elkander. - Bladeren als de broze eschdoorn-bladeren, hier en daar zwevend los nog aan de takken der boomen. - Het was een smalle band, die het hoofd had omsloten eens konings van voor meer dan tweeduizend jaren; en dèzen band had ik willen drukken mijn vriend rond de marmeren slapen. Want hij lag daar neêr op de baar, een Caesar gelijk. En het was niet de mond, als een snede scherp in het krachtig gelaat; noch de kin stekend vooruit, niet te verwrikken; noch de machtige schedel, die hem maakten voor mij tot den heerscher, neen de ziel was het, de ziel van een koning, die sprak, zelfs na den dood nog, uit deze nobele trekken.
Ja, ik herhaal het, een koning was Vogel, een rots in den tijd! Hij was als een boom, die met zijn wortels geslagen diep in de aarde, opschiet suizelend-hoog, tot in het Zenith des hemels.
Een Heros was deze man, een halfgod, qua zijn wezen van àlle tijden, en ergo dus ook van deze rampzalige eeuw. Geen besefte dieper dan hij de tragiek eener cultuur, stijgend, stijgend, altijd stijgend, zich heffend over haar toppen, en zinkend ineen krachteloos nu, zich langzaam ontbindend in misdaad, ellende, bederf en verwording. Maar als vele, minder genialen gaf hìj nooit de degeneratie van onze tijden, wier scherpere prikkels immer meer ontzenuwen ons toch reeds bijkans ontzenuwd geslacht, neen, hìj was een man, hìj gaf steeds des levens synthese, en dàt was zijn grootheid!
Daarom ook waren hem lief de geweldige monumenten der wereld-litteratuur als Don Quichotte, Coriolanus en Oedipus, want een Don Quichotte was deze fiere strijder in zijn verheven idealisme; een Coriolanus in zijn adel, trots, moed en teederheid; een Oedipus in zijn koningschap, want is niet de kunstenaar de van God gekroonde, uit hoofde van zijn begenadigden staat, geroepen om te regeeren over het menschdom?
O Oedipus, het was een drama geschreven uit Vogel's eigene ziel! En wie zijn edele, klankrijke stem heetf hooren zeggen de machtige verzen van dit beklemmende treurspel, waarin met adem-benemenden climax het noodlot voltrekt zich aan den koningsmensch Oedipus, de mannelijk-sterke, en aan de teed're Jokaste, zijn moeder en gade; wie Vogel in deze tragedie hoorde vertolken de beminnende vrouw, den beminnenden man,