| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 50. Nummer 1]
| |
Het paradijs bestaat
Blijspel in drie bedrijven
door
Hendrik van der Wal.
DRAMATIS PERSONAE:
INDRA DE HINDOE (van Doren), 30 jaar. |
AMELIE VAN YVERINGEN, 41 jaar. |
Ir. HENK VORSENGA (haar halfbroer), 35 jaar. |
Freule PINKIE (haar nichtje), 17 jaar. |
TRIJNTJE, een oude dienstbode. |
CECILE, een nieuwe, jonge dienstbode. |
Een oud heertje, een dame, haar dochter. |
Enkele dames en heeren als figuranten. |
PLAATS VAN HANDELING:
een ouderwetsch buitenverblijf in een villa-dorp, op eenigen afstand van een stad.
TIJD:
Eerste bedrijf: een April-avond. |
Tweede bedrijf: den volgenden ochtend. |
Derde bedrijf: anderhalve week later, 's middags. |
| |
Eerste bedrijf.
Een ruim vertrek. Links: tuindeur. Rechts: deur naar de gang.
Achtergrond (midden): vleugeldeuren.
Tijd van het jaar: April; 's avonds negen uur.
| |
Eerste tooneel.
Als het scherm opgaat, is het vertrek donker. Een der vleugeldeuren staat op een kier, waardoor licht uit het aangrenzende vertrek binnen valt. De oude dienstbode staat bij de deur, wachtend en luisterend.
| |
| |
(uit het aangrenzende vertrek, dat voor den toeschouwer niet zichtbaar is)
Nog eenmaal zeg ik u: het Paradijs bestaat. Het is niet verloren. Gìj waart verloren. En hiermede: gaat in vrede.
[De oude dienstbode knikt even; zij is nu zeker, dat het is afgeloopen. Zij opent de vleugeldeuren; maakt licht; gaat daarna af door de tuindeur. Onmiddellijk daarop komt Amelie haastig de kamer binnen.
Men ziet nu in het aangrenzende vertrek, waar een klein gezelschap dames en heeren, dat naar de toespraak van Indra geluisterd heeft, bezig is op te staan en te vertrekken (uitgang, links, voor den toeschouwer onzichtbaar).
Indra, een lange en slanke halfbloed, in een Oostersche pij gehuld, daalt af van een katheder op den achtergond en komt langzaam naar voren.
Een paar dames, waarbij zich even later nog een derde voegt, houden hem staande en spreken met hem.]
| |
Tweede tooneel.
Amelie is onmiddellijk naar een boekenstandaard gegaan en staat er nu over gebogen. Een oud heertje van ± 65 jaar, dat niet volmaakt zeker scheen, of hij Amelie in de kamer zou volgen, is intusschen binnengekomen.
(met rappe bewegingen de standaard ronddraaiend)
Deze.... en die.... en dié....
(zij reikt den ouden heer, snel achter elkaar, de boeken).
(verlegen)
Al te vriendelijk, freule.
....En deze nog!
(neemt een heel rijtje op en geeft hem die).
Ze zullen u zéker tot steun zijn.
(worstelend met de boeken)
Ik hoop 't, freule, ik hóop 't....
Geen twijfel mogelijk.
(herinnerend aan Indra's woorden; met opgeheven vinger)
Het Paradijs bestaat.
(als bestraft)
O zeker, freule.
Natuurlijk mogen we voortaan op u rekenen voor onze wekelijksche bijeenkomsten?
(Zij neemt snel een opschrijfboekje om iets te noteeren.)
| |
| |
Als u werkelijk gelooft, dat een zóó onwaardige....
(wat hij verder zeggen wil wordt afgesneden door de ‘kreet’ van een dame, die - gevolgd door haar dochter - het vertrek komt ‘binnenvallen’).
| |
Derde tooneel.
Amelie! - Dat je dit voor ons hebt kùnnen verzwijgen!
(verrast en bijna beleedigd)
Verzwìjgen?
(alsof haar een groot onrecht is geschied)
't Is al de vijfde bijeenkomst.
We waren op reis, moeder.
(die snel in haar opschrijfboekje heeft gebladerd; triomfantelijk)
Hier sta je. Twee maal getelefoneerd; twee keer bezocht; de laatste maal een briefje achtergelaten.
Had me getelegrafeerd!
(tot haar dochter)
Zouden we niet onmiddellijk zijn teruggekeerd, Aureola?
(snel)
Ik had je adres aan 't meisje kunnen vragen en je een brief schrijven.
(schuldbewust)
Daaraan had ik in ieder geval moeten denken
(teekent snel iets op in haar boekje).
(dat eerst bedremmeld is blijven staan en daarna zijn boeken eenigszins heeft geordend, verlaat thans knikkend en ‘Freule, dames’ mompelend, vrijwel onbemerkt de kamer).
(hem naroepend; snel)
U komt dus?
(schichtig omziend)
Heel graag, freule.
(Buigt; moeizaam af met de boeken, door de vleugeldeuren.)
(onmiddellijk voortgaand tot de dame)
Ik had je een brief moeten schrijven. Dan hadden we misschien nu al antwoord gehad van je zwager.
(dringend)
Zul je hem in elk geval van avond nog schrijven?
(een gebaar)
Als ik maar wóórden kan vinden zóó iets te beschrijven!
(tot haar dochter)
Schrijf jij, Aureola. Ìk zal er niet toe in staat zijn.
(van beiden een hand vattend)
We moeten allemaal ons best doen; allemaal, zonder onderscheid. Dit licht mag niet
| |
| |
langer verborgen zijn. We mógen niet rusten, vóór 't de wereld beschijnt.
(even stilte)
(zacht)
Ik ga naar huis om te schrijven, freule.
Amelie! - we gaan schrijven.
(moeder en dochter naar de tuindeur brengend)
Dus zoo gauw mogelijk een lezing in den Haag. - En laat me onmiddellijk 't antwoord weten.
[Zoodra zij zijn heengegaan, maakt Amelie, bij de tuindeur staande, enkele notities in haar opschrijfboekje.]
| |
Vierde tooneel.
Alle toehoorders zijn thans heengegaan. Indra is het vertrek langzaam binnengekomen. Hij staat met gekruiste armen bij een tafeltje, waarop in een vaas enkele bloemen staan, die hij beziet. Als Amelie hem bemerkt, maakt zij onwillekeurig een beweging; gaat dan zacht op hem toe, blijkbaar bevreesd zijn meditatie ie storen.
(neemt een bloem uit de vaas; langzaam en teeder, als voor zich zelf)
Ze ziet niet, - ze hóort niet, - en toch is ze in het Paradijs.
(Hij plaatst haar weer, met groote zorg en teederheid, in de vaas.)
(die zich niet kan weerhouden, na een oogenblik, met stille geestdrift)
Weldra zullen duizenden zien en hooren!
(na een oogenblik; haar aanziende; met beteekenis)
En verstaan? -
(Hij heft even de hand op; zacht het hoofd schuddend)
O, al te ijverige.
(gaat langzaam heen, door de openstaande tuindeur).
| |
Vijfde tooneel.
Na een oogenblik komt Henk door de vleugeldeur. De oude dienstbode, die hem volgt, sluit ze onmiddellijk achter hem.
(licht op schrikkend; verrast)
Jij, Henk?!
(geeft haar de hand, lacht)
- Je behoorde in den trein naar Parijs te zitten, wil je zeggen?
(knikt)
- Er is toch niets gebeurd?
| |
| |
(schudt het hoofd)
Ik ben eenvoudig niet gegaan. Ik voelde me te weinig voldaan over 't bezoek van gisteren: met jou geen tien woorden gepraat en Pinkie niet eens gezien.
Ze lag al in bed, toen je kwam....
(knikt)
En nòg in bed, toen ik wegging
(lachje; hij gaat naar een clubfauteuil, maar blijft er bij staan, zonder er zich in te zetten)
- Ik kom je toch niet ongelegen, Meeltje?
(eenvoudig)
Je bent hier thuis, Henk. - Wil je nù eten
(beweging)
- of nog even wachten?
(snel)
Ik heb al gegeten.
(Na een oogenblik, om zich ziende)
Heb je er een vaag idee van wat voor gevoel 't is, als je altijd in den vreemde bent, weer eens thuis te zijn? Op mijn kamers in Parijs kan ik er soms naar zitten snakken hièr, met jullie wat te babbelen.
(heeft zich afgewend om zijn gevoel te verbergen)
- Waar gaan we zitten?
(zenuwachtig)
't Klinkt vreeselijk onhartelijk, maar heusch, 't zal niet kunnen, Henk.
(als hij haar verwondert aanziet)
Mijn dagen zijn uur voor uur bezet. Je weet 't niet: ik lig vaak halve nachten wakker, te passen en te meten....
(is naar haar toegekomen, heeft haar hand gevat; zijn gezicht vlak bij het hare)
Geen óogenblikje voor je broer, die zóó zelden iets van je vraagt?
(Ze begint bijna te huilen)
Kom, dat wist ik wel.
(Hij legt zijn arm om haar heen en brengt haar naar een fauteuil, waar ze automatisch gaat zitten.)
(terwijl Henk een kussen van de divan achter haar rug plaatst; zonder te reageeren op wat hij doet, als voor zich zelf)
't Is zoo'n zware, maar zoo'n ongelooflijk heerlijke taak.
(zacht)
Zoo'n genade.
(terwijl hij bij haar gaat zitten; met lachende oogen)
Om eens een uurtje met je broer te mogen praten - niet, Meeltje?
(een vage schouderbeweging)
Och.... Je kùnt niet begrijpen.
(zijn hand op haar arm leggend; ernstig)
Ik zou 't zoo graag willen.
(ziet hem aan)
Ben je bereid van je dwalingen terug te keeren?
(haar even verrast aanziend)
....Van wat voor dwalingen?
| |
| |
(rustig verzekerd)
Je heele leven is totnogtoe één dwaling geweest.
Ik bedoel je hooger leven, voor het aangezicht des Heeren.
(niet luid)
Des heeren Indra's.
(zijn hand op haar arm leggend)
Word maar niet boos, Meeltje. Over theologie kan ik niet mee praten. Maar ik zou dol graag iets meer van jou, en al het nieuwe hier, willen begrijpen.
Ik heb je immers geschreven.
Eén brief in vier maanden! en - goeie hemel - nog zóo vaag, dat ik mijn hoofd er op brak. Ik wist niet beter of de Oosterling, waarover je schreef, was een Egyptenaar. In de Kerstdagen sprak je immers over een reis naar de Egyptische Koningsgraven?
(met verholen argwaan)
En Pinkie?
(gebaar)
Pinkie antwoordde op al mijn brieven alleen met ansichten: ‘in haast’.
(plotseling)
Is het misschien een afspraak geweest tusschen jou en Pinkie.... om me dóód te zwijgen?
(met een vage glimlach)
Pinkie....
In ieder geval was het resultaat, dat ik vandaag den heelen dag met mijn mond vol tanden heb gestaan.
(stil geirriteerd; hem aanziend; na een oogenblik)
Dus er is vandaag met je over gepraat.
Natuurlijk, Meeltje - dat begrijp je toch. Oom Han, een paar vrienden....
(voor zich; zacht)
....De elléndelingen.
(ziet haar verbaasd aan; dan langzaam)
Hoe kom jij zóó fel?
(even uitbrekend)
Omdat ze je natuurlijk niets dan léugens verteld hebben.
(andere toon)
Dat is 't vreeselijkste, dat er over dìt gekletst wordt, - dat 't heiligste machteloos is prijsgegeven -
(kan van ontroering niet verder; weent stil).
(even geschrokken)
- Meeltje, - m'n hemel....
Ik zou er om kunnen huilen, tot mijn tranen alle smetten hadden weggewischt.
(die haar even verwonderd en een beetje bezorgd
| |
| |
heeft aangezien; zoo rustig mogelijk)
Niemand heeft, voor zoover ik weet, ook maar éen leugen verteld. Er is me niets anders gezegd dan dat Indra enkele genezingen had gedaan, dat hij hier woonde en zich voorbereidde een nieuwe leer te propageeren. Dat ìs toch zoo?
(weer beheerscht; met rustige verzekerdheid)
De nieuwe leer.
(een gebaar)
- Je weet, Meeltje, ik heb me nooit met je zaken bemoeid. Maar als broer mag ik je toch wel een paar vragen stellen -?
Hoe heb jij 't over je hart kunnen krijgen den armen, ouwen Gijs, die ons nog als kinderen heeft zien spelen, ten pleiziere van een vreemde uit de tuinmanswoning te zetten, waar hij méér dan dertig jaar gewoond heeft?
(als voor zich zelf)
Het verhoor begint: - met oom Han als getuige.
(snel, op anderen toon)
Ik kan jullie, trouwens, van antwoord dienen. Voor den armen, ouwen Gijs en zijn gezin heb ik 't doktershuis in 't dorp, dat juist vrij kwam. gehuurd. Ze hebben bij de ruil niet verloren.
Als hij zich ten minste in dat huis, zoo ver van zijn bloemen, in zijn element voelt. Maar enfin, hij heeft een compensatie:
(glimlach)
't doktershuis. 't Gaat je geld kosten.
(een vage schouderbeweging).
Dan, Meeltje, ....iets dat je heelemaal zelf moet weten, maar dat ik je toch even zeggen wil.
(Hij ziet haar in de oogen.)
Natuurlijk heb je erover nagedacht, dat die heele verhouding wel eens verkeerd beoordeeld zou kunnen worden. Ik zeg niet dàt 't gebeurt, maar 't zou kunnen. Je bent een alleen wonende, nog betrekkelijk jonge, ongehuwde vrouw.
(ziet hem even verwonderd aan; dan een uitdrukking van verachting; hoog)
Ik heb er nooit aan gedacht. Maar 't is me natuurlijk onverschillig wat oom Han ervan denkt.
(met een beweging van het hoofd)
Oom Han -
(a.v.)
Oom Han of een ander.
Goed, Meeltje - 't is je recht. Maar Pinkie is er nog. Pinkie is een jong meisje.
Indra en Pinkie zien elkaar nooit.
| |
| |
Ten minste zoo goed als nooit.
Maar we hebben ook voor Pinkie's naam tegenover de buitenwereld te waken. Waar is Pinkie?
(poging om zich te bezinnen)
Dat weet ik niet.
(ziet haar even verstomd aan)
Wéet je dat niet? - Ik begin te gelooven, dat mijn terugkomst heusch hard noodig was -
(staat op)
Weet je werkelijk niet....?
Ik geloof, dat ze den laatsten tijd veel met haar two-seater op 't pad is.
O, dat gelóof je!....
(enkele schreden).
(na een oogenblik, stille tranen)
Pinkie is 't eenige waarover ik me zelfverwijt maak.
(even in tranen uitbrekend)
Ik kan niet anders. Ik moèt mijn krachten, àlles aan het Eene geven.
(kan zich niet weerhouden)
Aan den Eene!
Nee, Meeltje, ik had dat niet moeten zeggen. Maar waarom moest jij, precies jij, de apostel worden van een Leer, die een pleegmoeder tot zoo iets brengen kan?
Omdat hìj je riep, omdat hìj beslag op je legde, omdat hij als heerscher het huis binnendrong!
Hij drong het huis niet binnen. Ik vond hem eenzaam en verkleumd op een zolderkamer; ik moest hem dwingen mijn dienstbaarheid niet te verwerpen.
Ik zal niet rusten vóór hij zijn weg gevonden heeft.
(Zij gaat langzaam naar rechts)
Kom tot Indra, Henk.
(grimas)
Belóven kan ik 't niet.
Kom niettemin.
[Een auto-toeter buiten.]
Daar is Pinkie. 't Zal een verrassing voor haar zijn.
[Amelie, rechts, af. Men hoort snelle schreden in den tuin. Pinkie komt door de openstaande tuindeur binnen.]
| |
Zesde tooneel.
Pinkie blijft, zoodra zij in het vertrek is, even staan. Ziet Henk aan.
| |
| |
(gaat op haar toe, met uitgestrekte armen).
(haastig op hem toe; ze kust zijn wang niet, wat hij verwachtte. Ze bergt haar hoofd aan zijn schouder).
(plotseling)
Hoe heb je dàt kunnen doen?
(Ze wendt zich van hem af; begint haar handschoenen uit te trekken, zet haar hoed af.)
(een tikje verlegen met zijn figuur)
Ik durfde je van ochtend en gisteravond zoo maar niet in je slaap te storen....
(die met haar rug naar hem toe staat; na een oogenblik, zacht)
Nee -
En je ziet 't, ik had er spijt van: ik ben teruggekomen -
(plotseling op anderen toon; zonder op het effect van zijn woorden te letten)
Ik moest met tante spreken.
(heeft zich juist naar hem toe willen keeren, maar wendt zich weer af; gaat met haar hoed en handschoenen naar het tafeltje en legt ze er neer; zacht, maar niet zonder beteekenis)
U moest met tante spreken.
(in gedachten)
Ik heb zoo juist met haar gepraat.
(schudt 't hoofd)
Erg voldaan ben ik niet - dat kan ik helaas niet zeggen.
(staat bij het tafeltje, met haar rug nog naar Henk toe; tuurt naar de bloem; toonloos)
Nee -
[Henk ziet naar haar; tegelijkertijd gaat Pinkie langzaam naar een fauteuil aan de andere zijde van de kamer, tegenover Henk, en zet zich.]
(die haar met zijn blik gevolgd heeft; plotseling in oprechte verbazing)
Pinkie! je doet en praat waarachtig precies als een groot mensch!
(Pinkie knikt)
Zijn jullie hier dan allemaal van streek?!
(even een lach)
- U zult eraan moeten wennen.
Maar daar neem ik geen genoegen mee. Kom eens gauw hier, bij je oom.
(zonder op zijn woorden te reageeren; haar rok recht strijkend)
Ik ben daar straks nog aan den trein geweest, weet je.
Heb jij dàt gedaan?
(komt op haar toe).
| |
| |
(is snel opgestaan)
Als de berg niet naar Mohammed komt....
(op geheel anderen toon)
Hebben ze u geen théé gegeven? Ik zal dadelijk het meisje....
(weet nog juist haar uitgestrekten arm te vatten, vóór zij op de schelknop drukt; trekt haar zoo een paar passen mee naar het midden van de kamer; ziet haar quasi-streng aan)
Pinkie! Je bent een kokette vrouw geworden.
(maakt een lichte schouderbeweging).
(trekt haar langzaam naar zich toe; legt plotseling zijn arm om haar heen en drukt haar tegen zich aan, een beetje ontroerd)
Ben je dan mijn kleine meisje niet meer?
(plotseling met een groote ontroering strijdend, bevrijdt zich met kracht)
Ik ben niemands kleine meisje meer!
(Even stilte) (Dan snel op anderen toon; meester van de situatie)
Gaat u niet op uw gewone plaatsje zitten?
[Zij is naar de divan gegaan en verlegt er een paar kussens.]
(die haar verstomd heeft aangezien, plotseling)
Wel allemachtig.
(hij gaat naar den divan, zet er zich; ernstig)
Kom eens bij me zitten, Pinkie
(wijst op een plaats naast hem).
(gaat vóór hem zitten, op een fauteuil).
(verbaasd; bijna angstig)
Wat is er met je?
Ik ben een zelfstandige vrouw.
(met een zweem van ontroering)
Ik sta op me zelf - ik zit dus óok op me zelf.
Pinkie -
(een hoofdbeweging; hij vat haar hand)
ik begrijp alles zóó goed. Natuurlijk heeft die kwestie hier....
(maakt haar hand los)
U begrijpt niets.
(verrast; maar kalm blijvend)
Begrijp ik niets? Ik zeg je toch, dat die kwestie hier, 't feit dat tante misschien niet heelemaal meer zóó alles voor je kan zijn....
(zonder hem aan te zien)
O dàt.
(wipt zachtjes met haar voet, kijkt er naar)
Dááraan valt toch niets te veranderen.
(haar niet-begrijpend aanziend; na een oogenblik)
Waaraan dan wel?
(met iets als een lichte schrik)
Heb ik gezegd, dat er iets is, waaraan wel....?
(blijft steken).
Door de speciale klemtoon, die je op daaraan legde, dacht ik....
| |
| |
(snel)
O nee - dááraan heb ik heelemaal niet gedacht.
Alweer dat allergeheimzinnigste: daaraan. Begin jij nou ook al in raadselen te spreken?
(even zeer bewogen, weet niet wat voor houding ze moet aannemen).
(plotseling zijn hand op haar arm leggend: met bijna een lach over iets dat hij zich niet goed kan voorstellen, maar tegelijk als een verheldering en een schrik)
Je bent toch niet verliefd, Pinkie?
(een beweging)
Ik ben een zelfstandige vrouw.
(denkend slim te zijn)
- En Indra? Die mys-teri-euze Indra?
(eerst éven verwonderd)
In....?
(dan ‘au fond’ woedend)
Natuurlijk - Indra is mijn.... ‘amant en titre’!
(ziet haar even zwijgend aan)
Véél begrijp ik blijkbaar niet meer van je, maar toch wel dat je 't vocabulaire van Fransche romannetjes aardig beheerscht.
(strak)
Ik tracht me, met alle middelen, op te werken tot de hoogte van een zelfstandige vrouw.
[Een oogenblik gespannen stilte.]
(plotseling)
't Is ellendig - ook wij begrijpen elkaar niet meer!
(Hij schuift achteruit op den divan)
Wat voor een.... vervloekte geest is er in dit huis gevaren!
(ziet hem verschrikt en hulpeloos aan, voelt zich niet te kunnen beheerschen)
Maak me nou niet aan 't huilen!
(geschrokken, onmiddellijk weer in zijn vorige houding)
Pinkie, vertel me nu toch: wat is er? Tusschen jou en tante gaat het natuurlijk niet meer.
(op de grens van te gaan huilen, doch zich beheerschend; met een beetje moeite)
Tante is lief. Ze heeft 't alleen druk. - Zij heeft haar zaken, - ik de mijne.
Wat voor záken heb jij dan?
O, gewoon: mijn lessen, een beetje autoën.... niets bijzonders.
Nee, heelemaal niet. Maar je doolt als ‘une âme en peine’ tot laat in den avond op de vlakte.
(ziet hem aan)
Heeft tante u dat gezegd?
| |
| |
Ik zie je nu toch thuis komen.
(zacht)
Van avond ben ik immers naar het station geweest. - Was u dat nu alweer vergeten?
(ziet voor zich).
(die haar heeft aangezien)
Pinkie, jij voelt je dood ongelukkig.
(opschrikkend; fel)
Dát is niet waar!
Wil jij werkelijk beweren....?
Je wang is heelemaal nat.
Je kunt ook van geluk huilen....
(veegt de tranen met haar zakdoekje weg).
(onverzettelijk)
Je kùnt van geluk huilen.
Ik zag je dan toch maar heel wat liever, toen je nog van geluk lachte.
(haalt een opschrijfboekje uit zijn zak en kijkt erin)
In elk geval ga ik morgen met je voogd, oom Han praten. Zóo kan 't niet langer.
(kinderlijk)
Wat wou u dan, oom Henk?
(nadenkend)
Dat weet ik nog niet precies. Maar ik dénk....
(hij ziet op en bemerkt de zeer gespannen, bezorgde uitdrukking van haar gezichtje; vat haar hand, warm)
Je begrijpt toch, mijn kind, dat alles alleen in jouw eigen belang gebeurt?
(blijft hem gespannen aanzien)
Wát denkt u dan?
Wel, ik denk.... Misschien zal oom Han je voorstellen een tijdje uit logeeren te gaan. Voor zoolang tante's bevlie....
(zich verbeterend)
tante's experiment nog duurt.
(staart hem aan)
Hier weggaan....?
Voor een tijdje - waarom niet?
(zit plotseling naast Henk op den divan, slaat haar armen om hem heen; haast angstig)
Neem me mee, oom Henk -
(smeekend)
neem me met je mee!
(overrompeld)
Pinkie....
(hij bevrijdt zich eenigszins)
Wat zou jij in Parijs....?
(dringend)
Ik kan toch voor je werken - je huishouden doen!
Jij mijn huish....!
(om zijn mond en in zijn oogen begint een onweerstaanbare lach te spelen).
(laat zich plotseling met haar hoofd op zijn schoot
| |
| |
vallen - weent wanhopig)
't Is zoo vreeselijk - ik had 't nooit, nóoit willen zeggen - maar je wou me wegsturen - ik wìl niet weg van hier!
Wát hadt je nooit willen zeggen?
Ik houd van je. Ik houd van je. Sinds Kerstmis houd ik van je.
(weent).
(zit een oogenblik onbeweeglijk en sprakeloos; legt dan zijn hand op haar hoofd)
Ik begrijp alles heel, heel goed, mijn kindje.
(hij heft zijn hoofd weer op; na een oogenblik met iets weemoedigs en teeders)
Over een tijdje komt dat allemaal van zelf weer in orde.
(op denzelfden toon)
Heusch, mijn kind.
(die op haar knieën bij Henk ligt, richt plotseling het hoofd op; moeilijk sprekend tusschen haar tranen door)
Ik weet heel goed wat je bedoelt! Maar 't is niet zoo! 't Is niet om tante!
(Zij werpt zich met het hoofd voorover op de fauteuil, waarop ze gezeten heeft)
Met Kerstmis was Indra hier nog niet
(weent).
- Met Kerstmis? -
(dan, plotseling zich met kracht losrukkend uit een gedachtengang, staat hij op; buigt zich over Pinkie, die geknield ligt voor de fauteuil)
Pinkie - we moeten àllebeì verstàndig zijn.
(hij heeft zijn hand op haar schouder gelegd)
Kom -
(hij helpt haar opstaan)
.
(Wordt vervolgd.)
|
|