| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 50. Nummer 4]
| |
Het paradijs bestaat
blijspel in drie bedrijven door Hendrik van der Wal.
(Vervolg en slot van blz. 262.)
Zesde tooneel.
Amelie komt, van rechts, het vertrek binnen. Zij draagt op een blad een kop bouillon. Pinkie en Indra trachten zich een houding te geven.
(blij verrast)
Pinkie!
(als zij Indra ziet, staan blijvend; verbaasd)
Ben jij op?
(die op haar tante is toegegaan om haar een kus te geven, kijkt even verwonderd op).
(een snelle stille wenk)
Ik ben toch maar opgestaan.
(het blad op het tafeltje zettend)
Ik dacht, dat je zoo ziek was.
(verlegen)
Ziek.... ziék....
(ziet verwonderd naar Indra; een glimlach)
Van ziekte heb ik niet veel gemerkt.
(zich tot Pinkie omkeerend; met bijzonderen nadruk)
Ik óók niet, Pinkie.
(even stilte) (dan, op anderen toon, tot Indra)
Hier is bouillon.
(tot Pinkie)
Tot straks, Pinkie. Ik ga naar mijn bloemen zien.
[Amelie af, door tuindeur.]
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
Even stilte.
(Indra aanziend)
Wat is er tusschen tante en u? Ze tutoyeerde u en ze durfde bóos op u te zijn.
(gaat naar het tafeltje, neemt werktuigelijk de lepel van den kop bouillon in zijn hand)
Freule Pinkie, ik zal tot het eind toe eerlijk blijven: uw tante en ik zijn, sinds uw vertrek, in stilte verloofd.
(ziet hem even sprakeloos aan; dan snel)
Dus zooéven wilde u dubbel spel spelen!
(zooveel mogelijk beheerscht)
U bent.... onredelijk, freule Pinkie. Wat u me verwijt is voor 't grootste deel uw eigen schuld.
(emotie)
Maandenlang ontwijkt u me! en dan, ineens, spreekt u menschelijk met me, kameraadschappelijk - zóó dat ik niet wist wat ik denken moest.... is 't dan zóó verwonderlijk, dat wat ik zoo lang had onderdrukt, begon te roeren? En ik móést immers spreken, eerlijk tot het einde toe!
(ruiterlijke erkenning)
Dat is zoo. Natuurlijk heb ik niet voorzien wàt u ging zeggen, maar ìk heb 't gewild. - Alleen.... als u beweert van mij te houden, waarom hebt u tànte dan.... bedrogen?
(na een oogenblik)
Omdat uw tante.... wóu bedrogen zijn. 't Is geen excuus voor me zelf, maar.... 't is helaas de waarheid.
(andere toon)
En op een gegeven oogenblik maakten de omstandigheden 't bovendien niet anders mogelijk. Uw tante en ik, freule Pinkie, waren om zoo te zeggen van 't begin af als twee kettingkogels aan elkaar geketend. Om elkaar heen draaiend hebben we grooter vaart gekregen, zijn we verder geslingerd dan waarschijnlijk een van beiden vermoedde!
(even stilte).
Maar u bent dan nu toch maar met tante verloofd, en u houdt niet van haar! Hoe vindt u dat zelf?
('t hoofd schuddend; met een gezicht, als wil hij zeggen: ‘daar weet ik helaas meer van’)
- Niet zoo bijster.
(ziet hem even aan; dan een schrede op hem toegaand)
Wáarom neemt u dan 't voorstel van oom Henk niet aan?
(vat plotseling haar hand)
Ga dan mee, Pinkie!
Ik houd al van iemand.
(Zij trekt haar hand terug.)
| |
| |
Ah -
(na een oogenblik, zacht)
‘Lasciate ogni speranza....’
(plotseling)
Natuurlijk kunt u hier niet blijven. - Dát mag niet!
(ontroerd maar beheerscht)
Voor zóo iets is tante te goed.
(die vóor zich heeft gezien; na een oogenblik; bittere ondertoon)
Ik zal wel gaan, freule Pinkie. - Hoe eer, hoe beter
(doet een paar schreden).
Mijn verloving is een Pyrrhus-overwinning geweest.
(hij zet zich op de armleuning van een fauteuil; na een oogenblik; als voor zich zelf)
Van dat oogenblik af is alles.... me tot een ergernis geworden!
(met gebogen hoofd)
- En nù zal ik 't zeker niet meer kunnen.
(haar hand op zijn arm leggend)
Ga weer schilderen.
(schudt het hoofd; staat dan op)
Ik ga naar Indië, freule Pinkie. 't Vorig jaar heeft een oom, die een thee-plantage bezit, me al een passage-biljet aangeboden.
(schouderbeweging)
Overdag zwoegen en 's avonds een beetje vrije tijd om me te wijden aan dingen waarin ik belang stel.
(na een oogenblik)
En.... tante? Wat zult u tánte zeggen?
(geschrokken)
Amelie?....
De waarheid zal haar zóó ongelukkig maken.
(Indra ziet haar aan) (dringend, haast smeekend)
Zeg haar een leugen - een leugen, die haar gelukkig maakt! Tante kán de werkelijkheid niet zoo maar, rauw verteren.
(heeft teekenen van instemming gegeven; na een oogenblik)
....Maar wàt?!
(die heeft nagedacht, plotseling)
Zeg haar, dat u naar Indië gaat, niet om thee te planten, maar omdat u geroépen bent, - omdat een innerlijke stem u er toe drijft! - een missie in verband met uw leer!
(Indra ziet haar aan met een glimlach, ondanks zich zelf) (ineens éven verlegen)
Natuurlijk alles veel mooier dan ik 't nu zeg.
En geef háar een taak. Zeg haar, dat ze reizen moet om de godsdiensten van oude volken te bestudeeren - naar
| |
| |
Egypte b.v. Als ze maar eenmaal reist, afleiding heeft - onderweg zal ik wel met haar praten.
(glimlach)
Pinkie - je bent bijna een theoloog, maar zéker.... een diplomaat!
Zégt u 't? Natuurlijk alles veel mooier en pakkender?
(ziet haar aan; - een lach in zijn oogen).
Doe 't nú! Tante is bij haar bloemen. Dat is niet zoo triestig als in een kamer!
(laatste weifeling)
Maar.... zal 't gaan?
(met groote overtuiging)
Natuurlijk gaat 't! -
(vat plotseling zijn beide handen; ziet hem even in de oogen)
Het allerbeste! Heel veel geluk.
(met smartelijken ondertoon)
Je bent niet alleen een diplomaat; - je bent een dictator, Pinkie.
[Indra heeft het hoofd gebogen, kust haar handen, wendt zich dan af, zijn ontroering verbergend. Dan gaat hij naar links; bij de tuindeur gekomen, ziet hij even om; ze knikken elkaar zwijgend toe. Indra af.]
| |
Achtste tooneel.
Pinkie blijft een oogenblik staan. Dan komt Henk, zijn hoed in de hand dragend, door een der vleugeldeuren.
Dat hadt u éer kunnen weten. We hebben met dezelfde tram gereisd. U vóor, ik achter.
(die zijn hoed weglegt)
....Waarom ben je dan niet bij me komen zitten?
(geheimzinnig en quasi gewichtig doende)
Primo: ik was op reis voor eigen zaken en had na te denken.
(Henk zet een half-spottend, half-ernstig gezicht van ‘gepasten eerbied’)
Secundo: u ging toch niet dadelijk hierheen.
(verwonderd)
Hoe wist jij dat?
Dat wist ik eergisteren al.
Mijn respect. Weet je misschien óok wat ik hier kom doen?
(onverschillig doende)
Ik kan 't me wel denken. - Nóg weer eens een beetje praten.
| |
| |
Je maakt er je maar makkelijk van af, met dien verachtelijken klemtoon op ‘nòg’. ‘Nitsjewô’, hè? Je beseft toch wel, hóe ernstig de zaak is?
(een beetje gewichtig)
't Gaat hier om de absoluut noodzakelijke scheiding van twee personen, die elkaar bijna reddeloos 't hoofd op hol gemaakt hebben.
(knikt, even strijdend met een lach; dan)
Ja, daarom gaat 't hier.
(haar aanziend; onzeker)
Lachte je?
Eventjes. Ik vond, dat u zoo buitengewoon precies zei wat er hier ook werkelijk op het oogenblik aan de hand is
(lacht).
....Daar is toch niets belachelijks in?
Heelemaal niet. Natuurlijk is 't uitstekend, dat u nog eens komt praten.
(plotseling op haar toekomend; komisch dreigend)
Zeg 's, Pinkie....!
(afwerend)
Sst, sst! U zoudt glad vergeten, dat u hier bent met een ernstige opdracht. U moet immers dadelijk met Indra praten.
(moeite zich goed te houden)
(die niet weet, hoe hij 't met haar heeft - ziet haar aan)
Zóo ben je hier, of je lijkt waaráchtig weer overstuur. Je lacht aan één stuk om dingen waaraan absoluut niets belachelijks is....
(ziet haar half verwonderd, half bezorgd aan).
(gaat in een fauteuil zitten)
Ik ben ook een beetje overstuur. 't Zal stráks wel over gaan.
(licht nerveus)
Pinkie, om nu eens ernstig te zijn: weet jij misschien waar Indra is?
Jawel
(vecht weer even met haar lach).
Begin je nou weer....?
(dan doende, of hij 't in hemelsnaam maar zal aanvaarden)
Waarom zeg je dan niet metéen wáar hij is? 't Is toch geen geheim.
(schudt het hoofd)
Heelemaal niet. Hij is in den tuin.
(zakelijk)
Mooi.
(Hij wil gaan.)
(rustig)
Wacht even, oom Henk. Hij is op het oogenblik in gesprek.
(als Henk haar aanziet)
Met tante.
O, natuurlijk!
(gebaar van irritatie; als in zich zelf)
God wéét waar ze 't nou weer over hebben!
| |
| |
Ik gelóóf, dat ik 't ook weet.
Jìj? - Waarover hebben ze 't dan?
(ziet haar even met groote oogen aan; dan)
Afscheid?
(lach)
Mijn compliment, Pinkie. Je hadt me er háást in laten vliegen!
(lacht nog eens na)
‘Ze nemen afscheid.’ Tante gaat natuurlijk een boodschap doen.
Een bóódschap? Nee - dat kun je geen boodschap noemen.
(verstomd)
Naar Indië!
(een beetje boos en tock, glimlach)
Pinkie, nu moet er een eind aan komen.
(rustig)
Daar zijn ze ook mee bezig.
(staat op. Henk grijpt haar arm)
Heusch, oom.
(staart haar hulpeloos aan).
(even een lach)
Ik zal 't u maar zeggen: ìk heb al met Indra gepraat.
(beweging van Henk)
Toen ik hoorde, dat ú ging, heb ik ook mijn kans eens willen wagen. Ik heb er eenvoudig voor gezorgd hier een uur vóor u te zijn.
Hij gaat weg. Later vertel ik u alles wel precies. Daar heb ik nu geen hoofd voor. Tante kan zóó komen.
(die 't nog niet verwerken kan, staart haar aan)
Heb jij dàt klaar gespeeld? - Wel allemachtig!
(zenuwachtig)
Maar tante....
(ontroerd)
tante.
(haar hand op zijn arm leggend)
Ze waren in stilte verloofd.
(schrikt)
Was 't zóó ver gekomen?! Als hij dan maar gaat!
(angstig)
Als tánte 'm maar laat gaan! Hij houdt niet van haar, maar tante wel van hèm, geloof ik.
Tja - ‘l'amour est enfant de Bohème’ - die gaat ‘wo sie gerade hinfällt.’
(knikt)
Indra houdt van mij.
(verontwaardiging)
....Van jou?!
Hij heeft me zooeven ten huwelijk gevraagd.
| |
| |
(sneerend)
O, kom! - Ten huwelijk gevraagd!
Waarom zou zijn liefde niet ‘gerade’ naar mij mogen ‘hinfallen’?
Waarom....?
(geheel andere toon)
Omdat ik 't hem verbiéd!
U?
(wendt zich eenigszins af).
Pinkie, 't is natuurlijk een héel ongelegen oogenblik.... maar je hebt dien avond toch wel begrepen, dat ik me heel anders móest voordoen dan ik.... eigenlijk voelde?
(schudt zachtjes het hoofd, in haar houding blijvend; toonloos)
Heelemaal niet.
Niet? Dan heb ik mijn oomsrol blijkbaar té goed gespeeld. Je voogd heeft me overtuigd, dat ik te scrupuleus ben geweest, dat dat zoogenaamde oomschap maar heel weinig te beteekenen heeft.
(zacht)
Dat wist u toch zelf wel.
Ik wou 't graag nog eens van een ander hooren. Pinkie -
(trekt haar zacht naar zich toe)
schat!
(biedt geen weerstand, maar houdt het hoofd afgewend; zacht)
‘Over een tijdje komt dat allemaal van zélf weer in orde.’
(plotseling zich naar hem toe keerend en haar armen om zijn hals slaand)
Dat heb jij toch ook tegen mij gezegd! (Omhelzing.)
Pinkie
(hij heeft haar hoofd in zijn handen genomen - plotseling)
Waarom huíl je?
(het hoofd schuddend)
Tante!
Huil niet, kindje. Ze moet ópgewekte gezichten zien. Dat kán immers!
Je moet 't niet van òns zeggen! nu niet!
We zullen eerst wel 's zien.
(gaat, voorzichtig, naar de tuindeur, ziet uit - plotseling)
Daar is ze!
(Zij komt terug bij Henk.)
[Zij zien elkaar angstig aan.]
| |
| |
| |
Negende tooneel.
Amelie komt door de tuindeur.
(zoo los en opgewekt mogelijk)
Wat zeg je dáarvan. Meeltje? Daar ben ìk!
(ziet hem even verwonderd aan, daar zijn poging zoo gewoon mogelijk te doen zoo ongewoon mogelijk uitvalt; glimlach)
't Lijkt wel of je er zelf verbaasd van staat.
Ik had je allang....
(betrapt een snellen blik van Henk naar Pinkie)
- ik had je....
(als zij hen opnieuw betrapt)
Hebben jullie iets?
Nu - ‘tant mieux’.
(Zij gaat naar het tafeltje en plaatst een paar bloemen in de vaas.)
En - gaat alles hier goed? ja? Jou ook?
(knikt)
Naar omstandigheden zelfs béter dan ik dúrfde hopen.
Wérkelijk?
(hij ziet haar aan; dan, na een oogenblik, snel)
Prachtig, Meeltje - des te beter.
(Snelle blik van niet-begrijpen naar Pinkie.)
(die zich in den fauteuil bij de sofa zet)
Komen jullie 's even zitten?
[Henk zet zich op de sofa; Pinkie in een fauteuil tegenover Amelie.]
(wil beginnen; dan even van den een naar den ander kijkend)
Jullie zitten me precies aan te kijken, of je wéet dat ik iets te zeggen heb.
(geschrokken)
Hoe komt u dáarbij?
We weten werkelijk van niets, Amelie.
Nu dan. - Kinderen, er is zooeven iets gebeurd, dat me heel erg ter harte gaat.
(ontroerd)
Indra gaat naar Indië.
(Ze heeft even met ontroering te strijden. Blik van Henk naar Pinkie.)
(zoo opgewekt mogelijk)
Wat gaat hij dáar doen?
(een paar tranen wegwisschend)
Thee planten. geloof ik.
| |
| |
(diep teleurgesteld)
Thée planten?
(even verwonderd)
Heusch, zóo iets.
Waarom niet, Pinkie?
(tot Amelie)
En.... tja - voor jou, Amelie.... is 't niet een beetje een slag voor je? - Of niet?
't Zal jullie misschien verbazen - vooral als je hoort, dat we sinds enkele dagen verloofd waren
(zij heeft weer even met haar gevoel te kampen)
maar - ondanks al 't leed - heb ik 't gevoel alsof er iets drúkkends van me is áfgevallen
(wischt haar tranen weg).
Als hìj niet gegaan was, zou ik misschien zijn gegaan.
(stil-vloeiende tranen; plotseling)
We hadden ons nooit moeten verloven. Van toen af is alles misgegaan. - Ik kón 't niet langer aanzien dat ons mooie werk, elken dag meer, verwaarloosd werd!
(huilt).
Tante, u zei toch, dat er iets drukkends van u is afgevallen?
(droogt haar tranen)
Dat is ook zoo, kindje.
(na een oogenblik, plotseling)
Ga je mee, Pinkie, als ik naar Egypte ga?
(door die vraag in verlegenheid gebracht; ziet naar Henk)
Gaat u dus toch naar Egypte?
(snel)
Amelie, ik vraag 't woord.
(staat op, gaat naar Pinkie. Amelie ziet hem verrast aan, volgt hem met de oogen)
(legt op Pinkie's schouder zijn hand, waartegen zij haar hoofd vlijt)
Indra's lijfspreuk heeft ook over mij macht gekregen. Met toestemming van Pinkie's voogd hebben je pleegdochter en ik ons verloofd.
(ziet hen een oogenblik verrast aan; dan, als zij opstaat)
Zie je nu wel, dat het Paradijs bestáát!
(Omhelzingen)
Einde.
|
|