| |
| |
| |
Bibliographie.
A. v.d. Hoorn-Surie. Ik zoek werk. N.V. Leidsche Uitg. Mtsch. Leiden.
Het aloude: Cherchez la femme! heeft in den tegenwoordigen tijd een geheel nieuwe beteekenis gekregen. De vrouw speelt thans een belangrijke rol in de wereld, en ook, op geheel andere wijze dan vroeger, is zij ‘een hulpe des mans’. Men leze het boek van mevr. v.d. Hoorn, om te leeren beseffen, welk een kracht een liefhebbende vrouw ontwikkelen kan, tot welk een zelfopoffering zij zich dwingen kan, en hoe efficiënt zij is. ‘Ik zoek werk’ is waarschijnlijk een debuut, - wel, voor een debuut is deze roman een opmerkelijk werk. Evenals Marian grijpt ook de schrijfster haar taak stevig vast; met sterken realiteitszin verhaalt zij van hartstochten, vreugden, angsten, ondervindingen en omstandigheden, (waarin zij, met de tegenwoordig gewoonte zijnde ongegeneerdheid, wel eens te ver gaat, getuige de, ons niets sparende beschrijving eener operatie). Mevr. v.d. Hoorn hangt ons wel een heel desolaat beeld op van de moderne toestanden, maar zij stelt in het geval van Paul en Marianne het probleem niet geheel zuiver, daar deze twee nog altijd een moeder hadden, die hen voor algeheelen ondergang en hongerdood kon bewaren. Er zijn natuurlijk genoeg voorbeelden aan te halen van gezinnen, aan wie deze achtergrondsche zekerheid ontbreekt. En dan?......
Ja, men vraagt zich dikwijls in ontzetting af: waar moet het heen? waar moeten zij heen, degenen, die in alle landen ‘de overbodigen’ zijn, omdat er geen werk en dus geen verdienste voor hen is? Waarom niet liever in plaats van als parasieten op de gemeenschap te leven, vereenigen deze overbodigen zich, en stichten, ergens op de wereld, waar er plaats voor hen is (zulke plekken bestaan er toch nog wel?) een eigen staat, waar zij het
| |
| |
land kunnen bebouwen, mijnen graven, wegen aanleggen, vruchten kweeken, vee fokken, en alles doen, waardoor aan de eerste levensvoorwaarden van voedsel en kleeding kan worden voldaan...... In een minimum van tijd zullen dan ook dáár bioscopen en radio-installaties en voetbalvelden als tweede levensbehoefte worden gevonden.
Werkeloozen aller landen, vereenigt u. Leun niet langer op de gemeenschap, die uw last niet meer dragen kan; breek met lamenteeren en luieren, zoek een kans, voeg aan de historie een nieuwe volksverhuizing toe, die hoogst heilzaam zal blijken, voor alle, van de overbodigen bevrijde landen, en niet minst voor uzelf, die weder mensch worden kunt, in den menschwaardigen zin van het woord.
| |
Anna van Gogh-Kaulbach. Terwege en Zonen. L.J. Veen, Amsterdam.
De knappe, sympathieke schrijfster, die Anna van Gogh is, voegde weer een nieuw boek aan haar oeuvre toe; ditmaal een roman, spelende in een fabriekswereld, waarvan de auteur zich uitstekend op de hoogte heeft gesteld. Ik heb het meermalen gezegd: wàt mevr. van Gogh entameert, zij doet het goed; zij stelt zich nooit tevreden met een à-peu-près; zij dringt geheel in haar gegeven door, en bekijkt het rustig en degelijk van alle kanten. Ook beheerscht zij het gebied der karakterontleding, en zoo treffen wij in Terwege en Zonen een interessante psychologie aan van het oudere en het jonge geslacht.
| |
H.J. van Nijnatten-Doffegnies. Grond. N.V. Uitg. Mtsch. AE. Kluwer. Deventer.
Het is opmerkelijk, hoe verre tegenwoordig het getal schrijvende vrouwen dat der mannelijke auteurs overtreft, en hoe telkens weer nieuwe schrijfsters zich in de rangen komen scharen, en even opmerkelijk is het, dat menige coup d'essai (zooals ‘Grond’) reeds een geoefende hand verraadt. Mevr. v. Nynatten is door en door op de hoogte van het onderwerp, dat zij zich heeft gekozen (hetzelfde dat, een poos geleden, mevr. van Dessel-Poot zich koos, - ofschoon de behandeling natuurlijk heel anders is), en de tragiek van den boer, die door ‘de stad’ wordt verdrongen, is door
| |
| |
haar heel realistisch voelbaar gemaakt. (Ofschoon de tragiek hier aardig werd verzacht door de bijna twee ton, die Duumke voor zijn eigendom maakte!) De schrijfster beeldde haar figuren werkelijkheidsgetrouw, en ‘Duumke’ en ‘Peuzeltien’ zullen wij nog lang als in levenden lijve voor ons zien. Ook weder een gelukkig debuut!
| |
Jeanne van Schaik-Willing. Sofie Blank. Querido, Amsterdam.
Voortreffelijk! Dit vrouwenleven is volkomen gaaf, volkomen zuiver, volkomen aanvaardbaar uitgebeeld. Er is nergens een te veel, nergens een lacune. Het leven van Sofie Blank wikkelt zich geleidelijk af met de logische opeenvolging van feiten als van het leven zelf. Wat er in Uitstel van Executie nog onevenwichtigs mocht zijn, heeft zich in dezen nieuwen roman geëffend tot een klare wèl-geëquilibreerdheid, een rustige, reëele harmonie. Niets hindert ons in dit hoek, niets doet ons vragend de wenkbrauwen samentrekken, of in twijfel de schouders ophalen. Het boek is goed, goed, goed.
Als Jeanne van Schaik ooit in staat zal zijn deze uitstekende psychologie, deze knappe karakteriseering, dit, de werkelijkheid op heeterdaad betrappen, deze eigen oorspronkelijkheid nog te overtreffen, zal zij eerlang tot onze allerbeste schrijfsters gerekend moeten worden.
| |
Ben van Eysselsteyn. Zeven Fantomen. Het Gildeboek, 's-Gravenhage.
Tales of Terror and Wonder...... voor het eerst aan de wereld geschonken door den onsterfelijk-genialen Poe, en naderhand door Lord Dunsany en ontelbare anderen, o.a. onlangs ook door Emmy van Lokhorst, en nu weer door Ben van Eysselsteyn voor ons gefantaseerd. Ben van Eysselsteyn heeft een krachtig, zeer origineel talent; zijn verhalen pakken du premier abord en houden u ademloos geboeid, sterker dan de verbeeldingen van den befaamden Walter de la Mare b.v., wiens histories veel tammer, veel bedachter, veel onbeduidender aandoen dan die van den sterken, spontanen van Eysselsteyn. Voor inventies als die van het Carnavalsmannetje,
| |
| |
of als die van de klokken met menschelijke klepels, of van het zwarte beest, hoefde Edgar Poe zich heusch niet te hebben gegeneerd. Ben van Eysselsteyn bezit voor het schrijven van deze thrillers de twee noodige elementen: geest en een origineele verbeeldingskracht. De illustraties toonen weer eens zooveel te meer, hoe ongelooflijk knap Hein von Essen is in zijn interessante impulsen. De kop bij Pandahatan, zoo indrukwekkend, dat ik het woord ‘sonoor’ er bij zou willen gebruiken en het smartelijke vrouwengelaat tegenover blz. 128 zullen ons onvergetelijk zijn.
| |
Carry van Bruggen. Seider-avond. Monoloog. W.B. Amsterdam.
O, Carry van Bruggen, betreurde Carry van Bruggen! met uw verrukkelijke verhalen uit uw kindertijd, en al uw andere knappe boeken. Hoe weemoedig stemt het ons, weder iets van u in handen te krijgen als laatste gift......
Deze monoloog is een voortreffelijk staal van dezer schrijfster kunnen. In enkele bladzijden geeft zij een completen roman. Wij gelooven, dat dit werk, gezegd door een begaafd auteur, een zeer grooten indruk zal maken.
| |
Wouter Hulstijn. Reizen met Dr. Overal. Gebr. Kluitman, Alkmaar.
Welk een gejuich zal er opgaan in de jongenswereld, nu er een nieuw boek van Dr. Overal verschijnt! De vorige maal was het een ware rage, en als een jongen het boek in zijn bezit had gekregen, werden alle mogelijke vriendjes opgebeld, om het te komen bekijken. Dezen keer zal het precies zoo gaan, en het kloeke, fraai uitgegeven boek, met zijn tallooze illustraties brengt in den aangenaamsten vorm, zóó duidelijk gedoceerd, dat alle leerstof, reeds door aandachtige lezing opgenomen wordt, een schat van kennis bij aan de moderne jeugd, - maar óók aan de ouderen, die ongetwijfeld, op deze gemakkelijke wijze, gaarne eens mééreizen, onder den waterspiegel of naar de maan! Wouter Hulstijn verstaat de kunst even boeiend als bevattelijk te vertellen, en dit mooie, interessante werk, dat zich zoo bizonder goed leent voor geschenk, zal er, ik voorspel het, ‘ingaan als koek’.
| |
| |
| |
H.P. Geerke. Wij vliegen om de wereld. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Ja, wèl staat onze tijd in het teeken van de vliegsport. Het is nu ongeveer het derde van een eeuw geleden, dat de luchtvaart een aanvang begon te nemen, - hoe zal het zijn, als er nòg twee derden van een eeuw verloopen zijn? Zullen dan de voetgangers hun rechten op den weg hebben herwonnen, omdat alle verdere verkeer in de lucht plaats grijpt, en men zelfs in staat zal zijn, naar de maan en interasteraal te vliegen? Het is, na wat de wetenschap in de laatste eeuw heeft bereikt, niet meer mogelijk, om hardnekkig vol te houden: dat kan niet bestaan, - zooals men vroeger de gewoonte had, om koppig te beweren bij elke nieuwe uitvinding, zoodat de, later een ‘weldoener der menschheid’ genoemden Edison in den aanvang als een misdadiger werd behandeld, zoodat hij eens op den weg naar Boston neerstortte van uitputting en gebrek, en gered werd door den jongen lord Ewald, die in hem geloofde, en hem hielp. Dit boek der groote vliegtochten over werelddeelen, bergen en zeeën zal menigeen een openbaring zijn, omtrent wat er tegenwoordig in de lucht wordt gepresteerd, en welk een ongelooflijke kracht en energie, moed, volharding, geduld, intellect en overleg er door het huidige geslacht wordt ontwikkeld, veel meer dan de ‘thuis-zitters’ weten! Welnu, dit uitgebreide, met groote kennis van zaken geschreven boek brengt iederen belangstellende volkomen op de hoogte, en elk die au courant wil blijven van zijn tijd, dient er kennis van te nemen. Het is bekend, hoe Nederland deelt in het beste succes der Europeesche vliegers, en zooals onze kloeke zeevaarders de zeeën veroverden, zijn onze dappere Luchtvaarders bezig dit het luchtruim te doen! Koop en lees dit boek, het zal u warm om het hart worden bij de lectuur!
| |
Jeanne Oterdahl. Buiten waait de zomerwind. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Jeanne Oterdahl is al lang een favoriet van het Hollandsche publiek, en speciaal heeft zij mijn hart gewonnen met haar ontroerende Midwintersproken. Dit nieuwe boek van haar is er een, waardoor óók een zoele, frissche zomerwind waait, en het is goed ademen in deze zuivere atmosfeer! Het werk van deze schrijfster
| |
| |
is volkomen gezond, en men kan het elkeen in handen geven, in de zeer aantrekkelijke uitgave met het fleurige huis op den band. Karl en Krister, Marit en Elisabeth zullen figuren blijven in onze herinnering. De vertaling van mevr. Basenau-Goemans laat als gewoonlijk niets te wenschen over.
| |
Nini Roll Anker. De weduwe. Vert. Cl. Bienfait. P.N. v. Kampen en Zn., Amsterdam.
Nini Roll Anker, de Noorsche schrijfster, is ook een goede bekende van Neerland's lezend publiek (met den nadruk op goed). Haar vorige roman verhaalde ons van een liefdeleven, en eerst dacht ik, dat De Weduwe daarop een vervolg zou zijn. Dit verhaal staat echter op zichzelf, en vertelt ons van de nooden, vreugden en smarten eener aan kinderen rijke, alleen achtergebleven vrouw. Een zeer gevoelige schrijfster is hier aan het woord, die het leven en de menschen aanvoelt op natuurlijke, méé-begrijpende, méé-sympathiseerende wijze. En na de lectuur moest ik aan Anne Brontë's woorden denken: ‘May be that in childless or single life your joys are not very many, but at least your sorrows will not be more than you can bear......
| |
Emmy van Lokhorst. De Toren van Babel. Querido, Amsterdam.
De titel, als verzamelnaam bedoeld, is lang niet slecht gekozen, - maar, met een weinig oplettendheid behoeft er van verwarring geen sprake te zijn, en zeer zeker niet, als men zoo wijs is, direct een lijstje aan te leggen van de verschillende paren: Nico en Katinka, Thijs en Jettie, (later Christy), Gerard en Isa, Sylvia en John, Robert en Leida, Marcel en Laury (later Robert en Laury), Diet en Joris Pitman, enzoovoort. Dit boek is dik, en klein gedrukt, maar de schrijfster, die zóóveel romans in één roman wou comprimeeren, had natuurlijk expansie noodig; en onder alle ups and downs der liefde, wordt óók het spannende schaakspel tusschen de antagonisten Copijn en Jurriaan gedemonstreerd, en wordt onze aandacht gevraagd voor nog andere personen: Walter, Hugo, Mark, Tony, de oude heeren Ronne en Fabius...... Men moet wel héél knap wezen, om zóó, gelijk een kantwerkster, de klossen
| |
| |
door elkaar te werpen, zoodat er tóch een fraai en regelmatig en interessant patroon ontstaat! Maar Emmy van Lokhorst is ook knap; zij blijkt een groot levensinzicht te bezitten, een omvangrijke menschenkennis, een ruime belezenheid, een objectieve intuïtie. De mannengestalten en de vrouwenfiguren zijn allen met krachtige hand geboetseerd, ze hebben allen hun eigen karakter; en al flitsen de kleine afdeelingen ons als filmbeelden voorbij: de visie, die zij ons geven is zóó helder, zóó scherp, zóo poignant, dat wij elk afzonderlijk zuiver en goed in onze herinnering kunnen blijven bewaren. Ik ben blij met dit nieuwe boek van de mij zoo lieve schrijfster, en ik vermoed, dat velen mijn sympathie zullen deelen.
| |
Ellen Russe. Moederland. P.N. van Kampen en Zn., Amsterdam.
Ook Ellen Russe, de knappe vertaalster van Papini's onvergetelijk en onvergelijkelijk boek: Gog, heeft een grootscher streven bedoeld dan het schrijven van een ‘gewonen’ roman. Haar nieuwe werk ‘Moederland’ omvat, in drie gedeelten, de synthese van het gemeenschappelijk leven eener vrouw, van 450 n. C., van 1578 en van den tegenwoordigen tijd. In dit boek roept zij om eenheid, verbroedering en vrede...... waarvan de moeder het eeuwige symbool is en blijft. Ellen Russe is zich, als het ware, van een roeping bewust, en ieder, die in deze ontredderde tijden ons een hoop geeft, een nieuw uitzicht, een houvast, - is ons van harte welkom. Deze auteur schrijft een krachtigen, overtuigenden stijl, en haar karakters zijn gaaf en af gegeven. We krijgen een trouw historisch beeld, van legende, geschiedenis en heden, - en dit werk is juist een boek, om in den tegenwoordigen tijd succes te kunnen hebben.
| |
Jo van Ammers-Küller. Heeren, knechten en vrouwen. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Wat Jo van Ammers-Küller doet, doet zij goed, en men mag er zeker van zijn, dat, als zij een historischen roman aankondigt, men dan niet een dorre documenten-studie onder oogen krijgt, maar een levendig, entraînant en boeiend levensbeeld uit den verleden tijd. In een boek van deze schrijfster ‘on ne sent pas l'huile’; zij bezit intelligentie en voorstellingsvermogen en vitaliteit genoeg, om ons
| |
| |
de feiten en gebeurtenissen te laten mede-hooren, mede-aanschouwen, ja, te laten mede-leven. Met ferme kracht neemt mevr. van Ammers onmiddellijk de teugels in de hand, en laat ze geen oogenblik los. Zóó stuurt zij heen door het verhaal, en vertrouwensvol laten wij ons door haar aangename leiding medevoeren.
De schrijfster koos zich een gezin, een Amsterdamsche regentenfamilie uit den tijd van 1778-1815, en we maken alle hoogten en laagten en beroeringen mee uit die veelbewogen pediode. Politieke gezindte, huiselijke omstandigheden, innerlijke en uiterlijke strijd, zeden, gewoonten, opvattingen, gebruiken...... exposeert de auteur met een schijnbaar gemak, maar waarvoor een langdurig, geduldig, serieus vóór-onderzoek is noodig geweest, eer mevr. van Ammers haar stof volkomen beheerschte en deze naar wensch hanteeren kon.
Uitstekend doet de schrijfster de verschillende karakters tot hun recht komen: Burgemeester Tavelinck, zijn vrouw, zijn zonen en dochters, we zien ze allen als hadden wij zelf met hen omgegaan, en, wat méér zegt, we zien ze ook in hun ziel, en wij aanschouwen ze in hun verschillende milieu's, met hun kleeding, hun manieren, hun faits et gestes, hun onderlinge verhouding, den omgang van superieuren en inferieuren. We krijgen een voortreffelijk beeld van den patriottentijd, met zijn verschillende gezindheden, toestanden en inzichten, en de schrijfster weet zóó interessant en boeiend te beelden, dat zelfs zij, die meenen, niet van ‘geschiedenis’ te houden, er door gepakt zullen worden, en verlangen zullen naar de volgende deelen. De uitgever zorgde voor een passend en zeer aantrekkelijk uiterlijk van dit belangrijke boek.
| |
Kitty de Josselin de Jong. Kinderen en menschen. Meulenhoff, Amsterdam.
De beminnelijk-bescheiden schrijfster, die Kitty de Josselin de Jong is, blijkt wederom in dezen bundel zeer, zeer goede schetsen, een ernstigen wil te hebben en een degelijken ernst. Nergens is dit werk flauw of banaal; Kitty de Josselin heeft diep de kinderziel gepeild, en geeft van haar onderzoek de resultaten, op sobere en toch zeer intensieve wijze. Schrijven over kinderen, - och, het lijkt zoo gemakkelijk en goedkoop...... maar wie de diepere roerselen van de kinderziel wil ontdekken, moet een liefhebbend hart bezitten en een helderen, fijngevoeligen, veelomvattenden geest.
| |
| |
Een hartelijk welkom voor dezen mooien bundel, waarvan de lectuur met klem aan alle ouders en opvoeders wordt aanbevolen!
| |
David Tomkins: De wondertempel. Nannie van Wehl: Rietje zorgt er voor. Rein Valkhoff: De kerstgroet. Mien Labberton: Waardoor Reintje geholpen werd. (v. Gorcum en Comp., Assen.)
In van Gorcum's bekende en geliefde serie Naar 't zonlicht toe... verschenen weer vier nieuwe deeltjes, die uiterst geschikt zijn om ten geschenke te worden gegeven met de a.s. feestdagen. De naam David Tomkins waarborgt ons altijd een inhoud, veel dieper dan het gewone, geijkte, banale kinderverhaal; hij is zeer oorspronkelijk, heeft veel fantasie, en zijn vaardigheid is even groot als hij de schrijfpen of de teekenstift hanteert. Nannie van Wehl's geschiedenisjes verdienen óok allen lof, zij schrijft niet alleen boeiend, maar ook bevattelijk voor het jonge publiek. Ook Rein Valkhoff en Mien Labberton leverden goed werk, terwijl de keurig verzorgde uitgaafjes, wat druk, papier, omslag en illustraties betreft de firma v. Gorcum alle eer aandoen.
| |
Ro. Frankfort-Werkendam. Het avontuur van Teddybeer en Harlekijn. Meulenhoff, Amsterdam.
Een allerbekoorlijkst boekje voor het jonge volkje, door een jeugdige schrijfster, die misschien wel voor haar eigen dochtertje dit leuke verhaal heeft gecomponeerd en geïllustreerd, waardoor mèt de vroolijke, sierlijke uitgave een zeer aardig geheel is ontstaan.
| |
Kalenders.
De kalenders van den hr. Kruseman zijn al jaren lang in den lande beroemd. Ze zijn dan ook werkelijk onovertrefbaar. De keuze der portretten is uitstekend, de bijschriften getuigen van kennis van zaken, en de uitvoering in het prachtige koperdiepdruk-procédé is magnifiek. Dit seizoen werd het publiek weer verblijd met een interessanten letterkundigen kalender, een tooneel- en opperette- en een film-kalender, en een alleraardigsten kalender voor de jeugd, waaraan een wedstrijd met kostbare prijzen verbonden is, terwijl
| |
| |
ook bij de andere kalenders prijsvragen de attractie verhoogen. Deze fraaie kalenders zijn een sieraad voor huiskamer, studeerkamer, boudoir of bureau, en zullen met de aanstaande feesten menigeen uit de verlegenheid helpen, een passend cadeau te vinden. Zou men aan deze, in hun soort, volmaakte kalenders nog iets te wenschen weten? Ja, - misschien dit: Zou het de belangrijkheid van den tooneelkalender niet verhoogen, als bij elk stuk den naam van den auteur werd gegeven en den naam van het gezelschap, waardoor het werd gespeeld?
| |
Net Houwink. Geheime Kracht. Querido, A'dam.
De door mij reeds zoo vaak knap geroemde schrijfster geeft in dit nieuwe boek-van-haar te weinig of te veel. Te veel geheimzinnigs geeft zij, te weinig verklaring. Gelóóft Net Houwink (in casu de heer Rengers) aan al het occulte wat zij vertelt, en schenkt zij dan een geloofwaardige oplossing? Wat heeft deze roman voor waarde, als hij alleen een verzinsel is, een fantasie, a tale of terror? Dergelijke verbeeldingen kan men enkel dulden, als zij geweldig suggestief, met een dwingende overtuigingskracht zijn geschreven. Geheime krachten, - wie zou durven ontkennen, dat ze bestaan?...... De zaak is nu alleen maar: hoe moeten ze worden geïnterpreteerd? Moet men ze toeschrijven aan ‘overgeganen’, deze onbegrijpelijke verschijnselen, - aan clairvoyance, of aan telepathie? Wie zal dit ooit weten? Mijn intieme convictie is, dat het medium kijkt in de onderbewustheid der aanwezigen; (en deze idee kreeg voor mij volstrekte zekerheid, toen ik b.v. las, hoe de ‘geest’ van Myers optrad, na bij zijn leven beloofd te hebben, de overblijvenden in te lichten over het hiernamaals. en hij nooit iets anders deed dan voorvalletjes ophalen uit het kinderleven met zijn broer, en altijd uitvluchten zocht, als hij aan zijn belofte herinnerd werd, en nog door andere dingen). Een roman over geheime krachten zal altijd onbevredigd laten; alleen strikt wetenschappelijk onderzoek zal ons kunnen helpen.... forse che si! forse che no!....
Het slot van Net Houwinks roman is wel wat al te vlug afgewerkt! Maar wellicht komt er nog een vervolg op, dat een en ander, wat wij verlangen te weten, onthult.
| |
| |
| |
Henriëtte Bolle. Jeugd. Noorduyn en Zn., Gorinchem. - Lout de Bruine. Tusschen potten en pannen. (Dezelfde.)
Twee debuten? Twee jongemeisjesromans, die zich door het jonge élan, waarmee ze werden geschreven, prettig laten lezen. ‘Jeugd’ is nog wat druk en wat opgewonden, maar heel trouwhartig en goed bedoeld; en Tusschen potten en pannen is een wat al te prozaïsche titel voor dit aardige boek met zijn groote afwisseling van menschen en milieu's. Gezellige lectuur, die het ‘'m wel zal doen’......
| |
Hans de torenkraai. Verkade's Album. Zaandam.
Is het niet het geheele jaar, dat jongeren en ouderen uitzien naar Verkade's nieuwe album, en ijverig de plaatjes sparen, die geteekend door C. Rol, J. Voerman Jr., en H. Rol, uitmunten door natuurgetrouwheid, terwijl de boeiende tekst (ditmaal van H.E. Kuylman) ons op de prettigste wijze een massa kennis bijbrengt over bloemen, planten, vogels en vlinders, boschdieren en vruchten? Verbeeld u niet, dat het album alleen over een torenkraai handelen zou, - waarom het boek zoo opvallend in dit teeken staat? wel, omdat we hier als 't ware den ‘roman van een vogel’ krijgen, welke roman zóó boeiend wordt verteld en ons zulk een ontzaglijke kennis bijbrengt over alles wat in de natuur geschiedt en zich voordoet, in verband met een vogelleven, dat evenzeer ouderen als de jeugd hun nut en vooral ook hun vreugde er aan zullen hebben. Een bizonder gelukkige keuze ditmaal; een interessant gegeven, dat op de aangenaamste en leerrijkste wijze is uitgewerkt, terwijl men de fraaie plaatjes van woud-, weide- en luchtruim-leven met de verrukte blijdschap der herkenning of der verrassing over het nieuwe nog eens bekijkt en bestudeert. Welk een geschenk om het compleet te ontvangen!
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
M.G.L.V. - Niemand, niemand heeft mij ooit zoo geholpen als U. Wees ervan overtuigd, dat Uwe woorden een soort van levenselixir voor mij zijn.... Innig dank ook voor de verrukkelijke rozen. Moge 1935 een heerlijk, gezegend jaar voor U wezen!....
J.K.-R.v.S.
| |
| |
| |
‘Cel of Gemeenschap?’, door H. van der Voo, oudlid van het College van Regenten over de Gevangenissen te 's-Gravenhage. Uitgaaf N.V. Electrische Drukkerij ‘Luctor et Emergo’, Den Haag.
Het werk van den heer Van der Voo bedoelt niet hun, die in de rechtspleging en in de strafoefening hier te lande belang stellen, een voorkeur te suggereeren voor een van de twee in den titel genoemde systemen, ofschoon hij, die in de verschillende gevangenissen van ons land uit den aard van zijn vroeger ambt duizend gevangenen naar hun meening daarover heeft gevraagd, misschien meer dan iemand anders daartoe bevoegd was. Hij heeft de duizend antwoorden van de door hem ondervraagden verdeeld naar leeftijd, beroep, godsdienst, aard van hun misdrijf, burgerlijken stand, ontvangen onderwijs, en of zij voor 't eerst in de gevangenis toefden of reeds redicivist waren. Wat dit laatste betreft: er was er één onder hen, boerenarbeider (sic) van 50 jaar, die reeds 60 maal redicivist was. Dit feit alleen brandmerkt den leugen, welke wil doen gelooven, dat gevangenisstraf, wèlke ook, hoè ook, wààr ook eenigermate karakter en levensloop van een zoogenaamden ‘misdadiger’ zou kunnen beteren.
Bij zijn ondervraging naar de voorkeur der gevangenen voor ‘cel’ of ‘gemeenschap’ heeft hij klaarblijkelijk geen invloed willen oefenen op hun antwoord. Sommigen hunner gaven hem zelfs niet hun ‘waarom?’ te kennen. Voor velen bezit ‘de cel’, voor anderen ‘de gemeenschap’ de voorkeur. Doch de meesten deden den ondervrager wel onmiddellijk hun ‘waarom’ weten. Een oud spreekwoord zegt: ‘beter alleen dan in slecht gezelschap’. De gevangenen in ‘de gemeenschap’ kunnen hun gezelschap niet uitzoeken. Dit veroorzaakt menigmaal wrijvingen, twisten, zelfs gevechten, welke de straf nog verzwaren, en wijl zij van aard, afkomst, kennis, opvoeding en manieren - om van ‘beschaving’ niet te spreken - zeer verschillen, is de gemeenschappelijke gevangenis voor velen moeilijk te dulden.
Er komt een feit bij, waaraan de heeren rechters, die hen veroordeelen, niet schijnen te denken: voor een deel zijn deze mannen - naar de gevangenis onder de vrouwen heeft de heer v.d. Voo geen onderzoek gedaan of kunnen doen - jong, als zoodanig veelal
| |
| |
gezond en krachtig van lichaam, gewoon aan den omvang met vrouwen. Nu zijn zij door hun straf gedwongen tot een door de Justitie, naar 't schijnt, veronderstelde onthouding van seksueel verkeer. Dit wordt voor hen een, laat ons aannemen, niet bedoelde, maar zeer wezenlijke verzwaring van straf, welke hen drijft tot stille of zelfs openlijke uitspattingen, waarvan in ‘de gemeenschap’ anderen getuigen moeten zijn. In ‘de cel’ daarentegen geven zij zich veelal, en dikwijls na hevigen innerlijken strijd, over aan een zelfbevrediging, welke, uit verveling en door verhitte verbeelding, dagelijksche gewoonte wordt en hun kracht en gezondheid ondermijnt. De verveling is voor velen de ergste rampzaligheid der cel, vooral op de Zondagen, wanneer zij niets te doen hebben. En wie kan verdedigen, dat deze menschen op dien ‘Dag des Heeren’ aldus zonder eenige afweer aan dit bleeke monster worden overgeleverd? Sommige ondervraagden gaven als reden van hun voorkeur voor ‘de cel’ het gevaar op, dat zij, in de maatschappij terug gekeerd, door hun vroegere lotgenooten zouden worden herkend en misschien lastig gevallen. Doch dit gevaar, ofschoon mogelijk, lijkt bij overdenking overdreven en onmenschkundig gevreesd.
Het is hier niet de plaats om het werk van den heer v d. Voo uitvoerig te bespreken en er de beteekenis van uiteen te zetten. Wie in het vraagstuk der rechtsbedeeling in ons land belangstelt en het, gelukkig, zonder het proefondervindelijk te kennen, overdenkt, kan zich niet vrij maken van de gedachte, dat de gevangenissen verouderd zijn in ons land, welks volk gelooft in rechtvaardigheid, beschaving, verbetering van hen, die misdeden en daarvoor kastijding ondergaan, welke vaak genoeg onevenredig is aan wat zij misdeden. Temeer wijl er te weinig wordt gedacht, dat ook ouders, gezin, bloedverwanten onverdiend er door lijden. Onze gevangenissen lijken op beschamende wijze verouderd; zijn zelfs niet vrij van een, ook hen die met het toezicht belast zijn, zielevergrovende wreedheid. Als men bijvoorbeeld bedenkt, dat de verblijfplaatsen van hen, die in ‘gemeenschap’ ‘zitten’ geen plaats van afzondering kennen ter voldoening aan natuurlijke behoeften, en de privaten, ook in de cellen, zelfs niet door stroomend water worden gereinigd, soms vervuild zijn, evenals de verblijfplaats zelve; dat in het bijzonder de cellen te weinig lucht en licht ontvangen en, door het matglas der hoog gestelde vensters, niet eens het vrije voortdrijven der wolken
| |
| |
of het voorbijvliegen der vogels kan worden aanschouwd, en de gevangenen daardoor ook in hun gezichtsvermogen worden geschaad, dan vraagt men zich af waarom aan de moderniseering onzer gevangenissen niet wordt gedacht, wijl het niet kan ontkend worden, dat ‘cel’ of ‘gemeenschap’ ieder op eigen wijze de gezondheid der bewoners benadeelt.
De heer v.d. Voo haalt in de voorrede van zijn werk de uitspraak aan van den oud-officier van Justitie Mr. G.A. van Nahuis, ‘dat de rechter, die de straf oplegt, te weinig kent haar uitwerking op het individu’. Niettemin zou hij de straf kunnen, zelfs misschien, met het oog op de hier gestelde vraag, moèten toemeten in overleg met den verdediger, die den overtreder meestal beter kent dan hij. Het feit, op zich zelf iets gedrochtelijks, dat de rechter zijn uitspraak doet in het duister der gevolgen voor een medemensch, veroordeelt de rechtspleging te eêr wijl er in het buitenland gevangenissen zijn van lateren bouw, waar althans de hygiene van het verblijf beter wordt toegepast. Speciaal in haar rechtspleging wordt de menschheid geregeerd eêr door de dooden dan door de levenden; eêr door dorre en vaak onbegrepen bepalingen dan door bezielende daden; eêr door menschen van sleur en zonder gevoel van verantwoordelijkheid dan door hen, die het waarom hunner daden kunnen verklaren en verdedigen.
| |
De Russische Revolutie (van 1905 tot op heden), door Mr. J. Huijts. - Uitgaaf van het ‘Dagblad van Rotterdam’.
Een boek van ruim twee-en-een-half kilogram gewicht: 838 bladzijden, elk van twee kolommen druks, Is er andere verontschuldiging noodig, dat het geruimen tijd naast onze schrijftafel bleef liggen eer wij den moed vonden aan dit zware geestelijke gerecht te beginnen? Maar al is Mr. Huijts' compilatie dan niets voor de levenshouding van den goeden Thomas à Kempis, zoo tevreden ‘met een boekje in een hoekje’, zoodra de lezer moed genoeg gevonden heeft om dit onhandzaam werk tot zijn leesoogen op te heffen, en het, zoo al niet te lèzen, dan toch er in te lezen, dan wordt hij beloond door het belang van het onderwerp, dat het behandelt. In de geschiedenis der manschheid kent men weinig
| |
| |
gebeurtenissen, waarvan het verhaal aangrijpender is dan dat van de Russische revolutie, welke van het oude Czarenrijk, dat wij gekend en geminacht hebben, den Staat maakte van de Vereenigde Soviëtrepublieken, wiens ontstaan wij eerst met stomme verbazing, toen met door laster opgeroepen verfoeiing, en nu met gematigde waardeering gade slaan. Geen verstandig mensch ter wereld zal een goed woord over hebben voor het verdwenen Czaristisch bewind. Al kan niemand zonder schrik terug denken aan de afschuwelijke uitroeiing van den laatsten Czaar en zijn gezin: afgemaakt, geslacht tot zelfs het jammerlijke kind, den troonopvolger Alexeï. Het is een drama, dat in tragiek zelfs het martelaarschap van Lodewijk XVI, Marie-Antoinette en den jongen Dauphin der Fransche revolutie overtreft. In de moeizame en onhandzame compilatie van Mr. J. Huijts zien wij dag na dag den ondergang van het Czaristische Rusland zich voltrekken, en daarvoor in de plaats komen de Volkengemeenschap, de Soviëtstaat, door Lenin en de andere fanatici, op de chaotische bouwvallen van het ten onder gegane keizerrijk, langzaam en tegen de heele wereld in opgebouwd. Lenin, Stalin, Trotzki, dit driemanschap, op menig punt onderling oneens, van hetwelk eerstgenoemde ongetwijfeld de noodlotsman was om Rusland te herscheppen, bijgestaan door vele anderen, ieder met eigen fanatieke hervormingsideeën, elkaar tegenwerkende, elkaar vaak vijandig gezind, slechts overeenstemmende in het verlangen om van de onwetende, maar innig-bezielde half-Oostersche volken, welke in het groote rijk bijeen zijn, een volksgemeenschap te scheppen, welke als model kan gelden voor de proletariërs-millioenen ter wereld om een eigen rijk te stichten tegen de gehate kapitalistische overheersching in, deze mannen en vrouwen moesten wel fanatici zijn, wilden zij zich gerechtigd gevoelen den ondergang te bewerken van een door en door rot keizzerrijk, om daarvoor in de plaats een staatsorde op
te roepen bezield door wat zij gerechtigheid en vrijheid achtten: denkbeelden, welke niet tot practisch regeeringsbeleid konden geraken, zonder de door hen opgelegde dwingelandij en onderdrukking van allen, die in de ten onder gebrachte samenleving het leven nog zoo kwaad niet hadden gevonden.
Dit haast ongeëvenaarde drama wordt in het onhandzame boek van Mr. J. Huijts in bijzonderheden en zonder vooropgezette
| |
| |
meeningen gevolgd op grond van een uitgebreide lectuur van allen, die als oog-getuigen er over hebben geschreven. Herhaald wordt, dat dit de kennismaking met het twee-en-een-half kilogram wegend schriftuur loont. Wat is echter de bedoeling van het werk? Een propagandaschrift kan het niet zijn. Daarvoor is het zooal niet te wetenschappelijk, immers populair genoeg geschreven, van gewicht te zwaar. Het is het tegenovergestelde van een propagandistische brochure. Misschien had het zijn doel beter bereikt, wanneer er twee of drie deelen van waren gemaakt. Hoe dit zij: het is een uitmuntend standaardwerk geworden voor hen, die de onmiddellijke vòòrgeschiedenis, het ontstaan en de moeilijke ontwikkeling tot practische mogelijkheden van de tegenwoordige Soviët-republieken willen volgen. Zooals er geen verstandig mensch ter wereld zal bestaan om een goed woord te spreken voor het Czaristische Rusland, welks ondergang wij hebben beleefd, zoo zullen er wel geen verstandige menschen meer zijn, die de meening zijn toegedaan, dat het thans bestaande Rusland, ondanks alles wat men tegen zijn bezielende gedachte kan aanvoeren, niet hòòg torent boven het verdwenen rijk, en alle kans heeft op een lichtende toekomst. Of zijn idealen en daaraan gewijde staatsvormen dan, zooals zijn tegenwoordige regeerders hopen, door andere volken zullen gedeeld worden of niet.
Maurits Wagenvoort.
| |
B. van den Sigtenhorst Sleyer. Jan. P. Sweelinck en zijn Instrumentale Muziek. - Den Haag 1934. N.V. Servire.
Ik heb dit boek met groot verlangen en hooge verwachting geopend, maar het heeft hieraan helaas niet beantwoord. Sigtenhorst staat bekend als een kundig musicus en als zoodanig toont hij zich ook in dit werk. Maar al moet de musicoloog ook een goed musicus zijn, iedere musicus is daarom nog geen goed musicoloog. Ook de musicologie is een een vak dat geleerd moet worden en geschiedschrijven kan men niet au petit bonheur. Er zijn stelregels, inzichten, methode voor noodig, waaraan men zich houden moet, wil alles niet te water gaan. Wat de biografie betreft, is Sigtenhorst petit-faitaliste, om een geestig woordspel van Nietzsche te gebruiken. En
| |
| |
wat de composities aangaat is hij analyst en beschrijver. Op deze wijze krijgen wij noch een overzichtelijk beeld van Sweelinck's leven, noch geraken wij tot een voorstelling van de muzikale ontwikkeling, waarin onze Jan Pieterszoon werkzaam was. Dit laatste is het gewichtigste en ik zal er dus nader op ingaan. Het laatste hoofdstuk ‘Sweelinck's instrumentale muziek’, begint met een hartstochtelijke, doch niet onverdiende vermaning aan het Nederlandsche volk (en sluit er ook weer mee), dat àls het Sweelinck's werken heeft laten verloren gaan en ‘nog steeds.... als een blinde zijn eigen schatten niet, als een doove zijn eigen muziek niet hoort’. Dit laatste klinkt als het ‘pro domo’ van een zich miskend voelend modern componist. Hoe dit zij, Sigtenhorst neemt inderdaad niet het voor den historicus gewenschte standpunt in, doch heeft een sterk parti-pris tégen de harmonisch logische muziek der 18de en 19de eeuw vòòr de alogische muziek waarin de harmonie een toevallig produkt is der gelijktijdig klinkende stemmen. Hij beschouwt Sweelinck's werk met de oogen van den allermodernsten musicus en ziet hem als geestverwant. Dit is slechts ten deele juist. In Sweelinck's tijd was het moderne harmonie-gevoel nog niet vol ontwikkeld en de modernste musici geven dit weder prijs. Maar het is heel iets anders of men naar iets als een doel streeft, of dat men het den rug heeft toegekeerd en er zich verder van verwijdert. De kerktoonsoorten waren alleen melodisch, als schema afgeleid uit het eenstemmige Gregoriaansche kerkgezang. Toen de muziek meerstemmig werd, stelde zich het probleem van den samenklank, de harmonie, aanvankelijk in de slotvallen (cadencen) later meer en meer ook in het verloop der geheele compositie. Vooral de volksmuziek, de liederen en dansen, hebben tot die ontwikkeling sterk bijgedragen, in hen is het harmonie-bewustzijn eenvoudig, maar zuiver voorhanden. Vooral in
Italië en Duitschland heeft de harmonie zich ontwikkeld; de ‘Nederlanders’ die vooral op het grensgebied (Vlaanderen en Noord-Frankrijk) talrijk bloeiden, waren contrapuntisten en voor de harmonie minder begaafd. Deze is ook Sweelinck's zwakke zijde; hij is meester in alle kunstgrepen der contrapuntiek en zijn groote fuga in de eerste kerktoonsoort (Fantasie nr. drie) is een geniaal meesterwerk (ook de eerste canon is homogeen en regelmatig, Sigtenhorst (blz. 160) vergist zich hier) maar wat de harmonie
| |
| |
betreft is Sweelinck bij zijn tijd ten achter. Als men bedenkt wat reeds vòòr en tijdens hem door de Italiansche madrigalisten is geëxperimenteerd en bereikt, dan verbleekt Sw.'s werk en men begrijpt waarom het zoo moeilijk valt zich voort-durend ervoor te interesseeren; men speelt wel eens graag een stuk van hem, ook al uit vaderlandsch plichtgevoel; maar een heelen avond, dat houdt men eerlijk gezegd niet uit. Vooral in de variatie-werken verlangt men harmonisch meer schakeering en afwisseling.
Natuurlijk moet men deze muziek, die tot een overgangsperiode behoort, van uit twee gezichtspunten beschouwen: het kerktoonsoortelijke of harmonische dat meer en meer teruggedrongen wordt en het harmonische, dat meer en meer veld wint. Sigtenhorst is sterk geneigd alleen het eerste te doen. Een flagrant bewijs hiervan staat op blz. 132 waar de schrijver in Sw.'s vierde Fantasie (fuga) de Grieksche mixolidische toonsoort wil te pas brengen en hij ‘de neiging naar deze scala zeer merkwaardig vindt’. De toon es die dit vermeende verschijnsel teweegbrengt, is echter het doodgewone mechanische gevolg van den toon bes in het thema, wanneer dit, zooals in alle fuga's, een kwint getransporteerd wordt. De genoemde oud-Grieksche toonsoort heeft dus met het geval niets te maken; zij was Sweelinck waarschijnlijk volkomen onbekend en moest in ieder geval hier niet ter sprake worden gebracht. Vermeld had kunnen worden, dat met het akkoord van c-klein dat door dezen toon es ontstaat, meermalen overtuigend naar g-klein wordt gemoduleerd, waarin het stuk ook eindigt.
Een ander bezwaar is, dat de schrijver veel te veel kleine analyse geeft, maat voor maat, een heel stuk oplossend in schema's van letters en cijfers. Wie eenige kunde en ervaring van muzikale techniek heeft, kan dit zelf wel en wie deze niet heeft, kan het niet volgen. Bovendien hoort deze statische analyse in de muziekschool en niet in de geschiedenis thuis. Daar is het om de historische ontwikkeling te doen. Hiervan geeft Sigtenhorst bijna niets. Dit is wel het moeilijkste, maar ook het noodigste. Hiermee staat of valt het werk van den muzikalen geschiedschrijver. In de inleiding ‘De beteekenis van Sweelinck’ heeft de schrijver dit wel ingezien. Hij stelt (op blz. 12 v.o. en 14) een kort program op, dat dan in het boek zou moeten uitgewerkt. Dit gebeurt echter niet; hetzij dat de schrijver het vergeet, of dat hij er zich niet tegen opgewassen voelt.
| |
| |
Op dit gebied moeten wij ons met een paar sporadische opmerkingen tevreden stellen, terwijl de schrijver in het biografische voor geen uitweiding terugschrikt, die vaak niets meer met Sweelinck te maken heeft. Hier geraakt Sigtenhorst voortdurend van het honderdste in het duizendste; hij schrijft meer als archivaris en statisticus dan als geschiedkundige die het wezenlijke naar voren brengt en tezamen vat. Ware Sigtenhorst een dilettant of een verdroogde geleerde, dan zou men zich eerder troosten. Maar hij is een kunstenaar en een man van groote gaven: hij schrijft voortreffelijk wanneer hij er zich voor zet, is een warm kenner van onze dicht- en bouwkunst, weet scherpzinnig te scheiden en te combineeren. Doch hij overlegde niet, hoe men geschiedenis schrijft en hoe men een boek maakt; stelt alles te zeer in dienst van het kleine, ziet daarom vaak vanwege de boomen het bosch niet, ook in de muzikale exegese. Toch wordt Sigtenhorst's geestdrift voor Sweelinck, waar zij zich samenvattend-litterair uit, aanstekelijk. Tegenover menig instrumentaal werk - niet tegenover alle - sta ik minder koel als voorheen. De dankbare erkenning hiervan moge deze korte bespreking besluiten.
Dr. J.C. Hol.
| |
Jeanne d'Arc, door André Schillings. - Uitgeverij Boosten & Stols, Maastricht, 1932.
De smaakvolle Jeanne d'Arc teekening van den bekenden Limburgschen batikwerker en teekenaar Edm. Bellefroid valt het eerst op. Overigens kan men van deze poëzie, het leven van Jeanne d'Arc beschrijvend, niet veel afkeurenswaardigs zeggen. Het verklarend proza dat de gedichten begeleidt, voldoet geheel aan zijn doel. De gedichten loopen vlot en zijn, op enkele uitzonderingen na, zuiver van taal. Maar ziet ge, dit grandioos onderwerp is bij uitstek ongeschikt om door een middelmatig kunstenaar behandeld te worden. Daarvoor is een groot temperament noodig, een hoogst persoonlijke visie en een oorspronkelijk taaleigen, tout court: een belangrijk kunstenaarschap. En dit bezit André Schillings niet.
| |
| |
| |
Peregrina. Friedrich Markus Huebner. Leiter-Nypels A.G., Maastricht, 1932.
Een voortreffelijke bundel, die de prachtige uitgave onder leiding van Ch. Nypels te Maastricht ten volle waard is. Hein von Essen teekende met groote zorgvuldigheid een ietwat te romantische, maar toch wel goed aan het doel beantwoordende omslagteekening.
Een Hölderlinsche, mystische verhevenheid paart zich in sommige dezer gedichten aan een grooten eenvoud in uitdrukking. Peregrina, ruim opgevat: de uitgewekene, de vreemdelinge. De dichter heeft een vrouw zeer liefgehad. Eenige zeer poëtische regels roepen in duidelijken omtrek haar bestaan op. Dan ontmoet hij een vriend, dien hij eveneens zeer lief krijgt. Hij vergeet door een fanatische overgave aan dezen vriend niet alleen de vrouw die eens in staat was hem te boeien, maar er ontstaat bovendien psychisch en physisch een vreemde omkeer in zijn mannewezen. Zijn verlangen naar het vrouwelijke verdwijnt, het gaat voorbij de grenzen van zijn eigen mannelijk Ik.
Een noodlottige, doch zeer voorname wezensgesteldheid weet zich in den bundel Peregrina van F.M. Huebner in enkele majestueuze gedichten op schoone wijze te bestendigen.
| |
Hart en Geest. Gedichten door August Vanhoutte, 1933. Uitgegeven door A.A.M. Stols, Maastricht en Brussel.
Wanneer gij u zoo juist omgeven waandet met het bovenaardsche halflicht, dat de gedichten van Huebner weten op te wekken, dan zijt ge wellicht eenigszins onbillijk in de beoordeeling van een werk van doorsnee-kwaliteit. Dit wil ik probeeren te vermijden, te meer omdat August Verhoutte een ernstige, sympathieke verschijning is.
Zijn gedicht De Baders heeft de fout van te lang te zijn. Bij proza is het al fnuikend, wanneer het niet voldoende hetzij door inhoud, hetzij door vorm boeit, bij poëzie zeer zeker. In zijn kleinere gedichten echter ontmoet ge bij dezen dichter een moedigen strijd tusschen physischen drang en een naar het geestelijke en reine hunkerenden wil. Zijn aanleg is wijsgeerig genoeg om
| |
| |
in de onvergankelijkheid van den Geest het ware blijvende en blijvend ware te zien. Wanneer hij het korte intieme verhaal schrijft van de kleine daden des levens, is Vanhoutte mij het liefst. Zijn erotische, levende impressies bezitten kleur en geest. Aantrekkelijke epische gedichten op dit gebied zijn: Voor den Schemer en Maskerade. Uit dit laatste citeer ik u de volgende regels:
‘Het ragfijn ondergoed, met geborduurde zoomen,
De wazige baptist en organdi, de kant.
En de japansche jak, bestikt met anemonen
En draken, in de vlucht verward van rozeboomen,
Wat zijn die spullen zacht voor mijn verliefde hand.’
| |
Polderland, een handvol klinkdichten door J. Weebis (Dr. J.W. Wicherink). 1933. Van Gorcum & Comp. N.V. Uitgevers, Assen.
Werkelijk te onbenullig om er lang bij stil te staan. Het is alles even vlak en onbeduidend en zoo vervelend dat je er woest van wordt! Dat er toch altijd nog menschen gevonden worden, die dergelijke ontboezemingen laten drukken en wellicht ook nog die ze met opgewektheid lezen! Ongeloofelijk.
| |
Julia Tulkens. Liederen bij Schemeruur. - Uitgeverij ‘Kunst bij Kaarslicht’, 1933, Leuven.
Naast de gebreken: kinderachtigheid in plaats van kinderlijkheid, onbelangrijke herhalingen en te groote zoetheid in poëticis, staan de kwaliteiten: onschuld, die als wezenlijkheid naspeurbaar is en zelfkennis: ‘ik heb mijn onmacht nooit zoozeer vermoed’ (blz. 55). Dit geeft mij hoop, dat Julia Tulkens een volgenden keer veel scrupuleuzer zal zijn met de uitgave van haar werk. Ik houd van de natuurlijke vrouwelijke liefheid, die duidelijk uit haar gedichten spreekt. Julia Tulkens kent iets van de verrukkingen en omlaagstortingen die een kunstenaarstemperament met zich mede brengt. Daarom eisch ik van haar, dat zij een volgende maal
| |
| |
slechts die verzen publiceert welke die volwassen liefde-zonder-meer kenbaar maken, geheel ontdaan van een onvolgroeide zoetheid! Slechts wat zij werkelijk hoort, ziet, voelt, ruikt, tout court: waarneemt of gewaarwordt, hetzij iets reëels of irreëels, dient zij te noteeren en dan nog slechts tijdens de koorts van haar vervoering. Wat dan zonder verstandelijk intermediair tot haar komt, kan een onderbewust ‘gevoeld’ beeld zijn, de eenige wijze waardoor het oorspronkelijk kan wezen. Julia Tulkens heeft bovendien een taalgevoel, dat zij echter nog veel meer dient te ontwikkelen. Want een origineele kijk eischt zijn eigen en eenige taalboetseering.
Het woordteeken moet in harmonie zijn met, adaequaat aan de door zijn geheimzinnige macht te vervleeschen, te concretiseeren abstractie. Ik hoop dat deze jonge poëtesse hierover eens ernstig voeling wil houden met werkelijke dichters als Kloos, Boutens, Marsman en Nijhoff bijv. of in haar mooi Vlaanderenland zelf met mannen als Urbain v.d. Voorde, Greshoff, Richard Minne of Maurice Roelants, hoe verschillend van aard en kunstopvatting deze kunstenaars onderling dan ook mogen zijn. Als kern der zaak zal zij ook van hen vernemen, dat deze moeilijke weg de eenige is. Wie een andere methode volgt, liegt!
| |
Martha Poldermans. Sonnetten. 1933. Van Gorcum & Comp. N.V. Uitgevers, Assen.
Natuurlijk vindt men bij een vijfentwintigtal sonnetten van een dichteres, die waarschijnlijk wel literair onderlegd zal zijn, zooals men dat noemt, allicht een paar aardige regels en een zuiver beeld. In 't algemeen echter zijn deze weinig bewogen sonnetten niet meer dan imitaties van de verzen die de tachtigers terecht beroemd hebben gemaakt. Omdat deze poëzie namaak is, beteekent zij hoogstens een zwakke afschaduwing van het origineel. De stem van Martha Poldermans heeft geen kracht, haar visie is onpersoonlijk, haar temperament te egaal. Een zekere literaire fijngevoeligheid, die haar voor wansmaak behoedt, is op zichzelve veel te gering om als creatief beginsel dienst te kunnen doen.
Max Kijzer.
|
|