stond te spreken, had hij al het gevoel, iets te doen, dat niet in den haak was. Dat had hem er niet van weerhouden, het geduld van den goeden werkman tot op een zeer hoogen graad te beproeven. Het kon moeilijk zijn geweten zijn, dat hem het onaangename gevoel gaf. De manipulaties, die hij in zijn zakenleven had verricht, waren op zijn gemoedsrust nooit van invloed geweest. In enkele gevallen wel op die van argwanende aandeelhouders.
Scheffer kon voor zijn gevoel maar één woord vinden: Ouderdom.... Vreemd genoeg het woord, dat hij het meest verafschuwde, met betrekking tot zichzelf.
Na het eenigszins mislukte ontbijt, strekte de oude heer zich op den divan uit. Mathilde had het vertrek al verlaten, om op haar eigen kamer een huilbuitje lucht te geven. Misschien om den uitval van Papa, misschien ook, omdat zij nu een gereede aanleiding vond, nog eens haar verloren jeugdillusies te beweenen.
Mevrouw zag, dat haar heer gemaal als een hangerig kind deed.
- Wat mankeert eraan, Ben? Zal ik den dokter even opbellen? vroeg ze, zeer ongerust.
Het kon alweer niet anders dan de ouderdom zijn, dat deze bezorgdheid hem zoo trof. Maar aan den anderen kant verzette hij zich.
- Nee, kind, alsjeblieft geen dokter. Ik heb je wel eens gezegd: voor mijn lijkopening mag je een dokter halen; eerder niet.
- Jasses, zeg toch niet zulke afschuwelijke dingen!
Maar een half uur later lag de heer Scheffer in zijn mooiste pyjama te bed. En juffrouw Mathilde kon zich in de nabijheid van het dienstpersoneel wagen, want ieder hield haar roode oogen voor een bewijs, hoezeer de ongesteldheid van haar vader haar ter harte ging.
De Boer ging onderwijl rustig zijn gang. De zon was door de licht bedekte lucht heengebroken. Waarachtig geen weertje om
| |
| |
triest bij te zijn. Lustig floot hij de wijsjes, die dank zij zijn abonnement op een radiocentrale dagelijks in zijn ooren werden getoeterd.
De dokter verscheen in den loop van den ochtend aan Scheffers sponde en constateerde, dat de oude een zware kou had gevat. - Er onder blijven! beval hij met nadruk. Mathilde bereidde zich voor op nauwgezet nakomen van verpleegstersplichten. Wie weet hoeveel kwaad de uitval van dien ochtend haar vader had gedaan. In ieder geval voelde zij iets van schuld aan zijn ongesteldheid.
De Boer had den dokter herkend, toen deze voorreed in zijn auto. Het was immers dezelfde, die zijn vrouw, maar dan als buspatient, behandelde. Merkwaardig, dat-ie in dit huis ook klanten had. Hier had-ie 't waarschijnlijk makkelijker dan bij zijn vrouw, die aan chronische aderverkalking leed. Die rijke lui loopen voor heel wat minder naar den dokter.
Een tijdje later, de dokter was allang weer weg, vertelde een van de meisjes hem op zijn vraag, dat mijnheer plotseling ziek was geworden. Een kou.
- Zoo, zei De Boer nadenkend, terwijl hij een weerbarstig stuk verf met zijn beitel verdreef, heeft mijnheer kou gevat? Die heeft-ie zeker vanmorgen vroeg opgeloopen. Jammer!
Hij wilde zijn lippen spitsen om den nieuwsten Schlager ten gehoore te brengen, maar bedacht zich en zweeg. Ook zoo kon hij werken.
* * *
De arme heer Scheffer had weinig pleizier van zijn avontuur met den schilder. Eenmaal - wat was dat voor een onzinnige gewaarwording? - had hij het idee gehad, een grooten triomf te behalen door dezen man het karwei te laten verrichten. Misschien waren zijn intenties niet nobel geweest. De schilder was immers arm en goed gehumeurd. Wilde hij die schijnbaar onverstoorbare goedmoedigheid breken? Iets dergelijks moest zijn plan zijn geweest. Hoe zou hem anders nu, in zijn ietwat koortsige visioenen, telkens weer het gelaat van dien oude verschijnen, gerimpeld, met sporen van doorleden armoe, maar niettemin krachtig en - onduldbare kwelling! - eeuwig glimlachend Maar was er iets diabolisch in dit gelaat? Was er niet veel meer in van kinderlijke onschuld?
| |
| |
Zoo heel bewust kon hij niet tot deze overdenkingen komen. Hij slingerde er tusschen heen en weer als een schip zonder roer. Ten slotte fixeerde hij zijn gedachten op één punt. En wel op het getal honderdvijftig. Honderdvijftig gulden.... vijftien briefjes van tien.... of drie van de nieuwe kleine bankjes van vijftig. De schilder zou met hem langs den voorgevel loopen... Hij zag het gebaar, waarmede De Boer hem wees op den keurigen, glanzenden aanblik van het huis. Een juweel van witte schittering.... En dan zou hij, Scheffer, de huisdeur binnengaan, de trap op, naar zijn slaapkamer.... Hij zou de sleutelbos uit zijn achterzak nemen, de brandkast openen en het bankpapier zorgvuldig tellen. Honderdvijftig gulden.... Honderdvijftig.... honderdvijftig.... honderdvijftig....
Mathilde, die met een boek op haar schoot voor het raam zat, keek ongerust naar haar vader. Hij had koorts. Zij had daarstraks zijn temperatuur opgenomen. Veertig-drie. Het mocht niet meer worden - vooral niet.
Aanstonds zou Robert komen, Scheffers opvolger in zaken Louis, de jongste zoon, meester in de rechten, was uit de stad, Er was geen reden tot ongerustheid. Maar achtenzestig jaar is geen kinderleeftijd....
Terwijl Mathilde de dekens van het bed wat recht trok, zat de vrouw van De Boer op haar voorkamertje, drie hoog, in de Boterbloemstraat. Sinds twee jaren was zij niet op straat geweest. Dat genoegen zou zij eerst weer smaken, nadat zij keurig in een kist was verpakt.
Zij wist het wel, maar het leven was nog lang. Er waren menschen heel wat ouder dan zeventig jaar geworden, ook met de ziekte, waaraan zij leed.
Zij zat prettig in een ouderwetschen, leeren leunstoel voor het raam, met dekens dicht om haar beenen gewikkeld. Haar schoonzuster deed het huishouden, nu Jan eindelijk weer eens aan het werk was. Zij had overigens niet veel reden om gelukkig te zijn. Maar zelfs een ziek, oud mensch is niet ongevoelig voor een milden, zonnigen voorjaarsdag. Al heetf hij al zijn kinderen naar 't graf gebracht, al is hij sinds jaren klant van den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon. De mensch is ook eigenlijk nooit gelukkig om een bepaalde reden. Hij is het zoo maar, evenals ongelukkig.
| |
| |
Als Sientje dan voor het andere raam ging zitten en ze praatten wat over en weer, of Sien zette de radio aan, kon het leven voor haar goed zijn als voor geen ander.
Om vijf uur in den middag bracht de dokter een tweede bezoek aan Scheffer en constateerde longontsteking. Bij goede behandeling bestond er geen gevaar.
Op datzelfde tijdstip zocht De Boer zijn bullen bij elkander en stak een versche pijp op.
Zijn zuster Sien daalde in het eigen moment de trap af, omdat Jan nu toch dadelijk zou thuiskomen, en bovendien haar eigen jongens haar zoo aanstonds zouden noodig hebben.
Mevouw Scheffer en Mathilde weenden zeer bij het vernemen van de droeve boodschap. De Boer floot ‘Das gibt's nur einmal, das kommt nicht wieder’, terwijl hij voortstapte als een jonge kerel, en zijn vrouw luisterde met welbehagen naar een radiokniples, hoewel haar eigen handen geen schaar meer vermochten vast te houden.
In het huis der Scheffers werd een streng régime ingesteld. Robert, de oudste zoon, die even nadat de dokter het huis had verlaten, op de stoep stond, zag een papiertje, dat tegen het deurraampje was geplakt, luidende: Verzoeke zacht te bellen. Hierdoor werd de man opgeschrikt uit zijn overpeinzingen, betreffende de slechte prijzen, die Sumatra-zandblad op de jongste veiling had opgebracht. Er was zeker iets ernstigs met Papa aan de hand! Iedereen in het huis versterkte dien indruk. Mevrouw schoof als een schaduw, zoo onhoorbaar, door de gang, en het personeel liep, alsof het een teenendans uitvoerde.
Robert mocht zijn vader niet zien. Hij sliep en was onrustig. Robert verzekerde mama van zijn sympathie met het geval. Hij zou vanavond opbellen, of kon dat niet? Jawel, de telefoon was nu in het stopcontact bij de trap, die naar het sous-terrain leidde, ingeschakeld. Dan kon je er boven niets van hooren.
Met zware rimpels in zijn voorhoofd vertrok Robert Scheffer. De toestand was dus niet zoo ernstig.... Maar de zaken gingen beroerd. Wat nieuw bloed - was kasaanvulling kon hij best gebruiken....
Des avonds werd Scheffers ziektegeval pas naar den eisch behandeld. Een statige zuster, in bruine uniform, betrok de wacht.
| |
| |
De bezorgde hoofden van moeder en dochter vlijden zich op hun kussens, terwijl het hoofd van zuster Nauta onder de nachtlamp over een roman was gebogen.
Iets eerder had de schilder De Boer zijn hulpelooze vrouw ontkleed en in bed gelegd.
De nacht stond over huizen en menschen. De naakte boomen in de Iepenlaan waren sprakeloos. Gevoellooze handen hadden hen met stomheid geslagen. Gevoellooze handen, wier bezitters er geen vermoeden van hadden, dat het kappen van enkele het verkeer belemmerende twijgen, in het leven van een paar oude menschen zooveel teweeg kon brengen.
* * *
De nacht van Scheffer was niet voorspoedig. Zuster Nauta bleef bedaard. Zij had zwaardere patienten bijgewoond. Lijders aan de ijselijkste ziekten, verminkten en voo negen-tienden dooden had zij met correcte lieftalligheid verpleegd. Maar een onwetenden buitenstaander zou de aanblik van den ouden man heel onprettig hebben gestemd. Hij woelde en praatte wartaal. Op gezette tijden werden nieuwe koude compressen op zijn hoofd gelegd. Ook zijn borst werd kunstmatig koel gehouden. De dokter had geconstateerd, dat het hart niet al te sterk was. Scheffer had er nooit merkbaren hinder van gehad. De dokter was zoo verstandig, de huisgenooten voorloopig van zijn bevinding onkundig te laten.
Maar de ervaren verpleegster kon aan den patient zien, dat hij aan benauwdheden leed, zooals alleen bij hartlijders voorkomen. Zij was niet gewend, aan het gestamel van koortspatienten aandacht te besteden. Daarom hoorde zij ook niet, dat, met korte tusschenpoozen, de zieke een onsamenhangend verhaal begon over schilderwerk. En telkens weer mompelde hij: - Honderdvijftig gulden.... honderdvijfig gulden....
Drie uur in den nacht. Zuster Nauta boog zich over den patient met een zaklantaarn in de hand, om zijn temperatuur op te nemen. Bedenkelijk hoog: tweeenveertig.... Nauwelijks had zij het cijfer afgelezen, toen de zieke overeind vloog en schreeuwde: - Ik wil hebben, dat je alles erbij neemt.... Je schildert de gang en de
| |
| |
keukenkastjes en het tuinterras.... Lach toch niet zoo, kerel! Ik kàn je lach niet zien!....
In een pijnlijk kreunen verging de aanval. De oude man was den heelen nacht bezig met den schilder. Dat gezicht, dat vriendelijke gezicht - hij verfoeide het! Hij kòn en wilde het niet zien. En hij mòest het zien. Een straf was het, een verschrikkelijke straf. Eindelijk viel de patient in slaap.
Zuster Naua peinsde na over den uitval. Zij kon er natuurlijk geen touw aan vastknoopen.
Dienzelfden nacht was er geen gelukkiger menschenpaar dan het echtpaar De Boer. De schilder had zijn vrouw des avonds precies voorgerekend, wat hij aan het werk overhield. Op zijn minst de helft. In bed zetten zij hun besprekingen voort. De Boer droomde van meer werk. Had Scheffer het niet over allerlei kleinigheden gehad, die nog te verrichten waren? Voor één prijs, daar was natuurlijk geen sprake van. Maar na zijn ziekte zou Scheffer daar ook niet meer van weten.
Juffrouw De Boer onderging ook nu, zooals reeds gedurende veertig jaren, de opwekkende blijmoedigheid van haar man. Vaak was de rooskleurige stemming op de proef gesteld. Ook in de laatste tijden, met hun werkloosheid en gebedel om steun. Beter was het aan al die dingen niet te denken. Nu was er ten minste een prettige afleiding, die haar zelfs het bewustzijn van haar ziekte voor eenige uren ontnam.
Om zes uur 's morgens reeds kwam Mathilde Scheffer muisstil de gang oploopen, tot de deur van de ziekenkamer. De getrainde ooren van de verpleegster hoorden haar echter. Met een manuaal, dat geen leek haar zou hebben nagedaan, opende zuster Nauta de deur en wipte naar buiten. Op haar verzoek gingen ze naar Mathilde's kamer, waar ze even konden spreken.
Ja, de patient sliep op 't oogenblik rustig. Al sinds een uur of drie. Maar hij had zwaar geijld, en telkens over schilderwerk gesproken en over honderdvijftig gulden.
Mathilde schrok op. - Ach God, dat vervloekte schilderwerk! U moet weten, dat Papa het schilderen van den voorgevel had laten aannemen voor honderdvijftig gulden.... Daardoor is-ie ook ziek geworden....
Ze vertelde de historie en eindigde met bittere verwijten aan het adres van De Boer.
| |
| |
- Had Papa telkens 't gezicht van dien man voor z'n oogen? Ja, die vent lacht bijna altijd. Altijd vriendelijk en beleefd. Een half uur stond-ie met Papa aan de deur! Bah! wat een geschiedenis. En dat kost onze goeie Papa misschien z'n leven.... Zij brak in tranen uit.
De zuster kalmeerde haar tactisch. Toen ze hierin voldoende was geslaagd, loodste ze Mathilde naar de ziekenkamer.
- Blijft u nou een uurtje kalm bij den patient. Wind u zich vooral niet op. Hij zal wel blijven slapen. De dagzuster komt om half acht.
* * *
Mathilde zat in droef gepeins bij het bed van haar vader. Wat was de arme man verminderd in die paar uur! Zij had er nooit op gelet, dat hij eigenlijk een oude man was. Maar nu zag zij het maar al te duidelijk.
Mathilde was al een klein uur op haar verpleegsterspost, toen De Boer arriveerde. Het was een koude, motterige ochtend. De schilder droeg een ouden, zwaren jekker en had zijn werkkiel in een pakje onder den arm.
Goedmoedig begon hij aan zijn werk, met zijn eeuwige pijp tusschen de lippen. Zijn jas had hij aan den deurknop opgehangen. Zoodra een van de meisjes verscheen zou hij voor het ding wel binnen een plaatsje kunnen vinden.
De eerste, die hij aan de deur zag verschijnen, kwam echter niet uit het huis, doch van een hem onbekende plaats. Het was de zuster, die tot taak had, den ouden Scheffer gedurende de eerstvolgende uren te verplegen.
- Morgen, zuster! groette De Boer, die bezig was de pleisterresten van het onderste gedeelte van den gevel te verwijderen.
- Morgen, schilder! groette zuster Bergsma terug, die inmiddels had aangescheld.
- Wacht, schoot De Boer toe, ik zal even m'n jas van die knop afnemen.
- Laat gerust maar hangen, hoor. Hij hangt mij niet in den weg, weerde de zuster vriendelijk af.
Desondanks wilde De Boer, als beleefd man, de jas eraf nemen, toen de deur openging en niemand anders dan Mathilde
| |
| |
Scheffer zich aan hem vertoonde. De jas beging de onwelvoeglijkheid, door de deurbeweging tegen haar aan te slingeren.
- Neem weg, dat ding, zei ze kortaf tot den schilder. En toen, de zuster ontwarend:
- Aha, zuster Bergsma, nietwaar. Komt u binnen. Vervolgens weer tot De Boer:
- Wacht even, ik kom dadelijk terug.
Mathilde sloot de deur en leidde de verpleegster naar de ziekenkamer. Onderwijl stond De Boer op de stoep, met zijn jekker over den arm, en vroeg zich af, waarop hij moest wachten.
Geen twee minuten later kreeg hij antwoord op zijn vraag. Mathilde opende weer de deur en wenkte hem met den vinger, binnen te komen.
- Ik heb geen zin om ziek te worden, zooals m'n vader, zei ze, blijkbaar ter verklaring van haar beleefde handelwijze.
- Ik heb je iets te zeggen, vervolgde ze, toen de schilder in afwachting tegenover haar op de mat stond.
- Vertelt u maar, juffrouw.
- Ja, je aardig praatje kennen we nou wel. Je stopt dat werk!
- Het schilderwerk, bedoelt u?
- Wat anders? En direct!
- Uitstekend, juffrouw. Wilt u me dan maar honderdvijftig gulden uitbetalen?
De Boer was nu werkelijk zonder glimlach. Hij was ten hoogste verbaasd.
Maar Mathilde kreeg een kop als vuur.
- Honderdvijftig gulden! Dat zou je wel willen, hè? Eerst m'n vader een ziekte op z'n hals jagen en dan nog honderdvijftig gulden incasseeren voor werk, dat je niet gedaan hebt!
De Boer kreeg plots medelijden met haar. Het mensch was natuurlijk totaal overstuur door die ziekte van haar ouwe heer.
- Beste juffrouw, laat u me het karwei dan afmaken. Dan hoeven we geen kwestie te hebben.
- Nee, viel Mathilde uit, je maakt het werk niet af! Ik kàn je niet meer zien! Ga weg! En geen cent krijg je!
De Boer vond haar schreeuwstem onaangenaam. Bovendien - was hier niet een zieke? Hij merkte dus vriendelijk op:
| |
| |
- Juffrouw, is 't niet geraden, dat u een beetje zachter spreekt? 't Is wel niet mijn ouwe heer, die hier ziek ligt, maar een mensch is voor mij altijd een mensch.
Dat deed de emmer overloopen. Mathilde trok de knip van de deur open en verwees De Boer naar buiten. Maar voor hij ging, keerde hij zich nog even om.
- Die honderdvijftig gulden zijn natuurlijk goed, daar ben ik zeker van. Dag juffrouw.
De deur werd doodstil achter hem gesloten. Zijn aanmaning tot minder luidruchtigheid had blijkbaar succes gehad.
Het spreekt vanzelf, dat De Boer niet zonder meer naar huis vertrok. Hij ging op de stoep zitten om het geval eens goed te reconstrueeren. Dat die juffrouw overspannen was, kon-ie d'r niet kwalijk nemen. Dat wilde wel niet zeggen, dat ze 't recht had hem honderdvijftig gulden, die hem rechtens toekwamen, te ontfutselen. Om den drommel niet! Maar als die ouwe eenmaal beter was, zou ze d'r wel weer anders over denken. Daar kwam nog bij - hij stond op en betuurde het huis - dat de gevel nou voor een goed stuk in z'n nakende body stond. Dat kon toch geen fatsoenlijk mensch aanzien! De zaak zou zoo'n vaart niet loopen. Hij zou maar heelemaal niet weggaan. 't Beste was, dat-ie een van de meisjes aanklampte, 't beste nog die ouwe, gemoedelijke keukenmeid. Die zou de zaak wel weer gezond maken.
Nauwelijks tien minuten later stond De Boer het geval aan de keukenmeid te vertellen. Hij was inmiddels de emotie geheel te boven gekomen.
Ofschoon hij begrip had voor den toestand van de menschen, kon-ie zooiets natuurlijk niet laten passeeren. Het meisje voelde levendige sympathie voor hem. Hij lachte zoo hartelijk en doorspekte zijn verhaal met kwinkslagen. Waarlijk, de gedienstige van den huize toonde minder medegevoel voor den ouden Scheffer dan de schilder. Toen hij zijn verhaal had verteld, begon zij:
- Ach, daar heb je nou weer es zoo'n gezellig staaltje, hoe of dat 't hier toegaat. Kerel, bij elk hallefie kijken ze ons op de vingers. Voor mijn part lag dat kreng van 'n Mathilde ook maar ziek. Zij en d'r vader kennen allebei.... En ze uitte een collectie verwenscheningen aan het adres van de Scheffers.
- Ja, maar wat moet ik nou doen? vroeg De Boer, die weinig opschoot met deze ontboezemingen.
| |
| |
- Wat je mot doen? Man, ga naar huis, want je centen krijg je toch niet. Of je sleept de zaak maar voor een advocaat.
De Boer lachte uitbundig. Hoe kwam ze erbij! Dacht ze nou heusch, dat-ie 't geval zoo serieus opnam? Als die ziekte maar eenmaal voorbij was, of ten minste Mijnheer weer bij z'n positieven was, zou de zaak wel in 't reine komen.
Inmiddels bleef hem weinig anders over dan z'n biezen te pakken. Hij voelde er niet veel voor, weer een steen des aanstoots voor Mathilde te vormen en zeker niet onder deze voor haar zoo treurige omstandigheden.
Dus nam hij zijn zaakjes bij elkaar, trok den jekker aan, die daarstraks zooveel ergernis had opgewekt, en sloeg den weg naar huis in.
- Die krijgt z'n centen nooit, mompelde de dienstmeid, terwijl ze naar haar keuken slofte.
* * *
Dat was een leelijk geval voor den ouden De Boer. Hij zag de zaak niet zwart in, maar toen hij thuis kwam, had hij allerminst reden tot lachen. In de eerste plaats was zijn zuster niet gekomen, zoodat-ie zijn vrouw nog in bed vond. Kon er wat aan de hand zijn met Sien? Inplaats van zich veel af te vragen, begon hij zijn vrouw dadelijk te verzorgen, bedenkend, dat er dus ook een goede kant was aan zijn onverwachte thuiskomst.
Zijn vrouw, die hij de heele geschiedenis vertelde, bleek minder optimistisch gestemd te zijn dan hij. Maar De Boer zette de radio aan, om met wat muziek ook zijn eigen stemming, die toch niet zoo heel prettig was, wat op te fleuren.
De verrassingen waren echter nog niet ten einde. Juffrouw De Boer zat juist in haar stoel, toen er een ambtenaar van den maatschappelijken steun verscheen. Hij had vóór dien al o.m. een bezoek aan twee buren der De Boers gebracht, en nu werden zij vereerd.
- Je werkt, nietwaar, begon hij tegen De Boer.
- Dat ziet u, antwoordde de schilder.
- Kijk dit briefje dan eens aan.
De ambtenaar hield een kaart in de hand, beschreven in spits, ouderwetsch handschrift en geteekend: Bern. Scheffer. De heer
| |
| |
Scheffer had goed voor zijn zaken gezorgd, alvorens zich op het ziekbed te vlijen.
- En wat zeg je daarvan? informeerde de ambtenaar, toen De Boer de kaart had gelezen.
- Daar kan ik maar één ding op zeggen: wat daar staat is waar gewéést. Hij heeft me wel een karwei opgedragen, maar ik ben middenin weggejaagd. Daarnet ben ik thuis gekomen.
En hij vertelde de heele historie. De Boer was wijs genoeg om niet te reppen van zijn verwachting, dat-ie wel gauw weer aan den slag zou kunnen gaan. Dat was ook niet noodig, want de ambtenaar merkte op, dat dat zaakje wel te beredderen zou zijn.
- Als u 't es wil probeeren, adviseerde De Boer. Want u begrijpt - ik zit met een voorraad verf en betaald heb ik nog niks. Om u eerlijk te zeggen, ik had gedacht, dat ik van mijnheer Scheffer een voorschotje zou krijgen, dus....
- Tja, onderbrak de ander, ik zal er even op uitgaan. Na afloop kom ik hier wel even terug.
Waarmee hij de woning verliet.
Terwijl bij De Boer zich bovenstaande scènes afspeelden, waren er in den huize Scheffer dingen gebeurd, die volkomen aansloten bij het dramatische verloop van de vorige dag en nacht.
Robert was al vroeg naar het ouderlijke huis gekomen, misschien uit belangstelling, maar zeker ook om andere redenen. Hij vreesde, dat in geval van overlijden van zijn vader, door zijn zuster machinaties zouden worden gepleegd, die niet te zijnen gunste zouden werken.
Toch was er geen vuiltje aan de lucht, toen Robert bij moeder en zuster aan de ontbijttafel zat en met het tragische gezicht, dat in deze dagen paste, een kopje koffie meedronk.
Robert beschikte over een zeker respect voor zijn moeder en daarom dorst hij het in hem brandende vraagstuk niet aan te roeren, zoolang de oude dame aanwezig was. Na een paar minuten echter stond Mathilde op. Zij had nog veel te doen vandaag, verklaarde zij. Waarop Robert ter snede zei:
- Begin dan met mij er even uit te gooien.
En na zijn moeder de hand te hebben gedrukt, volgde hij snel zijn zuster naar de gang.
| |
| |
- Mathilde, begon Robert fluisterend, want er kon zich elk oogenblik iemand vertoonen, kom even hier. En hij trok haar mee in het bezoekerskamertje bij de vestibule.
- Ik heb geen tijd, weerde Mathilde af, die haar broer al sinistere gedachten toeschreef.
- Eén moment. Heb jij nog met vader gesproken, toen-ie al op bed lag.
- Ja zeker, dacht je soms, dat ik stommetje speelde. Ze keek hem aan, alsof ze hem wilde verscheuren, maar Robert bleef kalm als tevoren.
- Wees nou verstandig en probeer geen vraag te ontwijken. Ik bedoel niets anders dan of je soms nog over 't testament hebt gesproken.
- Testament? Jasses, vent, schaam je.... Als ik nooit wist, dat je een misselijk creatuur bent, dan weet ik 't nou!
Robart probeerde een glimlach te toonen.
- 't Is beter, dat je weet wat ik ben, dan dat je je van unfaire middelen bedient.
- Man, je raaskalt, riep Mathilde uit, en tranen sprongen haar in de oogen, van woede zoowel als van droefenis, want ze hield toch werkelijk wel van haar vader. Ga alsjeblieft weg en huichel nou maar verder geen sympathie. Als jij je portie maar krijgt....
Robert protesteerde: - Wat jij er allemaal uitslaat, zal ik me maar niet te veel aantrekken....
Maar Mathilde was al de gang in geloopen.
Robert stond in de vestibule en knoopte zijn jas dicht, toen er werd gescheld. Hij zag achter het raamje het gelaat van een man. Robert ontsloot de deur.
- Mijnheer! U wenscht?
- Bent u bij geval een zoon van mijnheer Bernard Scheffer?
- Inderdaad. Wat is er van uw dienst?
- Mijnheer, mijn naam is Sanders, ambtenaar van Maatschappelijk Hulpbetoon. Bent u op de hoogte van de kwestie met den schilder De Boer?
Een dienstmeisje was op het schellen afgekomen en stond achter Robert.
- Nee, weet ik niets van, antwoordde Scheffer Jr. Dan zult
| |
| |
u moeten wachten tot mijn vader hersteld is. Hij is op 't oogenblik ernstig ziek.
- Ja, dat weet ik, mijnheer, maar de kwestie moet werkelijk direct behandeld worden.
- Mijnheer Robert, kwam het meisje tusschen beide. Zij had de geschiedenis in kleuren en geuren van de keukenmeid vernomen. Het personeel, niet onkundig van de verhoudingen, was er altijd op uit, een gezellig vuurtje tusschen de familieleden aan te stoken.
- Ja, wat is er, Trijn? vroeg Robert, zich naar het meisje omkeerend.
- Nou, mijnheer, neemt u me niet kwalijk, maar ik heb toevallig iets van die zaak gehoord, en ik geloof, dat u dat als plaatsvervanger van Mijnheer met juffrouw Mathilde moet behandelen. Ik bemoei me natuurlijk nergens mee, maar....
- Goed, sneed Robert af, die altijd onfrissche vermoedens koesterde. En tot den ambtenaar: - Meneer Sanders, komt U maar even hier.
De beide mannen gingen het kamertje bij de vestibule binnen, waar de ambtenaar het hem door De Boer gedane verhaal oververtelde.
- Zoo, zei Robert, toen de ander uitgesproken was, die schilder beweert dus, dat mijn zuster hem belet heeft om zijn werk te doen. Wacht u even....
En hij ging Mathilde halen. Hij klopte aan haar slaapkamerdeur en op haar roepen ging hij naar binnen.
- Wat beteekent dat, dat jij nog hier bent? verwelkomde Mathilde haar broer.
- Dat zal je hooren, als je even meegaat, naar het voorkamertje. En hij vertelde haar, wie daar zat te wachten.
Mathilde was woedend, maar de ziekenkamer was vlakbij, dus moest ze wel fluisteren.
- Waar bemoei jij je in Godsnaam mee? siste ze. Ik doe wat ik wil! En die schilder, die de ziekte van Papa op z'n geweten heeft, komt hier niet meer aan den slag!
Nu voelde Robert niet zooveel sympathie voor den schilder. Des te meer echter was hij in een stemming om zijn zuster een hak te zetten. Bovendien - 't was een krankzinnigheid wat ze
| |
| |
gedaan had. Hij stak deze opinie niet onder stoelen en banken en besloot:
- Dus je gaat niet mee naar beneden? Dan wordt Papa door jouw schuld gerechtelijk vervolgd.
Mathilde zweeg en verliet de kamer. Robert achter haar aan.
- Ga jij alsjeblieft heen, voegde ze hem toe. Jij hebt je niet in mijn zaken te mengen. Ik kan 't heusch wel alleen af.
- Ja zeker, deed Robert schamper, dat zie ik. Maar ik zal toch zoo vrij zijn, er even bij te blijven. Al is 't maar ter wille van Papa.
Mathilde was uiterst vriendelijk tegenover den ambtenaar.
- Die man heeft u belist verkeerd ingelicht, verklaarde zij. Ik heb hem niet gezegd, dat-ie niet meer aan 't werk mocht gaan. Ik heb alleen gezegd, dat mijn vader ernstig ziek is en 't dus niet gewenscht is, dat-ie voor 't oogenblik met z'n werk voortgaat.
Robert zette groote oogen op.
- Hm, antwoordde de ambtenaar, dat klinkt weer heel anders. Maar we zijn maar menschen nietwaar. Welke zekerheid heeft die man, dat-ie verder kan gaan? En wanneer moet dat zijn? U begrijpt, hij wendde zich nu ook tot Robert, dat die man doodarm is. Z'n steun wordt hem ingehouden, als-ie werkt en bovendien heeft-ie materiaal ingeslagen, dat-ie betalen moet. Ik begrijp wel, dat u door de treurige omstandigheden niet veel lust hebt, nu het huis te laten opknappen, maar daar mag die arme man toch niet de dupe van worden? 't Beste lijkt me, dat u 't karwei maar laat uitvoeren - of anders, dat u 'm 't bedrag vooruitbetaalt.
Robert zat er kalm bij, maar had pret voor drie.
- Vooruitbetalen! stoof Mathilde op. En welke zekerheid heb ik dan, dat die man z'n werk doet?
- Kom, juffrouw, suste de ambtenaar, we moeten elkaar kunnen vertrouwen. 't Is een uiterst fatsoenlijk man.
- Ik ben 't met mijnheer eens, kwam Robert den ambtenaar te hulp. Betaal dien man of laat 'm weer aan den slag gaan.
Mathilde was haar broer graag naar de keel gevlogen, maar er bleef haar niets over dan hem te negeeren.
- Ach, de heele zaak verveelt me, sprak ze tot den ambtenaar. Weet u wat - ik zal even kijken of m'n vader wakker is. Dan overleg ik 't met hem.
| |
| |
Ze verliet de kamer en ging naar boven, maar de ziekenkamer zocht ze niet op. Ze wist hoezeer haar vader met den schilder in zijn koorts was bezig geweest en 't zou hem maar kwaad doen, als ze nu over de zaak begon.
God in den hemel! Hoe zoo'n ouwe ellendeling van een schilder een heel gezin in beroering kon brengen! En die fielt van een Robert! Was 't niet om uit je vel te springen? Maar er zat blijkbaar niets anders op dan dien vent te laten voortwerken.
Ze treuzelde nog wat en verscheen vijf minuten later weer in het voorkamertje.
- Ik heb met m'n vader gesproken. Hij zei, dat de schilder maar moet voortgaan. Dan is 't huis heelemaal opgeknapt als-ie weer beter is, zei-d-ie. Ik hoop het maar, besloot ze met een zucht.
- Ik hoop het ook, juffrouw, zei de ambtenaar, opstaande, 't Is zoo ook 't beste, nietwaar, nu de man toch eenmaal was begonnen.
- U hebt volkomen gelijk, bevestigde Robert.
- Stik, dacht Mathilde, die met een glimlach de beide heeren naar de voordeur begeleidde.
***
Neen, het geluk was vandaag toch niet volkomen met De Boer. Hij was weliswaar in een opgewekte stemming, toen de ambtenaar terugkwam en zeker toen de man hem de goede tijding had verteld, maar hoe moest het nou met zijn vrouw? Sien was er nog steeds niet. Hij had er geen idee van, wat er met haar aan de hand was.
- Hoe dee je dat vroeger dan, toen je nog werkte? informeerde de ambtenaar.
- Toen kon ik nog best mee, hoor, verzekerde juffrouw De Boer.
- Ja, da's alweer zoo'n tijd geleden, voegde haar man er aan toe.
De ambtenaar kende echter behalve zijn plicht van naastenliefde, die van de uitkeeringen zoo laag mogelijk te houden. Wat de oude menschen niet durfden, dat dorst hij. Hij liep de buren af en verzekerde juffrouw De Boer afwisselend een uurtje hulp,
| |
| |
nu van deze, dan van gene. De menschen hadden allemaal kleine kinderen, dus 't was een opoffering voor hen.
Maar zie - nauwelijks waren de zaken beredderd, of Sien kwam de trappen opstommelen. Een van de jongens had zijn been gebroken, vanmorgen toen-ie op de fiets wou stappen en gestruikeld was. Een heele geschiedenis, want hij moest naar 't gasthuis. Sien had d'r nog rooie oogen van. Maar ze had gedacht, dat ze toch maar zou komen, want Jans had d'r noodig en thuis kon ze wel gemist worden. Bovendien was 't even een verzetje uit de misère. Straks moest ze naar 't gasthuis op bezoek, maar dat uurtje kon Jans wel alleen blijven.
De Boer sloeg weer den weg naar het huis der Scheffers in. Hij prakkizeerde over de gevalletjes van dien ochtend. Wat een mensch toch allemaal te beredderen had! Eerst daar bij Scheffer en non weer alle buren opgetrommeld. En dan dat met die jongen van Sien. Waarachtig, 't leven was geen lolletje.
Maar - aan den anderen kant - waarom zou een mensch zich kopzorg maken als 't niet noodig was? 't Ergste was nou alweer voorbij. Hij kon rustig aan zijn karweitje gaan, hij zou wat verdienen. Daar hoorde een versche pijp bij.
Weldra was hij aan zijn bestemming. Hij bukte zich voor het openstaande hekje van het sousterrain. Beneden stond de dikke keukenmeid, die hem met bewondering aanstaarde.
- Dat heb je duvelsch knap klaargespeeld, zeg, uitte ze haar gevoelens.
- Ik? Ik heb niks klaargespeeld. Daar heb ik m'n mannetjes voor, schertste De Boer. Maar hoe weet je 't?
- Mathilde heeft ons daarstraks verteld, dat je weer zou beginnen. Maar je mocht niet met ons spreken. Ze misgunt je zeker je bakkie koffie ook.
- Als dat alles is, daar kan 'k gerust buiten, hoor. 'k Heb al heel wat uurtjes gewerkt zonder te eten of te drinken!
- Ach man, ik trek me d'r toch geen steek van an, wat die rotmeid zegt.
- Nou, begin dan maar met m'n jas daar in 't hoekie te hangen. Ik kan 't ding hier niet bergen.
De jas, die Mathilde zulk een onaangename sensatie had bezorgd, verdween in 't veilige hoekje.
| |
| |
De Boer ging verder aan zijn taak. Waren de goden hem nu weer goed gezind? Een zonnetje brak door. Hij begon een deuntje te fluiten. Maar toch hinderde hem iets. Wat, in Godsnaam?
Plots schoot hem weer te binnen, dat die oude heer ziek lag. En wat hij den dag tevoren had gedaan, deed hij ook nu: hij zweeg. Hij mocht geen uiting geven aan zijn blijdschap, zoolang hier achter den muur een mensch met den dood lag te vechten.
***
Het ging met den zieke inderdaad niet naar wensch. Een dubbele longontsteking op dien leeftijd is geen kleinigheid. De dokter had de ziekte niet gevaarlijk genoemd. Maar het hart was zwak. De patient leed aan hevige benauwheden, zoodat iedereen, en zelfs de medicus, het ergste vreesde.
Scheffer had in zijn leven veel meegemaakt. Hoe langer hij aan koortsvisioenen leed, des te ouder waren de gebeurtenissen, die daarin een rol speelden. De schilderskwestie bestond niet meer voor hem.
Maar Mathilde kon niet naar haar vader kijken, zonder aan De Boer te denken. Het was een obsessie van haar. Wie weet welke ergernissen zij op den persoon van den armen schilder luchtte. De man herinnerde haar aan dingen, die zij graag had gewild en die nooit tot werkelijkheid waren geworden. Het had iets met liefde te maken, maar zij gaf zich geen gelegenheid er dieper over na te denken. Al haar gevoelens werden geconcentreerd tot die éene groote ergernis dat haar goeie Papa hier doodziek lag, doordat die schilder hem zoo'n last had veroorzaakt.
Een dergelijke inbeelding kan gevaarlijk zijn. In dit geval was zij dat te meer, omdat Mathilde geen mensch had, om haar ergernis tegenover te luchten. Haar moeder wilde zij er niet mee lastig vallen, en Robert.... zij spoog gal, als zij aan hem dacht. Jammer, dat Louis, haar jongste broer, in 't buitenland zat. Hoewel ze niet wist, hoe die er tegenover zou staan.
Naarmate de gevel glanzender werd, namen de krachten van den zieke af. Het was alweer Mathilde, die deze tegenstelling ontdekte, ofschoon ze geen voet op straat zette, alleen maar om
| |
| |
den schilder niet te zien. Maar ze zag in gedachten de witte schittering van den gevel en daartegenover de sombere, zwarte rouw, die bij een sterfgeval in 't huis zou heerschen.
Ondertusschen zat toch ook De Boer leelijk in de knel. Hij moest wat geld hebben. De juffrouw erover aanspreken, daartoe had-ie niet den moed, want hij begreep nu wel, dat 't met de goede verstandhouding tusschen hen gedaan was. Door een van de meisjes een boodschap te laten overbrengen ging ook niet. Ze mochten immers geen woord met hem wisselen.
Maar nood zoekt list. En dus klampte De Boer, nadat hij een dag of wat aan den arbeid was, Robert aan. Deze luisterde met belangstelling naar de klacht van den schilder en verzekerde hem, dat hij de zaak voor hem zou bespreken.
Onnoodig te zeggen, dat Mathilde weinig voor de uiteenzettingen van haar broer voelde. Geen cent kreeg die schilder vooruit!
- Tja, merkte Robert koeltjes op, dan loopt-ie weer naar de steun en krijg je die lui opnieuw op je dak.
- God allemachtig! Een mensch is tegenwoordig niet eens meer vrij om over zijn eigen geld te beschikken. Alles voor die paupers, die parasieten, die moordenaars! 't Is arbeiders voor en arbeiders na!
Misschien zou Robert onder andere omstandigheden veel voor haar standpunt hebben gevoeld. Nu buitte hij de situatie uit, om zijn zuster nog wat te tergen. Het slot echter was, dat Robert vijfenzeventig gulden aan De Boer kon overhandigen. Deze dankte hem zeer beleefd voor zijn moeite.
- Niets te danken, hoor, zei Robert.
- En hoe is 't met uw ouwe heer, als ik vragen mag, informeerde de schilder.
- O, dank je, 't gaat wel iets beter.
En Robert ging weg, er over piekerend, hoe 't ook weer met zijn vader gesteld was. Misschien had hij door de discussie wel heelemaal vergeten ernaar te informeeren.
***
Veertien dagen al lag Scheffer op 't randje van den dood. De oude mevrouw was stil en bedroefd, maar zij kon haar gevoelens
| |
| |
niet samenvatten. Zij was eigenlijk gedachtenloos, maar een huilbui af en toe toonde, dat zij leed.
Mathielde was langzamerhand ook niet meer tot denken in staat. Ze leed aan de afgrijselijkste droomen. Ze meende, dat ze door de kwast van den schilder werd bewerkt. Ze voelde het natte, kleverige van de verf over haar lichaam. En steeds het vriendelijk lachende gezicht van dien vent.
Als ze dan wakker werd, was er van haar ergernis niet veel over. Want de werkelijkheid was droeviger dan haar verbeelding. Geen oogenblik had ze van haar vader gedroomd. Maar nu, zoodra ze ontwaakt was, treurde ze weer om zijn ziekte.
Veertien dagen lag Scheffer ziek en veertien dagen werkte De Boer aan den gevel. Hij had er maar een jongmaatje bij genomen. Want het ging voor hem als ouden man toch niet meer, om het werk alleen af te maken. Dan maar liever wat van zijn winst gederfd.
Verwanten en kennissen, die naar den zieke kwamen informeeren, keken verwonderd naar het geschilder. Hoe kon iemand onder zulke omstandigheden aan zooiets denken? Maar er was geen gelegenheid veel te vragen, want allen werden zoo gauw mogelijk afgescheept.
Nu stond de heele muur weer prachtig wit in de pleister. De hekjes van het sousterrain waren keurig groen geschilderd, evenals de hooge voordeur en de raamkozijnen.
Tevreden bezag De Boer op den avond van den veertienden dag zijn werk. Er moest nog wat geglansd worden. Morgen zou hij er de laatste hand aan leggen.
Dienzelfden avond kreeg Scheffer een hevige benauwdheid. Zijn vrouw en kinderen waren om zijn bed geschaard, Louis incluis, die zooeven uit het buitenland was teruggekomen.
Allen weenden heete tranen bij het aanschouwen van het lijden van den patient. De adem ging zwaar en het schuim stond hem op den mond. Hij was volkomen buiten kennis.
Uren bleven de familieleden in angstige spanning in de gang heen en weer loopen. Dokter en verpleegster weken niet van de ziekenkamer.
Om elf uur des avonds werden allen binnengeroepen. De patient was rustig, alsof hij sliep. En voor iemand het wist, had hij den geest gegeven.
| |
| |
Mathilde was het meest van allen onder den indruk. Zij had een zenuwtoeval, schreeuwde en gilde als een bezetene. Op haar beurt moest zij in bed worden gelegd. Laat in den nacht kwam zij weer tot bewustzijn en bleef uren snikken, tot in den vroegen morgen.
***
Toen De Boer op 't appèl verscheen om zijn laatste werk te verrichten, zag hij alle gordijnen neergelaten. Zijn gelaat verloor alle opgewektheid. - 't Is zeker afgeloopen, dacht hij. Voorzichtig tikte hij tegen 't raam van het sousterrain en een der meisjes bevestigde zijn vermoeden. Gisteravond was Mijnheer gestorven.
Afijn, er zat nu niets anders op dan dat De Boer nog even de boel afmaakte. Maar hij was niet in de stemming. Dat dat zoo vreemd moest samenvallen. Hij raakte er over aan 't piekeren. Als hij dat karwei niet had gedaan, zou die ouwe heer misschien nog in leven zijn geweest. Maar ja, hij kon d'r ook niks aan doen, al begreep-ie nu des te beter de opgewondenheid van de juffrouw.
Om elf uur was hij klaar. Kon hij nu over de betaling van het restant spreken? Hij informeerde eens bij de keukenmeid. 't Was beter, dat hij maar wachtte tot na de begrafenis, meende zij. Over drie dagen zou die plaats hebben.
Drie dagen later bij prachtig, zonnig weer werd de kist uit het huis gedragen. De gevel blonk als een juweel. Onder de belangstellende menigte bevond zich ook De Boer, in zijn Zondagsche pak, met een zwarten bolhoed in zijn hand. Hij vond, dat het hem niet paste, in zijn oude, daagsche plunje van zijn belangstelling te doen blijken.
Maar hij waagde het niet, naar binnen te gaan om de familie te condoleeren. Hij had zich ermee vergenoegd per kaartje zijn deelneming te betuigen.
Een week later - de De Boers zaten in dien tusschentijd zeer krap - reikte De Boer beleefd een kwitantie voor vijfenzeventig gulden aan het dienstmeisje over.
- Ach ja, zei Mathilde, die sinds de begrafenis opmerkelijk kalm was geworden, die man krijgt nog de helft van zijn geld. Verschrikkelijk.... verschrikkelijk....
| |
| |
Met een loom gebaar haalde zij het bedrag uit een geldkistje en gaf het de dienstmeid over.
- Zeg hem maar, dat we verder geen werk voor hem hebben, zei ze tot het meisje.
De Boer nam de boodschap aan, met het geld.
- Geen werk meer, heeft ze gezegd. Och, daar had ik heusch niet meer op gerekend. Al is 't jammer. Ik had eerst nog gedacht aan recommandatie, zie je. Maar afijn, niks aan te doen. We zullen 't verder wel zien te redden.
Aldus eindigde de laatste arbeidsepisode in het leven van den schilder De Boer.
|
|