| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 49. Deel 1]
| |
Acht man en 'n autobus
'n Verrassend ongeval in drie bedrijven door Joh. W. Broedelet. (Vervolg van blz. 622.)
Negende Tooneel.
Barones, Du Four, daarna Charlotte
(Du Four staat in gedachten op den achtergrond, ziet 'n paar maal naar de ramen, als wilde hij weten, wat daarbuiten gebeurt. Kijkt vervolgens naar de slapende barones en begeeft zich dan, eenigszins behoedzaam, naar de 1e deur rechts. Hij wil die openduwen, doch bemerkt, dat die op de knip is. Hij kijkt weer naar de barones. Gelukkig, ze slaapt nog!)
(gebiedend, fluisterend, aan de deur-reet)
Charlotte! Charlotte!
('n stilte)
Charlotte!
(zwak, achter de deur)
Ja?
(alsvoren, nog niet geheel ontwaakt)
Hè?
(nog dringender)
Charlotte!
(met 'n schrik)
Ja, wacht even!
(Du Four gaat iets van de deur terug, wacht 'n oogenblik, telkens naar de barones kijkend. Dan verschijnt Charlotte, 't haar 'n weinig in de war, doch gekleed.)
(zacht, onaangenaam)
Wat doe je?
(klagerig)
Ik lig 'n oogenblik op bed,
(op zichzelf wijzend)
zóó. Maar ik kan niet slapen!
| |
| |
Stommerd! In plaats dat je bij dien kerel blijft! We boffen nogal niet, dat dit gebeurt! Nu heb je gelegenheid, hem in te pikken. Profiteer daarvan!
(Met 'n grijns even naar de ramen kijkend)
En straks heb je misschien geen concurrente meer ook! Verdomme, als-ie niet iets in den zin heeft!
(die op die laatste woorden niet gelet heeft, plots opstandig)
Nee, ik heb er nu genoeg van!
(har bijna aanpakkend)
Hou je mond!
(giftig)
't Mòèt. Doe ik 't voor m'n plezier? En verder geen praatjes!
(zich plots opdringend, vleiend)
Bèn ik dat?
Ja! En tòch!....
(omslaand, kust hem wild)
Hier!
(maakt zich los)
Ssst! - Doe wat aan je haar en kom dan!
Ja!
(af 1e deur rechts)
.
| |
Tiende Tooneel.
Barones, Du Four.
(Du Four kijkt scherp naar de barones, of die niets gehoord heeft. Dan, gerustgesteld, wendt hij den blik van haar af en ziet het gouden rookgerij op de groote tafel. Er komt 'n schittering in z'n oogen en z'n hand grijpt toe. Hij bekijkt de voorwerpen nauwkeurig. Als gewaarschuwd slaat de barones, die met haar rug naar 't vuur zit, haar oogen op, doch zonder verder 'n beweging te maken. Ze neemt hem 'n moment doordringend op.)
(erg gewoon:
Ach, meneer, wilt u mij die voorwerpen als 't u blieft geven?
(bedwingt 'n hevigen schrik, vormelijk)
O, zijn ze van u? Natuurlijk! Ik dacht al, wie laat zulke kostbaarheden zoo maar slingeren? Men moet in 'n hôtel of.... 'n dergelijke gelegenheid min of meer op z'n hoede zijn.
(rustigjes)
Dat ben ik ook, meneer.
(de voorwerpen aangevend, met 'n strijkage)
Heel verstandig, barones, heel verstandig!
| |
| |
(droog)
Dank u,
(na 'n oogenblik)
Neemt u mij niet kwalijk: hoe was uw naam ook weer?
(met aplomb)
Du Four, barones!
(zacht herhalend)
Graaf du Four. - Ik herinner me niet, dien naam vroeger ooit gehoord te hebben
(Du Four maakt 'n beminnelijk gebaar van: ‘ja, dat kan ik niet helpen’)
- Toch komt het me voor, dat ik u al eens ontmoet heb
(Du Four maakt 'n beminnelijk gebaar van ‘zeer wel mogelijk’. Na 'n oogenblik, zijn gelaat en haar geheugen ernstig raadplegend:)
Maar waar?
(Du Four, eenigszins onrustig, draait zich driekwart op de hielen om. 'n Zwijgen)
.
| |
Elfde Tooneel.
De vorigen. William komt van links. Achter hem ziet men even iets van Eefje. Beiden zijn in de beste stemming.
Daarna Charlotte.
Komaan, ladies and gentlemen! Uw tafeltjes zijn gereserveerd. 'n Keur van spijzen en dranken lokt u!
(blij verrast)
Zoo, zoo! - En wat heeft u?
(Charlotte verschijnt van rechts)
.
(à bout portant)
Pannekoeken!
(doodelijk verschrikt)
Hè? Wat zegt u?
Ja. En kom maar gauw, of ze worden koud!
Ontzettend! Pannekoeken! En wou u mij in de keuken hebben? 't Is 'n schandaal!
(niet uit z'n humeur te brengen, gooit nog wat op 't vuur)
Op de kamers wordt hier niet bediend!
('n oogenblik smeekend)
Maakt u voor mij als 't u blieft 'n uitzondering! Die lucht alleen al in zoo'n keuken! En panne.... Waar is m'n valies? Ik heb nog chocola bij me en wat anders.
(maakt 'n beweging van opstaan)
Ik kan toch moeilijk zèlf....
(over-bereidwillig)
Ik zal wel, barones! Dat groote gele of dat kleinere valies?
(er toch even van opkijkend)
Wat kent u mijn bagage!
| |
| |
(met 'n lachje)
Ja, ik heb me zoo even toch met die heele rommel belast? Anders lag alles nog buiten!
(hem nog aankijkend)
Als 't u blieft dan maar beide valiezen.
Uitstekend! 't Is maar, ik kan met deze hand
(doelt op z'n linker)
niet erg uit de weg. Die heeft tusschen het portier gezeten
(met even 'n pijnlijk gezicht rap af links. 'n Stilte)
.
(tot William, die juist gereed is met 't vuur)
Ach, kunt u niet wat licht maken? 't Is zoo donker.
(naar den fond links loopend)
Ik zal straks eens naar die lamp kijken
(wijst naar de hanglamp in 't midden)
, als we klaar zijn met de hap-hap!
(met 'n zachte verzuchting)
Dan pas! -
(tot William, die al aan de deur naar de keuken stond)
En, ach, wilt u die deur goed op slot doen? Ik vind 't wel 'n beetje angstig, zoo buiten.
(goedig)
Als u dat nu graag hebt! Je hoeft hier anders nergens bang voor te zijn.
Je weet toch nooit. Landloopers en zulk gespuis!
(spottend, terwijl hij de deur in den fond grendelt, enz.)
O, dacht u dat die 't zóó hoog zochten? Nee, hier komen alleen nette lui....
(maakt 'n kleine restrictie)
tenminste, menschen die niets te doen hebben.
(effen)
Dat komt zoowat op 't zelfde neer.
(terzijde)
Juist, Hoogheid!
(komt met twee valiezen aan)
Alstublieft, barones!
(met 'n lachje)
Wie had gedacht, dat ìk nog eens voor hôtel-knecht zou spelen!
Dank u,
(ziet hem weer nauwlettend aan)
. Men weet nooit, meneer, waartoe men in dit leven nog komt.
(luchtig)
Nu ja!
(draait zich, haar blik te ontgaan, weer rap op de hielen om)
.
Ja, op die anderen kunnen we niet wachten. Wie dus naar de table d'hôte verlangt, weet, waar hij moet zijn!
(snel af links. Du Four, na 'n wenk naar Charlotte, die door 't raam rechts staat te turen, volgt hem. Charlotte wil nu ook gaan, staat al bij de deur links. Barones wendt zich plots om, tot 't besef komend, dat men haar in die duistere eenzaamheid alleen wil laten.)
| |
| |
Ach, u houdt me toch zeker weer gezelschap? Ik kan onmogelijk alleen zijn, behalve als ik slaap.
(onverschillig)
Zooals u wilt. Ik heb toch geen trek.
(op de valiezen wijzend)
O, maar ik heb hier van alles! -
(bijna officieel)
Mag ik u dus maar aan mijn tafel noodigen?
(half in haar toon overgaand)
Graag, mevrouw!
(zet zich)
.
Maar neemt u eerst 'n glas wijn. Dat zal u goed doen.
Toe!
(met 'n half smartelijke bekentenis)
Ik drink anders altijd zoo alléén!
(na 'n oogenblik, nadenkend)
Nee, allèèn drink ik nooit.
(Op 'n animeerend gebaar van de barones vult ze 't glas van de barones geheel, kijkt dan naar 't andere glas.)
(dadelijk haar glas opnemend)
Ja, neemt u 't glas van dominee.
(met 'n glimlach)
Wie weet, op wat voor goede paden u dat nog brengt.
(voorzichtigjes)
Want 'n heel klein beetje van zijn hemelsche zaligheid kunt u wel gebruiken, niet waar?
(koud, moedeloos)
Ik weet niet, wat ik noodig heb.
(eenvoudig)
Weten we dat een van allen, juffrouw?
(Brengt haar glas naar haar mond. Charlotte wil zichzelf zuinigjes voorzien. Plots hoort men buiten, heel in de verte, 'n gesmoorden, menschelijken kreet, welke in al z'n vaagheid toch heel verschrikkelijk is. De barones en Charlotte verstarren, zien elkaar aan, luisteren.)
(na 'n oogenblik, durft bijna niet te spreken)
Hoorde u dat?
Ik weet niet. Of iemand....
(brengt plots, huiverend, de handen voor 't gezicht)
.
(op de keuken doelend)
Dat die anderen niet gaan kijken!
Die hebben niets gehoord. Ze praten en lachen!
| |
| |
(na weer 'n stilte)
't Zal 'n beest geweest zijn.
(opkijkend)
'n Beest? Ja, 't kan wel.
(willoos)
Ja.
(Mechanisch brengt ze de flesch naar haar glas, terwijl de barones hààr glas weer opneemt. Nog eens scherp luisterend, verstarren beiden echter, met haar angstherinnering aan straks, opnieuw in die houding.)
Het scherm valt langzaam.
| |
Tweede bedrijf.
De lamp, aan 't midden van de zoldering, brandt. Buiten is het volslagen donker. In de hoeken van 't vertrek zijn schaduwplekken.
| |
Eerste Tooneel.
Barones, Charlotte, later Schakel.
Zij zitten nog steeds aan 't tafeltje bij de schouw. Ze hebben blijkbaar 'n kleinigheid gebruikt uit 'n kartonnen doos - gebak en zoo - en chocola uit 'n pakket. Op 't tafeltje staan nu twee wijnflesschen. De barones is in 'n aangenamen, half knikkebollenden roes, weet echter nog net wakker te blijven. Charlotte is van 'n bedwongen, groeiende nervositeit. Na 'n stilte staat Charlotte op en loopt heen en weer rechts.
(na 'n oogenblik, eenigszins moeilijk pratend, vriendelijk)
Wat ben je onrustig, duifje?!
(Charlotte antwoordt niet. Weer na 'n stilte, nu met 'n begin van spot)
Duifjes vliegen altijd uit. Boutjes zijn 't, ondeugende boutjes. Jij ben d'r ook zoo een. Hi!
(Charlotte gaat er weer niet op in. Na 'n oogenblik komt Schakel van links, werpt 'n onrustigen blik naar 't raam, blijft daar in gedachten staan. Charlotte neemt hem zwijgend op.)
(op hem toeloopend, nerveus, met halve stem)
Zijn ze nog niet terug?
(na haar even te hebben aangezien en wel 'n aparte houding jegens haar aannemend)
Nee, juffrouw.
(meer voor zichzelf)
't Is verschrikkelijk!
| |
| |
(iets toeschietelijker)
We beginnen ons werkelijk ongerust te maken. Als er 'n ongeluk gebeurd is!
(snel)
Natuurlijk, wat anders!
De duisternis is zoo plotseling gevallen. Het terrein is hier bijna overal onbegaanbaar. En 't begint slecht weer te worden. Hoort u maar!
(hij luistert)
.
(na 'n oogenblik, onzeker)
Gaat er dan niemand kijken?
Wie? Waar? Dat zou roekeloos zijn. In die donkerte! Eén misstap en men is verloren. Meneer....
(zoekt)
de chauffeur zegt zelf, dat 't niet gaat. En die is in deze streek toch 't beste bekend.
(dof)
Ja.
(na 'n oogenblik, plots, met 'n begin van uitbarsting)
God, meneer, ik vind het hier zoo vreeselijk!
Die stilte, die eenzaamheid! 't Drukt op me, 't maakt me benauwd. Om gek van te worden!
(Schakel kijkt haar zwijgend aan. Na 'n oogenblik)
Of me iets bedreigt, dat ik niet ontloopen kan! 't Is afschuwelijk!
(voorzichtig, onderzoekend)
Heeft u misschien... gewetenswroegingen?
(bijna brutaal)
Hè?
(achterdochtig)
Waarom zou ik die juist hebben?
(bewaart z'n kalmte)
Men weet nooit, wat er in 'n ander omgaat. Daarom vraag ik. Het gebeurt wel, als men plots tegenover de groote natuur wordt geplaatst en in omstandigheden, welke moeilijkheid met zich brengen, dat men dan 'n nieuwen kijk krijgt op zichzelf en veel in zijn leven betreurt. Ik giste slechts. Het is nu eenmaal zoo'n beetje mijn ambt, 't hart van de menschen te onderzoeken.
(weer nederig)
Ach, meneer, ik voel me wel heel ellendig.
(niet te warm)
Als ik u misschien... helpen kan?
(nadenkend)
Helpen? Waarmee?
(na 'n oogenblik, 't hoofd schuddend, stil)
Nee.
(nu toch eenigszins aandringend)
Men moet nooit
| |
| |
wanhopen. Wat men zich ook te verwijten heeft, altijd is er....
(plots weer opstandig)
Ik heb anderen evenveel te verwijten als mezelf! Verstaat u dat? Waarom moet ik altijd op alles worden aangezien? Ik heb 't toch niet alléén gedaan!
(zoekend)
Heelemààl begrijp ik u niet, maar....
(fel)
Dat doet u wèl! U is precies als al die anderen! U kijkt naar me op 'n manier, u spreekt tegen me op 'n manier....! Past u op! Zoo hebben er wel meer gedaan, die later heel liefjes bij me kwamen!
(loopt geagiteerd naar voren. Schakel, over die laatste woorden in stilte zeer verontwaardigd, wendt zich naar 't raam rechts, met z'n rug naar de anderen, 'n Stilte)
.
(als Charlotte even vlak bij haar is)
Wat hoorde ik? Zijn ze gaan wandelen?
Zoo na den eten?
(Charlotte knikt)
- Ik moest eigenlijk ook even loopen.
(met 'n bête lachje)
Ik heb zoo lang gezeten, dat ik niet weet, of ik nog wel staan kan!
(streng)
Blijft u liever zitten!
(alsvoren)
Dat 't verstandiger voor u is, als u zitten blijft!
(haar begrijpend, langzaam, tergend)
Wel wel! - Ja, ja, zoo zijn die duifjes. Als je ze niet dadelijk wegjaagt, dan pikken ze, pìkken ze!
(brutaal)
Heb ìk gevraagd, om bij je te blijven? Jullie draaien altijd alles om!
(doorgaand)
Pìkken ze.
(met 'n laatste zwakke opleving van ouden haat)
O, ik kèn ze! M'n huwelijk zou heel anders geweest zijn, als jelui er niet waren.
(er dadelijk fel op ingaand)
Hè? Nee, ìk zou anders geweest zijn, als jullie soort er niet was, tenminste die mannen, die ze er bij jou op na houden.
('t bijna uitschreeuwend)
Mij verwijten ze altijd maar! Maar wat ik heb moeten verduren, dat wordt niet gevraagd!
(zich nog verdedigend)
U gedraagt zich op 'n manier!
(door alles heen)
Kijk naar jezelf! Je drinkt,
| |
| |
zooals ik nog nooit heb meegemaakt. En als je kon, zou je je verven met zóó'n dikke laag er op. En
(wijst op 't eene valies, dat geopend is)
je hebt me daar 'n parfum laten ruiken, waar ik misselijk van word.
(haast komisch)
Mensch, je bent niet waard, dat ik je aankijk!
(loopt naar rechts)
.
(geheel ondersteboven)
Ik moet loopen, ik moet loopen!
(doet 'n zwakke poging tot opstaan)
.
| |
Tweede Tooneel.
De vorigen. William komt van links; daarna Du Four.
(loopt even heen en weer in den fond, blijft vervolgens onwillekeurig 'n oogenblik naar de ramen kijkend; dan:)
Ik weet niet, wat ik doen moet. Ik kàn niets doen.
(Du Four verschijnt links. Charlotte blijft hem, geheel rechts vóór, onafgebroken aanstaren.)
Zoo'n stommiteit ook, op dit uur nog uit te gaan! Hadden ze 't mij maar gevraagd!
(tot wie dit gesprek niet doordringt)
Meneer, ik heb me te beklagen. Ik word hier behandeld op 'n manier....
(ongeduldig)
O, mankeert er weer wat aan?
(naar de twee flesschen kijkend)
Die wijn schijnt anders nogal in den smaak te zijn gevallen!
(gedwongen)
Wat de dokter me voorschrijft....
Ja, ja!
(heeft nu ook de tweede flesch tegen 't licht gehouden, voor zichzelf:)
Geen druppel meer in!
Wilt u me alstublieft naar 'n andere kamer brengen? Er is hier 'n persoon, die....
(er zich van af makend)
U kunt gaan, waarheen u wilt, dame!
(gaat naar den fond)
.
(teleurgesteld)
O! -
(keert zich naar rechts)
Wilt ù....
(ziet nu pas goed, dat Du Four daar staat en wenscht van diens diensten toch liever geen gebruik te maken)
Nee!
(onwillekeurig maakt ze 'n zoekende beweging naar haar handtasch en wanneer ze die gevonden heeft, houdt ze die bij zich. Naar links kijkend)
Ach, dominee....
| |
| |
(beleefd naar voren komend)
Pardon, mevrouw!
Ik loop soms zoo slecht. Wilt ù me....
(die haar toestand nogal pijnlijk vindt snel)
Ik kan u naar de keuken brengen, mevrouw.
(met 'n vaag protest)
Naar de....
(geruststellend)
O, 't is er heel gezellig.... en warm!
(zich met zijn hulp opheffend)
Als 't dan niet anders kan! Er is hier iemand, die.... Dat schepsel!
(zich opwindend)
Waarom zou ik zwijgen? Ik zal....
(met 'n zekere strengheid)
We hebben allemààl onze zwakheden, mevrouw.
(hem aankijkend)
Wat zegt u?
(loopt nu)
Dat ik soms zoo moeilijk loop, komt door m'n been. Daar heb ik....
(praat verder, terwijl ze naar links gaat, ondersteund door Schakel)
.
(krijgt plots 'n idee)
Ik kon 'n lantaarn buiten hangen! God weet, wat ze daar nog aan hebben!
(Volgt de anderen snel links.)
| |
Derde Tooneel.
Du Four, Charlotte.
Du Four staat nog altijd bij de deur links. Charlotte rechts vóór. Ze heeft hem voortduren scherp in 't oog gehouden. 'n Korte stilte.
(komt recht op hem af, hem peilend tot op de ziel)
Weet jij er van?
(schor)
Heeft ie 'r vermoord?
(met groote verbazing)
Hè?
(eenigszins gerustgesteld)
O, daar sta je dus buiten. Je bent anders tot alles in staat!
(vastberaden)
Als 't moet, ja! - Maar waarom vraag je....
(bijna met 'n angstkreet)
Heb je die gil dan niet gehoord?
| |
| |
Dat weet ik niet. Juist, toen jullie gingen eten.
(gespannen)
Nee. En dacht je....
(gejaagd)
Hoe kan ik dat zeggen? 't Is misschien maar 'n beest geweest! 't Klonk zóo afschuwelijk! Maar toen ik in de keuken kwam, omdat dat....
(naar de schouw kijkend, met haat)
mènsch 'n tweede flesch wou hebben en ik herinnerde me op eens, dat jij zoo iets zei, dat je 'm niet vertrouwde en ik van die vrouw geen last meer zou hebben, toen schoot me iets door m'n hoofd en ik was bang, dat jij daar ook de hand in had. Maar dat is niet zoo, wel?
(de hand aan 't hoofd, tracht snel na te denken)
Hou toch je mond! Ik zeg je van nee. - Heb je maar één gil gehoord?
En weet je niet zeker, dat 't van 'n vrouw was?
Dus 't kan ook wel van 'n man geweest zijn?
(zeer twijfelend)
't Is mogelijk.
(weer even de hand voor de oogen)
Niet om na te vertellen!
God allemachtig, als ze sàmen 'n ongeluk hebben gekregen! Of als zij hem mee heeft gesleurd, toen hij 'r van zich afduwde!
('t geval nu voor zich ziend)
Jezus!
Dan ben ik 't kwijt! Vóór ze die lijken vinden en of ze er mij dan nog bij toelaten! Hij heeft alles bij zich!
Ik heb z'n bagage toch nagezien? Met die hand van me, 't ging lastig genoeg. Nee, hij draagt den aap bij zich. En als-ie daar ergens in de diepte ligt, kom er maar eens aan!
(na 'n oogenblik)
Arme vrouw!
(ongeduldig)
Dat mensch, daar gaat 't nu niet om!
(ironisch, beklagend)
Z'n zuster!
Ja, hij heeft alles gedaan, wat-ie kon, om onbekend
| |
| |
te blijven. Ze weten dat ‘meneer’ met z'n vrouw op reis is. En onder dien naam,
(spottend)
Wildink! en met 'n zuster, dat leidt weer af. - God, God, als me dat nu toch nog ontging!
(loopt heen en weer in den fond)
.
(na 'n oogenblik, langzaam, bijna blij)
Als ze niet terugkomen, dan....
(kort, bijtend)
Onzin! Ze moèten terugkomen. Zóó lang zijn ze nog niet weg. Misschien zijn ze verdwaald. In elk geval, hij komt terug. Misschien dùrft ie nog niet. Hij enscèneert 't geval, moet kunnen vertellen, dat ie van alles in 't werk heeft gesteld, om 'r te redden. Dat kost tijd en met die donkerte!
(zich moed insprekend)
Hij komt zeker!
(alsvoren)
Als ze niet terugkomen, dan....
(ongeduldig)
Wat dan, wat dan?
(met 'n verlichting)
Dan ben ik er van af!
Van wat jij me wou laten doen!
Klets niet zoo. Jij verdient er toch ook aan?
(wanhopig)
God, houdt dat dan nooit op?
Natuurlijk niet! 'n Mensch moet toch leven?
(cynisch)
Ieder z'n vak.
Je weet niet, hoe ellendig ik tegenwoordig ben! Na die ziekte van me....
(ongeduldig)
Hou daar maar over op!
Die dankte ik toch ook aan jou!?
(haalt z'n schouders op)
Dat is jullie risico.
O, wat kan jij vreeslijk zijn! En dan hààt ik je, dan....
(pakt plots haar hand beet, wil 'r weer charmeeren als in 't 1e bedrijf)
Hààt je me?
(zich ditmaal losrukkend)
Laat me! O, je bent zoo slecht voor me, zoo gemeen!
('t bijna uitschreeuwend)
En daarom zal ik 't heerlijk vinden, als ze dood zijn, alle twee. Die vreeslijke kerel en zij ook dan maar!
Je weet niet wat je wenscht!
Dat weet ik wel!
(met haat)
O, wou je me nog op 'm afsturen, als je wist, dat hij dàt gedaan had, dat daar buiten, dat afschuwlijke?
| |
| |
(heftig)
Idioot, maar dan juist! Dan had je de baan vrij! Jij kan soms raaskallen als....
(op gerucht van links houdt hij plots z'n mond en beduidt ook haar, te zwijgen. Hij neemt de ongedwongen houding aan van iemand, die met 'n dame 'n onbelangrijk gesprek voert)
.
| |
Vierde Tooneel.
De vorigen; William en Eefje komen van links.
(geruststellend tot Eefje)
Ik zou er maar niet te veel aan denken. Als ze op den weg gebleven zijn, kàn hun bijna niets gebeuren. We moeten afwachten, dat is alles. En wie weet, nu we geen van allen aangekomen zijn, hebben ze ons al gemist, zijn ze ons gaan zoeken en hebben ze die twee 't eerste opgepikt! Je ziet meer van die gekke dingen.
(schrikt om 'n rukvlaag van den wind langs de ramen)
Hè, wat waait 't!
(bedenkelijk)
Ja, 't weer wordt niet te best.
(Charlotte heeft zich aan de groote tafel gezet, geheel rechts en staart strak voor zich. Du Four houdt zich nerveus op den achtergrond, rechts, kijkt ook wel naar buiten. William en Eefje komen bij de schouw.)
(even alles van zich afzettend, op geheel anderen toon)
Ik heb zoo'n bewondering voor u!
Wat valt er nu aan 'n mensch te bewonderen? Dat hij is, zooals hij is, daar kan hij ten slotte zelf niets aan doen. Of je 'n beroemde generaal bent of 'n verloopen straatveger of wat dan ook, je bent 't buiten je eigen toedoen, al maken sommigen zichzelf of anderen wijs van niet. En als je iedereen op de keper beschouwt, is niemand eigenlijk nog veel bijzonders.
Maar dat u zich zoo hebt kunnen vrijhouden van alles, waardoor u in uw eigen oog niet meer u zelf zoudt zijn!
(spottend)
Vrij? Aan 't stuur van 'n autobus?
U begrijpt heel goed wat ik bedoel!
Ssst! Laat de anderen 't niet hooren. Als ze merken, dat 'n dichter-schrijver hen tegen den grond heeft gegooid,
| |
| |
blijft er niets van me heel. 'n Chauffeur mag dat doen: 't behoort tot z'n vak. - Vrij? Aan 't stuur van.... En van wàt 'n autobus! 'n Rammelkast, die je door merg en ziel davert! Maar van die wrakke levenmakers houd ik, zie je? Ze moeten mij niet zoo'n mooi opgepoetst wagentje geven, waarmee je geen kunstjes kunt uithalen, zoo fijn zijn ze. Nee, ik moet zoo iets onsolieds en wilds onder me hebben waarmee wat te wagen valt! Dan ga ik er als 'n duivel op los en 't liefst naar boven, naar hier, waar 't zoo vrij is, zoo wijd! Ja, Pegasus is tegenwoordig ook al ondergebracht bij de motorbranche. Enfin, 'n erg betrouwbaar beest is 't nooit geweest. Hij hoort dus wel bij ‘Good Luck’!
(vertrouwelijk en luchtig)
Want onder ons gezegd, wagens als wij er op nahouden, moorddadig!
(met 'n lachje)
Dat hadt u ons dan wel wat eerder kunnen vertellen!
Wel nee, 't loopt bijna altijd goed af. 'n Ongeluk kan je ook in je eigen luxe-wagen overkomen. Als 't maar zoo wezen moet! 't Zou ook wat moois zijn, als de kansen niet voor iedereen gelijk waren! 't Heele leven is maar 'n ‘good luck’, hoor! -
(plots, met jongensachtigen overmoed, warm)
En, lieve hemel, Eefje, dan hadden we samen dit heerlijke avontuur toch niet gehad!
(met iets van coquetterie)
O, is dit 'n avontuur?
(als verwijtend)
Hè, hè, 'n béétje romantisch moeten we 't toch houden!
(zacht, iets ernstiger)
Ja, Eef, joùw avontuur is 't in elk geval. En buit dat uit, kind, want veel zul je er in jouw leven niet krijgen.
(snel)
- Mooie Eef....
(op 'n tegenstribbelende beweging van haar)
Ja, laat ik je zoo noemen, want 't is de waarheid en wat komt 't er op aan? Morgen gaan we weer van elkaar en je ziet me waarschijnlijk nooit meer. Wat 'n veilig gevoel, hè, dat te weten: ik kan je eigenlijk zelfs niet eens blameeren. Want morgen ben ik weer 'n vreemde voor je en voor goed, en 't zal zijn, of we elkaar nooit gekend hebben. Wat 'n heerlijkheid en ook wat 'n zalige ellende! Bijna dat vreemde, wonderbaarlijke dat maar zelden in je leven komt, gegrepen te hebben en er dan eeuwig verwijderd van te zijn! Eef, je bent wel te benijden!
(zacht, onzeker)
Ik zal maar denken, dat je 'n dichter bent!
| |
| |
(overtuigend)
Is 't dan geen avontuur? Je reist, met je màn natuurlijk. O, dat is zoo dom, Eefje! Reizen moet je alleen of desnoods met 'n ander. Want 'n reis is 't zoeken naar 't nieuwe, 't ongekende. En wat zul je in 's hemelsnaam voor verrassends ontdekken bij 'n man, met wien je al jaren 's morgens opstaat, den heelen dag redeneert, kibbelt, berekent en 's avonds weer onder de dekens trekt? Enfin, je hebt die dwaasheid begaan als zoo velen - ik heb er al wat meegemaakt in m'n autobus! En 'n zure gezichten! - en je kijkt naar 't nieuwe landschap. Je ziet ook verschillende nieuwe gezichten, je rêvasseert, fantaseert, maar je blijft aan de zij van je man en jullie praten over precies dezelfde vervelende dingen als thuis. Daar, opeens, gebeurt iets. Goddank! Bom, pang, je ligt met 'n troepje reizigers onderste boven en met elkaar zijn jullie 'n poosje opgesloten in de eenzaamheid, ver van 't gezanik der wereld, midden in de groote natuur. En zie, wie steekt je de hand toe, wie kijkt je diep in je zonnige oogen, wie omgeeft je voortdurend met z'n oplettendheden en zorgen? 'n Nieuwe jonge man en die nog wel 'n dichter is! Je hebt van 'm gelezen en toen reeds wekte hij gevoelens in je, die je bij den ander niet vond. Die ging op in z'n daaglijksche kleine plichtjes en dat stelde je te leur. Die verzen, als je ze voorlas, hij luisterde er maar half naar. Maar deze! Hij verlaat je geen minuut, is altijd om en bij je als 'n duif bij de til. Durf nu eens tegen me te liegen, dat je er niet heelemaal onrustig èn zielsgelukkig door bent? God, 't is toch zoo ongevaarlijk! Ik heb je nog niet eens gezoend en dat zal misschien zelfs nooit gebeuren! Maar bedenk, Eefje, dat de ongewisselde zoenen dikwijls de heiligste zijn!
(met 'n zwijgende bekentenis)
Wat heb je toch dadelijk aan me gevonden?
Lieve hemel, het is er dadelijk of het is er nooit! Met al dat andere bedriegen we ons zelf maar zoo'n beetje. Moet je 'n bloem bestudeeren voordat je hem mooi vindt? God, Eef, je bent zoo'n bloeiende heerlijkheid, dat 'n ontvankelijk mensch als ik er wel door verrukt moèst worden!
(alsof ze dat laatste niet gehoord heeft, droomerig)
Ja, vrij te zijn! Ik heb er dikwijls zoo naar verlangd in dat dorp van ons....
| |
| |
(er snel tusschen werpend)
't Paradijs!
Maar je zit vast aan allerlei banden, allerlei belangetjes, allerlei dingen. 't Schijnt niet anders te kunnen.
(met 'n vage berusting)
Ja, we moeten ons wel wat schikken, allemaal. Ik ook, al is 't dan op mijn manier.
(weer met warme bewondering)
Ja, maar jìj....
(plots, met 'n hevigen schrik, bij 't raam rechts)
Jezus!
(de anderen schrikken mee)
.
(met halve stem)
Ik zag daar wat. En ik hoorde iets!
(allen luisteren. Men verneemt groeiend windgerucht)
.
(na 'n oogenblik, bedenkelijk)
We krijgen storm. Ik dacht 't wel.
(weer na 'n oogenblik, bijna met 'n gil)
Kijk!
(wijst naar 't raam)
.
(met eenige hoop, naar de deur willend)
God allemachtig! Zouden ze 't zijn?
(wil hem beletten, open te doen)
Doe niet open! Als 't iemand anders is!
(bezig met slot en grendel)
Wat dan nog? Niemand van ons heeft toch kwaad gedaan? En met ons allen kunnen we tegen iedereen op, dunkt me!
(Terwijl William de deur open krijgt, stelt Du Four zich eenigszins verdekt op in den fond, gereed door de 2e deur rechts te verdwijnen. Charlotte is geheel naar voren gedeinsd, rechts. Eefje staat nog bij 't vuur.)
(Wordt vervolgd)
|
|