vast van overtuigd, K.J.L. Alberdinkg Thijm vergaan zooals het Henri Beyle is vergaan. Over een aantal jaren - dat Thijm misschien zelf, met zijn bewogen scepticisme, zou kunnen bepalen; Beyle schreef: rond 1880; - zal inderdaad zijn oeuvre van her, en dan voorgoed, de aandacht trekken, aanvankelijk van weêr eens een klein groepje, doch vervolgens van een met den dag uitgebreideren kring van belangstellenden. Niet van zulke belangstellenden, wier ernstige aandacht en studie zich tot de historie van de gansche Nederlandsche literatuur of van een bepaalde periode uit die literatuur uitstrekt, doch van zúlke, die zoo ver in het werk en het leven van een uitverkoren auteur opgaan, dat hun eigen leven er door wordt opgevoerd tot een hoogere innigheid en schoonheid. Dieu ne puis, Rohan suis, luidt ongeveer de trotsche spreuk der Rohan's. Wie niet een Stendhal is, is er schooner levenstaak voor hem weggelegd dan een ‘Stendhalien’ te zijn?....
En nu ben ik van meening dat juist het proza van Lodewijk van Deyssel die uitzonderlijke kwaliteiten, en onder meer dat pikante bizondere en die zonnige gaafheid, vertoont welke, generatie na generatie, enkele uitgelezenen (uitverkorenen) kunnen binden en boeien tot uitsluitende liefde en voorkeur voor dát werk en voor diens maker.
Laat dan maar, zooals trouwens de gewone gang van zaken meêbrengt, ettelijke jaren voorbijgegaan, gedurende welke slechts een eenzame stem van miskenning (en wat dies meer zij) van Thijm's beteekenis zal gewagen, eenmaal komt de dag, als thans voor Stendhal het geval is, dat het gansche werk en de persoon zelf van van Deyssel een bron van opgewekt levens- en schoonheidsgenot zal zijn, in lengte van dagen, voor een steeds groeiend aantal ‘van Deysselianen’.
Want indien er veel Nederlandsch proza bestaat dat een zwaarderen ernst, een ruim-menschelijker inzicht, een breederen wiekslag heeft, - alléén het proza van van Deyssel brengt u de tintelende verrukking bij van 't eerste uchtendlicht op een zomerdag. Alléén het proza van van Deyssel heeft, in de Nederlandsche literatuur (misschien met dat van Multatuli), als de morgenstond, goud in den mond....
F.V. Toussaint van Boelaere.