| |
| |
| |
| |
Acht man en 'n autobus
'n Verrassend ongeval in drie bedrijven door Joh. W. Broedelet. (Vervolg en slot van blz. 243.)
Zevende Tooneel.
Wildink, Mevr. Wildink; Du Four komt van links. Later Barones Du Four beziet het tweetal 'n korte poos en trekt er zijn conclusies uit.
(zacht tot Wildink, toch niet geheel gerust)
Hij blijft lang weg.
(bijna woest van onmacht)
Er is niets aan te doen. We moeten wachten, wachten! O God, o God!
(Lucht te krijgen, treedt hij weer even naar buiten, door de fond-deur. Du Four schudt tamelijk laconisch 't hoofd, beziet dan met verholen spot Mevr. Wildink, die als 'n gebroken vrouw, geheel afwezig, op haar stoel zit. Uit de 2e deur rechts verschijnt, met eenige bagage, de barones. Zij is zéér uit haar humeur. Du Four tracht zich nu weer op z'n beminnelijkst voor te doen.)
O, wat 'n bed, wat 'n bed! Ik moet den hôtelier straks spreken! En niet eens warm water! Ik heb me moeten wasschen in.... ijs! En m'n huid is toch zoo gevoelig! Hoe laat is 't? Alles staat bij me stil. En ze hebben me niet gewekt. 'n Schande, 'n schande! Waar is de ontbijtzaal?
(zich bezinnend)
O nee, dat is waar. Er is hier niets. Je kunt hier enkel lawines krijgen. Wat 'n etablissement!
| |
| |
(vleiend)
Ja, 'n verwend iemand als mevrouw de barones!
(op haar bagage doelend)
Wil ik u maar ontlasten?
(zich nu alles van gisteren herinnerend, kijkt 'm 'n oogenblik doordringend aan)
Nee, meneer, ik zou die bagage van me nù maar met rust laten!
(tamelijk snel naar de schouw gaand)
Wat? Is er nog geen vuur gemaakt?
(zich versprekend)
Ach, Hendrik, ga eens....
(herstelt zich)
Wilt u alstublieft dadelijk iemand hier laten komen!
(bijna aan haar oor, nederig)
Ik ben nog altijd tot mevrouw's dienst!
(plots, omzichtig naar Mevr. Wildink ziend)
Ssst!
(zacht)
O, die hoort niets! Die heeft 'n slag op d'r hoofd gehad!
(met schrik)
'n Slag? Hèb ik 't niet gezegd, dat hier landloopers zijn? Moet dat mensch daar niet naar laten kijken?
Bemoeit u zich er niet mee!
(weer op z'n vlei-toon)
Als ik u misschien ergens behulpzaam mee kan zijn?
(heeft zich nu van mevr. Wildink afgewend, kijkt hem recht, half bestraffend in de oogen; zacht)
Zoo, is er dàt van je geworden?
(schelmachtig)
Vindt u, dat ik er zoo op achteruit ben gegaan?
(aarzelend)
Uiterlijk, nee. Maar....
(op 't valies wijzend)
van dat slot?
(brutaal, leuk)
'n Ongelukje! Door die ellendige hand van me! Ik moest toch onderzoeken, of er nog iets van de bagage in orde was? Alles lag door elkaar!
(wil er zich niet verder in verdiepen en 't gesprek afbreken)
Enfin!
(aanhoudend, vleierig, zacht)
Ik heb nog dikwijls aan mevrouw gedacht!
(komt onder z'n invloed, voelt z'n adem in haar hals; zacht)
Zoo?
(ondergaat meer en meer z'n bedwelming)
Dat was - toen - 'n zwak oogenblik - van me, Hendrik.
Zwakke oogenblikken zijn soms de sterkste.
Dat is zoo, dat....
('n stilte)
.
| |
| |
| |
Achtste Tooneel.
Barones, du Four, mevr. Wildink; Schakel en Eefje komen op door de fond-deur.
(druk pratend)
Nee, kind, ik ben heelemaal niet kleinzielig, dat weet je, maar zulke dingen zijn niet goed, niet goed.
('t gezelschap ontwarend, maakt hij 'n lichte, zijdelingsche buiging naar mevr. Wildink en wendt zich vervolgens rechtstreeks tot de barones. Ietwat onderdanig:)
Barones! - Wat zegt ù? Is 't bijvoorbeeld verstandig, om 's morgens vroeg nuchter de deur uit te gaan?
(er nog niet geheel bij)
Nuchter?
Zonder ièts gegeten te hebben?
Neen, men zegt, dat.... Maar er is hier ook volstrekt niets te krijgen! Nu, ja
(kan 't woord bijna niet over de lippen krijgen)
pannekoeken!
(kinderlijk aanbevelend)
Er is pap, mevrouw, pàp en thee, thee!
(met 'n klein gebaar van ontzetting)
O, pap!
(met 'n lichte vermaning in z'n stem)
We moeten bedenken, barones, we hadden nog slechter kunnen terechtkomen!
Nòg slechter? Ja, bij de wilden. Dan waren we meteen opgegeten!
(tot Eefje)
Dat u alléén heeft durven uitgaan! Ik blijf er bij, er lòòpt hier natuurlijk vreemd volk rond.
(op mevr. Wildink wijzend)
En met dat ongeluk, dat gister bijna gebeurd is!
(geruststellend)
Nee, m'n vrouw was met....
(zoekend)
met.... onzen chauffeur!
O? Zoo! Ja, of dàt nu verstandig was? Iemand, die zóó woest rijdt, dat we bijna verpletterd zijn, zoo iemand glijdt natuurlijk met je in 'n afgrond, voor je 't weet. Hij is 'n complete wildeman. Ik zal me toch bij de Maatschappij over 'm beklagen. En hij heeft 'n vrijmoedigheid! Hij kent z'n plaats niet. Hij is iemand, die....
(zoekend)
ja, iemand, die je.... compromitteert!
(Du Four beduidt haar, dat hij 't daar volkomen mee eens is.)
(zacht tot Eefje)
Zie je wel? 't Is al opgevallen! Wat zal je aanleiding geven tot praatjes? Ik kèn je! Goed! Maar
| |
| |
't geeft toch geen pas.
(Eefje wendt zich eenigszins onwillig van 'm af en praat even met mevr. Wildink. - Dan hoort men buiten 'n schot.)
(hevig verschrikt)
Groote God, wat gebeurt er nu weer?
(Ook mevr. Wildink is opgestaan. 'n Groote angst spreekt uit haar oogen.)
| |
Negende Tooneel.
De vorigen; Wildink komt hoogst geënerveerd terug van buiten, Charlotte verschijnt links. Daarna William.
(tot Wildink)
Wat is er, meneer? Worden we nu tòch overvallen? Ik heb 't wel gezegd! Hoeveel zijn 't er?
(zacht, doodelijk beangst)
Wat was dat?
(onrustig)
Niets!
(ook tot barones)
De chauffeur, die 'n schot lost, omdat er 'n auto, 'n bus in 't zicht is!
(Mevr Wildink, eenigszins gerustgesteld, laat zich weer op haar stoel vallen. Wildink voelt onwillekeurig naar den binnenzak van z'n vest.)
(opgelucht)
O! -
(weer met eenige verontwaardiging)
Werkelijk, de man is niet geschikt voor z'n taak. 'n Woesteling! Nu schìèt hij weer. Als hij iemand maar den schrik op 't lijf kan jagen!
(wendt zich geheel naar links, vóór. Wildink en z'n vrouw, rechts voor, zijn blijkbaar in gespannen afwachting. Schakel en Eefje houden zich op ongeveer bij 't raam rechts. Du Four en Charlotte staan even bij elkaar bij de deur naar de keuken)
.
(snel, zacht, tot Charlotte)
Stom, dat ik hem dat ding heb afgegeven!
(klopt op z'n zak)
Maar ik heb nóg zoo'n knaap. Met mìj zijn ze zoo gauw niet klaar!
(bewonderend)
Je bent 'n kerel!
Maar daar moeten we dan verheugd om zijn! Dat zou onze verlossing beteekenen! Ik vraag mezelf bijna af: waaraan hebben we dat verdiend? Altijd toch weer worden we tot dankbaarheid gedwongen!
(lichtelijk geïndigneerd)
We hebben toch niets slechts gedaan, dat we hier voor onze straf zitten?
O, nee, dat wil ik volstrekt niet zeggen. Ik wijs
| |
| |
er alleen op, hoe erkentelijk we hiervoor weer dienen te zijn. Laat ons met goede daden....
(herinnert zich plots iets, haalt dan de twee bedelbrieven te voorschijn, treedt naar de barones toe)
Ach, barones, dat is waar ook! Spoedig misschien scheiden we en dan zou ik die zaak niet meer met u kunnen behandelen.
(met warmte)
Vannacht heb ik de brieven nog eens doorgelezen en werkelijk....
(terugkrabbelend)
O, juist, die correspondentie! Ik heb 't u wel gezegd, heel boeiend. Maar, ach, als u er zooveel onder de oogen hadt gekregen als ik! Dan gaat de verrassing er 'n beetje af. En.... men kan nooit voorzichtig genoeg zijn! Informeert u eerst nog eens. Of nee, geeft u die brieven aan mij. Dat kan ik zelf wel laten doen; ik mag u die moeite niet bezorgen.
(stelt zich nog disponibel)
Anders, ik....
(stellig)
Nee, nee, ik mag van uw goedheid geen misbruik maken.
(de brieven aannemend van Schakel, die zichtbaar gedesillusioneerd is)
Merci.
(steekt ze in haar tasch; William komt binnenstormen)
.
(uit den fond)
Goeie tijding! Good Luck is op komst. We zullen wel dadelijk kunnen vertrekken.
(weer verheugd)
Prachtig, prachtig!
(maar half content)
't Werd tijd!
(Willam strak aankijkend)
U heeft den chauffeur dus niet gesproken?
(hem begrijpend)
Om hem te vertellen, wat 'n gezellig clubje 't hier is en dat we allemaal zulke beste vrienden zijn, bedoelt u? Nee, wees maar gerust.
(sterk)
Ik.... treed.... niet.... tusschenbeide.
(weer luchtig)
Hij heeft alleen m'n schot gehoord en me zien wuiven!
(luisterend)
Hoor 'k 'm al niet?
(gejaagd)
Heb je ook gezien, - is er alleen 'n chauffeur -, of zijn er ook.... geleiders?
(ernstig)
Dàt kon ik in dat oogenblik op dien afstand niet ontdekken.
(Pauzetje. Dan hoort men buiten, links, auto-getoeter)
Ha!
(verheugd)
Ik moet 'm zien, ik moet 'm zien!
(snel even af door de keuken)
.
Ja, ik moet ook eens weten, hoe alles precies staat!
(wil hem volgen)
.
(treedt hem in den weg)
Waar ga je naar toe?
| |
| |
(geeft Charlotte snel 'n teeken, dat ze moet gaan kijken. Charlotte af in de keuken. Ook Wildink treedt op William af. Eefje onderhoudt zich even met mevr. Wildink. Barones, overigens als altijd met zichzelf bezig, kijkt sterk naar de brandewijnflesch, welke van den vorigen avond op 't tafeltje bij de schouw is blijven staan.)
(de beide mannen opnemend)
O, word ik nu bewaakt? Dat mankeerde er nog maar aan!
(optredend)
Ik moet jullie beiden verzoeken....
(voelend, dat ze de zwaksten zijn)
We wouen alleen maar....
(eveneens)
Begrijpt u ons goed....
(er 'n eind aan te maken)
En nu zèg ik jullie....
(Charlotte komt teruggesneld uit de keuken.)
(het bijna uitroepend)
Er is alleen 'n chaufféúr!
(Wildink en Du Four, de eerste 't sterkst, slaken onwillekeurig 'n zucht van verlichting. Ook mevr. Wildink, die, zelfs in haar praten met Eefje, op alles lette, is van 'n grooten angst bevrijd.)
(scherp tot Charlotte)
De heeren danken u voor die mededeeling!
(tot Wildink en Du Four)
En ga nu maar met me mee. Dan kan je precies hooren, wat ik met m'n collega smoes!
(even af in de keuken. Du Four vertrouwt het nu wel. Wildink volgt hem echter werktuigelijk.)
(zacht tot Du Four)
Was jij gisteravond dan heelemaal niet bang?
(alsvoren)
Jawel! Ik prakkizeerde: als ik dan tòch naar de weerlicht ga, hoe graai ik nog wat mee? Haha!
(gesmoord)
Haha!
(Schakel komt terug uit de keuken.)
(blijvend verheugd)
We kunnen ons allen gereed maken! De bagage wordt al opgeladen. Het is 'n mooie, nieuwe wagen. Alles zal nu wel goed gaan! Kom, kind! Kom, dames!
Ja, man.
(Charlotte en Eefje verdwijnen even door de 1e deur rechts, mevr. Wildink door de 2e deur. Schakel loopt enthousiast heen en weer in den fond.)
| |
| |
(zacht tot barones)
Wil mevrouw de barones me de eer gunnen, dat ik in de plaats, waar we aankomen, 'n hôtel voor haar bespreek?
(weifelend)
Als 't.... niet.... te.... veel.... moeite is....!
(op z'n vlei-toon)
Voor mevrouw ga ik nog altijd door 't vuur. Al heeft meneer me toen slecht behandeld, ik....
(voor Schakel)
Stil! -
(zwak)
Goed dan, goed.
(met 'n stillen triomf)
U zult tevreden zijn.
(wier blik weer getrokken wordt door de flesch brandewijn, plots)
Zet dat weg, Hendrik!
(eerst niet begrijpend, dan 'n oogenblik geheel lakei)
O, jawel, mevrouw!
(zet de flesch weg; de dames komen terug van rechts, William en Wildink van links.)
Zie zoo! Alles voor de reis gereed? Ik blijf achter. Ik kan onzen gastheer-weldoener niet alleen laten. Het is wel niet ernstig met hem, maar op zijn jaren! De bus haalt ons dan op bij de terugrit. En nu wensch ik u allen -
(langzamer)
- ....wat u toekomt. Op welke manier we ook reizen, ten slotte komt ieder op z'n bestemming. Meer zeg ik niet. 't Is hier slechts 'n oponthoud geweest, 'n misschien wel eenigszins vréémd oponthoud, maar dat dan ook alleen. Nu moeten we weer voort, voort, altijd voort.
('n korte stilte. Ieder onderzoekt, of hij alles wel heeft.)
En nu zou ik wel willen betalen. Krijg ik m'n rekening nog niet?
(haar recht aankijkend)
Niet hièr, mevrouw! - We zijn gasten. We kunnen alleen bedanken voor de goede gaven, die we hebben genoten.
(koel)
Heel beleefd! Ik houd anders niet van verplichting. Enfin, wilt u meneer m'n kaartje geven?
(geeft visitekaartje)
Maar, heusch, 't is hier niet aan te bevelen!
Kom, laten we allen even onzen dank gaan betuigen voor....
(houdt hem tegen)
Pardon, dominee, daar houdt de ouwe niet van. Hij gelóóft 't wel. Ik zal de boodschap straks overbrengen. Hij rust nu. Gunt u 'm dat!
(Schakel berust en praat even met mevr. Wildink. Wildink en Du Four bespreken samen
| |
| |
iets, 't oog op William gericht. Charlotte is met zichzelf bezig, zoo ook de barones.)
(zacht tot Eefje, half ironisch)
Dus je blijft niet?
(verschrikt)
Wat bedoelt u? Ik? Hier?
(bijna aandringend)
Ja, bij mij!
Bij....
(kijkt hem aan; van alles gaat in haar om; dan plots, als steun zoekend, toch weer zelfbewust, tot Schakel)
Kom, man, 't wordt, geloof ik, tijd.
(langzaam)
Ja, dat wordt 't werkelijk.
(steekt 'm na 'n aarzeling de hand toe)
Me-neer!
(houdt die even vast; gevoelig)
Schoone dame! Geen slang meer in 't paradijs van de domineesche, hè? Ik dank u toch nog wel.
(plots, op geheel anderen toon, opgewekt, tot allen)
Kom, dezen kant uit!
(opent de deur in den fond. Buiten links toetert de autobus ten teeken tot vertrek.)
Meneer, het ga u verder wel. U weet, ik ben 't met uw levensopvatting niet eens, doch dit neemt niet weg, dat ik haar waardeer. Nogmaals: het ga u wel
(reikt hem de hand)
.
(met lichte ironie)
Zeer getroffen, dominee! Van 't zelfde!
(Eefje, nog even naar William ziend, gaat, gevolgd door Schakel, naar buiten, naar links.)
(met papieren geld in z'n hand, 't resultaat van z'n gesprek met du Four)
Hier, alstublieft!
(rustig)
Pardon, houd u dat. Dat komt anderen meer toe dan mij!
(Wildink, spijtig, bergt 't geld weer op, wil gaan, ziet dan, hoe Charlotte - wat ze expres doet! - met haar bagage sukkelt. Hij helpt haar zeer gedienstig en gaat haar voor met haar valies. William neemt dit ongemerkt op. Charlotte weet niet, welke houding ze jegens hem zal aannemen. Deze zegt niets, buigt ook niet voor haar, maar houdt toch - ze is in elk geval 'n vròuw! - de deur voor haar open. Plots, 't hoofd in den nek, passeert ze hem hooghartig. William, met 'n glimlach, haalt even de schouders op.)
Nu, je hebt toch je best gedaan, hoor! Ik zal geen schriftelijk beklag tegen je indienen. Maar, werkelijk, de logeergelegenheid is hier beneden peil.
(tot du Four, die zooveel mogelijk draagt)
Heb ik alles?
(buigend, niettegenstaande al zijn bagage)
Jawel, barones!
| |
| |
(William neemt hen samen ironisch op.)
(tot Du Four)
Geef hem wat.
(tot William, hoog)
Goedendag!
(William buigt, barones verdwijnt naar buiten, naar links. Du Four, in aarzeling, tast in z'n vestzak. William wendt zich bruusk geheel van hem af. Du Four, begrijpend, pakt z'n bagage weer op, volgt snel de barones.)
(zacht tot mevr. Wildink, die geheel alleen achteraan komt, sukkelig)
Goeie reis, mevrouw!
(moeilijk pratend)
Dank u, meneer!
(volgt de anderen. William ziet haar even hoofdschuddend na, schudt dan alles van zich af, sluit de fond-deur)
Goddank, eindelijk even met mezelf alleen!
(steekt 'n sigaret op, loopt 'n paar keer 't vertrek op en neer, als verademend. Wordt dan rustiger, zet zich op de punt van 'n stoel bij de schouw.)
(naar 't gedoofde vuur kijkend, nadenkend, voor zichzelf)
'n Dief en 'n nog èrgere dief. En 'n verloren schepsel en 'n stuurlooze, oude vrouw en 'n ongelukkige. En twee jonge levens, die elkaar ongemerkt, heel langzaam aan, begraven.
(eenvoudig)
Arme menschen!
(Het doek valt langzaam.)
Einde.
|
|