4. Het menschelijk denken is goddelijk, zedelijk, naarmate het onbesmet, onbeïnvloed is, d.w.z. naarmate het vrij is, naarmate men het wezen van het denken geen geweld heeft aangedaan.
5. De vrijheid, de autonomie is aard en wezen van het denken.
6. Het denken waaraan dan ook dienstbaar pogen te maken is een onzedelijke daad, want hiermede verloochent men het ware karakter van het denken. Het denken deert dat natuurlijk niet. Het denken blijft en blijft ongerept in zijn vrijheid zoolang er een mensch bestaat; een onredelijkheid, een onjuistheid over het denken te berde gebracht, vergaat.
7. Wie IS, is zedelijk. Dat wil precies zeggen: in den mensch is in beginsel een ethische maatstaf aanwezig, een norm a priori. Godsdienst van buiten af opgedrongen kan deze natuurlijke richtsnoer geweld aandoen en hiermede een, aan hoogste waarheid beantwoordende, rechtvaardige vergelding bijv. in den weg staan en zelfs verhinderen.
8. Prof. Mr. Dr. Leo Polak's uitspraak, geformuleerd in zijn debat tegen prof. De Hartog: ‘GODSDIENST KAN HET ZEDELIJK OORDEEL IN DEN WEG STAAN’ is dus een uiting van hoogst denkbare zedelijkheid, want zij geeft volkomen den keizer wat des keizers is; zij laat den natuurstaat van den in ieder mensch aanwezig zijnden norm (van goed en kwaad) volkomen onaangetast en bezit de eenvoudige redelijkheid om van een appelboom geen perziken te willen, want te kunnen plukken.
9. Wanneer ons geweten, ons karakter, ons denken, onze richtsnoer, onze zedelijke norm, kortom onze autonome vrijheid slechts gebiedend van binnen uit ons tot de uitspraak leidt: GEEN oorlog, dan is een oorlog in naam van God, kerk of godsdienst een daad van eigen natuurverkrachting, een met voeten treden van den natuurlijk voorhanden zijnden zedelijken maatstaf, dus een daad van onpeilbare onzedelijkheid.