De Nieuwe Gids. Jaargang 49(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Verzen door Hélène Swarth. I. Bedensluier. Een bedensluier had mijn ziel geweven, Den blanken tempel van uw ziel te omgeven, Die, krank en krachtloos, droef te lijden ligt. En ál mijn beden weefde ik voor uw leven, Op aard gezonden als een hemeldicht - En op mijn handen hield ik hoog geheven Dien teedren sluier, als een vlinder licht, Eer 'k voelde zacht, in avondblauw, me ontzweven Die bedensluier, rijzend naar het licht. Van God tot hem de sluier werd gedreven En zeeg hem zeegnende over 't aangezicht. [pagina 69] [p. 69] II. Hij kwam tot mij.... Hij kwam tot mij waar 'k nederlag in rouwen. 'k Zag óp tot hem, in kindervroom vertrouwen. Hij lei me op 't hoofd de zegenende handen En, als een toovnaar, ging een toren bouwen, Die van Weleer mij áfsloot met zijn wanden Van kleuren wisslend, heerlijk om te aanschouwen, En eedle beelden, blank in lustwaranden, Den blik verblijdde' en reeën, rozen, pauwen, Zoodat ik leefde als 't kind in sprookjeslanden - En teedre liefde, troost en vloek der vrouwen, Ontlook me in 't hart en rankte bloemguirlanden Rondom mijn dagen, onder hemelblauwen. En slaken voelde ik oude lijdensbanden En, lovend God, kon weer ik handen vouwen - Tot stortte in puin de toren, 'k zag hem branden, Vernielen wreed door bliksem-vlammeklauwen En 'k zag de klip weer, die mijn boot deed stranden En 't land van wanhoop, onder wolkengrauwen. [pagina 70] [p. 70] III. Verledensluier. De sluier, dien hij hield geheven Tusschen 't verleden en mijn hart, Ik weet niet waar die is gebleven - Dat geeft mij smart. 't Was of daar beelden zacht op dreven, Als droomebloemen, broos getint. Ik kon weer blij zijn met mijn leven, Zooals een kind. Zijn lief erbarmen troost wou geven, Verleden bannen van mijn ziel, Tot, moe, zijn handen 'k voelde beven - De sluier viel. Verleden waande ik al verdreven. Nu grijpt Verleden weer naar mij - Die lieve troost was maar voor even En nu voorbij. Soms, bleek en ver, in avonddreven, Zie 'k van den sluier, dien 'k verloor, Nog roze en blanke flarden zweven Mijn schreden voor. Doch neevlen zijn het maar, geweven Van avondrood en avonddauw - Verleden volgt me en maakt mijn leven Weer zwaar van rouw. Verleden nooit mij zal begeven, Eer éens, in eeuwige landouw, Wordt werelds sluier opgeheven En 'k God aanschouw. Vorige Volgende