| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Over eenige van Goethe's vrouwenfiguren Goethe's moeder, Bettina von Arnim, en die Günderode.
(Vervolg van blz. 461.)
Bettina von Arnim.
Du bist besser, lieber, gröszer als die Menschen, die um mich herum krabbeln.
Goethe's Mutter an Bettine.
Bettina Brentano is de dochter van Maximiliane Brentano, van wie Goethe in 1773 schreef aan haar moeder: ‘Von Ihrer Max kann ich nicht lassen so lange ich lebe und ich werde sie immer lieben dürfen’, en als dubbelgangster staat zij achter Charlotte Buff in zijn ‘Werther’.
Bettina werd in 1785 geboren, en toen haar moeder stierf was zij acht jaren oud.
In de kloosterschool te Fritzlar, waar Bettina werd opgevoed, toonde zij al spoedig een groote voorliefde voor de natuur; een bloem kon haar gelukkig maken, en zooals haar vriendin Caroline von Günderode van haar zei: zij was ‘wie eine Pflanze’, tevreden met wat zonneschijn en wat regen. Haar karakter had iets zorgeloos', iets onverschrokkens, wat later in haar leven vooral uitkwam, toen zij in 1831 onder de armen van Berlijn een bijna mannelijk-krachtigen strijd voerde tegen de verschrikkelijke cholera-epidemie, zooals zij als kind de kersen uit de hoogste boomtoppen haalde en avontuurlijke tochten op drijvende ijsschollen ondernam.
Haar broeder Clemens (de beroemde romanticus) beval haar aan: ‘meistens Goethe und immer Goethe zu lesen’. Bettina's
| |
| |
steeds wassende bewondering, ja, extase, deed zij kond aan Goethe's moeder, en deze verhaalde het jonge meisje heel veel uit Wolfgang's jeugd, hetgeen Bettina alles ijverig opschreef, en wat Goethe later van veel dienst is geweest, bij het schrijven van zijn Wahrheit und Dichtung.
In de lente van 1807 bezocht Bettina Weimar voor de eerste maal. Na de ontmoeting met Goethe begint de bekende ‘Goethe's Briefwechsel mit einem Kinde’, die tot 1811 zeer druk was, na dien tijd tot 1832 verminderde, en in 1835 in het licht werd gegeven.
Als Goethe's vriendin, die in zijn leven een zekere rol speelde, kan Bettina slechts tot 1811 gelden. Haar huwelijk met den onvergelijkelijken Achim von Arnim (1811) dat in 1831 met Armin's dood eindigde, haar literaire en politieke rol, die zij voor het ‘jonge Duitschland’ speelde, gaf haar veel te veel andere afleidingen.
Goethe's belangstelling in Bettina moet men niet al te hoog aanslaan. Weliswaar zijn Goethe's brieven soms hoffelijk en vriendelijk, maar men krijgt dikwijls het idee, dat de ‘fougue’ geheel van Bettina's zijde kwam, en dat uit zichzelf Goethe nooit veel aan haar zou hebben gedacht. Ja, tegenover Bettina's vlammend enthousiasme is hij vaak zeer laconiek, om niet te zeggen koel.
‘Diese aktive, knabenhaft kecke, dabei formlose, von unerschöpflichem inneren Reichtum sprudelende Art’, was het niet, die Goethe in de eerste plaats in vrouwen aantrok. De hoogste lof, dien hij haar geven kon, was, dat hij haar wel ‘interessant’ vond. Ten slotte begon Bettina's geestdrift Goethe te vervelen, zoodat hij in 1830 in zijn dagboek de harde woorden neerschrijft: ‘Frau v. Arnim's Indringlichkeit abgewiesen’. In haar laatste brieven schrijft zij hem dan ook niet zonder bitterheid, maar na zijn dood, verzachtte zich haar rancune, en schreef zij over haar Briefwechsel:
‘Er enthällt meine Herzensangelegenheiten mit ihm nackt und blosz, wie sie Gott in mir erschaffen hat und wie Er unter den Beistand der Grazien sie gezähmt und gebändigt hat. Welche Weisheit und Güte in diesem Mann gegen mein anstürmendes Herz, wie schön hat er es zu leiten gewuszt, wie gut hat er im
| |
| |
Drang überreicher Herzensergieszungen das Hohe herausgefühlt, welch unbegrenztes Vertrauen in mir, ihm alles, alles ohne Bedenken, zu sagen’.
De letterkundige begaafdheid van Clemens en Bettina hadden zij waarschijnlijk te danken aan hun grootmoeder, Sophie von la Roche, die door haar ‘Geschichte des Fräuleins von Sternheim’ en door een geheele reeks andere familieromans, de ‘Ahnfrau’ der Duitsche vertelkunst werd.
Bettina's ouders konden elkaar, helaas, niet goed verdragen, en veelmaals had het verkeer tusschen hen alleen schriftelijk plaats! En in Bettina is duidelijk de disharmonie van haar afkomst na te gaan. Goethe schreef daarover eens aan Varnhagen von Ense:
Bettina ist das wunderlichtste Wesen von der Welt; unglücklich schwebt sie zwischen den Italienischen (haar vader was een Italiaan van afkomst) und Deutschen hin und her, ohne Boden fassen zu können; sie besitzt eiserne Beharrlichkeit in dem, was sie einmal ergriffen hat, aber mitten drin wieder die unsichersten Launenblitze, von denen sie selbst micht weisz, wo sie hinfahren.
Op zestienjarigen leeftijd verliet Bettina de kloosterschool, een dagboek uit dien tijd aldaar doorgebracht, meenemende, waarin zij soms zeer mooie natuurbeschrijvingen geeft. Zij was zeer tenger en fijn van gestalte, en werd nog in latere jaren door velen voor een kind gehouden; zij had vurige oogen, gloeiende wangen en krullende zwarte haren. In 1801 leerde zij bij haar grootmoeder den dichter von Arnim kennen, een vriend van haar broer, die eveneens student was. Clemens had haar geschreven: ‘Die eigentliche grosze Freude, die mich hinzieht, ist, dasz du meinen lieben göttlichen Arnim kennen lernen wirst, und ein freundliches Bild mehr in dein Leben tritt.... Er ist gar zu lieb und lustig, wie wenige Menschen auf Erden’. Arnim was van een hooge gestalte en een toonbeeld van mannelijke schoonheid, en het is te begrijpen, dat hij op de steeds, als het ware, electrisch geladen Bettina onmiddellijk een diepen indruk maakte. Op een wandeling met Bettina en Caroline von Günderode, een Frankforter Stiftsfräulein, werden zij door een onweer overvallen; Arnim breidde toen zijn groenen mantel over de beide meisjes uit, en dát was nog eens een avontuur naar den zin der romantische Bettina!
| |
| |
Bettina hielp haar broer en Arnim ijverig liederen zoeken voor hun verzameling Des Knaben Wunderhorn; zij zocht zich op allerlei wijze te ontwikkelen; zij nam les in modelleeren en in muziek, zij vond in het huis harer grootmoeder omgang met verschillende beroemde personen, Herder, Savigny, prof. Mereau, en zij ontmoette er zelfs Beethoven. En hoogst belangrijk voor haar innerlijke ontwikkeling was haar vriendschap met Caroline von Günderode, (waarvan Bettina, in 1840 kond deed in haar boek Die Günderode) die vijf jaar ouder was dan zij. Caroline gaf zich alle moeite om Bettina ‘op te voeden’, haar vluchtige oppervlakkigheid te verdiepen, haar kennis te vermeerderen. ‘Sie war es’, zegt Bettina, ‘die wie warme, frühlingsbrütende Lüfte mich umgab, die mich schützte, die mich begeisterte, die mir die Höhe meiner eigenen Natur als Ziel anvertraute’. Helaas, in later jaren toonde zich tusschen de beide jonge vrouwen een steeds dieper wordend verschil, dat ten slotte tot een breuk leidde. En vóór een verzoening tot stand komen kon, werd Caroline door een verschrikkelijken dood aan haar vriendin ontrukt. Bettina leed hieronder onuitsprekelijk. Zij voelde zich wanhopig, en als een arm, troostzoekend kind ijlde zij naar Goethe's moeder; en in den omgang met deze, ondanks haar hoogen leeftijd nog zoo jeugdig frissche vrouw, vond de eenentwintigjarige, wat zij zoo smachtend zocht: een hart vol liefde en een hartelijk, fijnzinnig begrip. ‘Ihr klares feuriges Auge’, zegt Bettina, ‘las mich durch und durch, ich brauchte ihr michts zu gestehen, sie wuszte alles, ihr feines Ohr hörte bei den leisesten Klang meiner Stimme, wie es um mich stehe’.
In 1811 trad Bettina met v. Arnim in het huwelijk. (Zeer romantisch in het geheim; haar kamertje was met bloemen versierd, en dat was de geheele huwelijksviering, een week later werd hun gesloten echt eerst aan de familie medegedeeld.) En natuurlijk gingen de jonggehuwden ook Goethe bezoeken; bij die gelegenheid beging Bettina de onvergeeflijke fout, Goethe's vrouw tacteloos en uit de hoogte te behandelen, wat natuurlijk een verwijdering ten gevolge had, en ofschoon wat bijgelegd, werd de verhouding toch nooit meer zooals vroeger.
Het huwelijk van Bettina en Arnim, uit liefde gesloten, bleek een zeer gelukkige echt. Zij kregen zeven kinderen. Arnim was
| |
| |
een edelman in den besten zin des woords, zij waren beiden poetische naturen, tusschen wie een aangename harmonie heerschte. In 1814 vestigden zij zich op Arnim's landgoed ‘Wiepersdorf in der Mark’. De verandering na het drukke stadsleven was voor beiden groot, en 's winters vertoefden zij gewoonlijk in Berlijn. Dan was hun huis het middelpunt van gezellig en interessant leven. Verschillende bekende personen bezochten hen geregeld, waaronder Schleiermacher, Alexander von Humboldt, Leopold Ranke, Geibel, Carriere, Schinkel. Men zei van Bettina, dat haar gesprek aan muziek deed denken, dichterlijke schoonheid, geestige invallen, gevoelige beschouwingen wisselden elkaar daarin af. Zij was misschien wel eens wat overdreven, ja, al te zeer ‘begeesterd’, maar nooit banaal. Soms liet zij zich wel eens tot een al te onstuimigen moedwil verleiden, ook bestond de conventie niet voor haar, zij volgde steeds haar ongebreidelde impulsen, en bekommerde er zich niet om, hoe haar spontaan gedrag wel beoordeeld werd. Het volgende wordt bijvoorbeeld van haar verteld: Op een avondpartij bij Gneisenau, zette zij zich aan de voeten van den gastheer, legde haar hoofd op diens knieën en viel vast in slaap. Een andermaal, op een avond bij Jacobi, als een der eersten verschenen, verstopte zij zich achter een kamerscherm, liet de andere gasten haar over haar lang uitblijven berispen, en kwam toen opeens lachend tevoorschijn: Daar is 't afschuwelijke mensch, ik wil probeeren, naar uw aanwijzing mijn leven te beteren!.... Maar al haar dwaasheden en grillen werden bij haar verontschuldigd door het gezegde: Zij is immers eene Brentano! en haar houding was altijd zóódanig, dat niemand het wagen zou, haar al te familiaar of oneerbiedig te behandelen. Nadat zij weduwe was geworden, waren haar extravagances evenwel zeer gekalmeerd.
Den 21en Januari 1831, één jaar voor Goethe's dood, stierf von Arnim, nog niet ten volle vijftig jaar oud. Bettina kon het op het eenzame landgoed niet uithouden, en ging voor goed te Berlijn wonen. Eerst nu ontwikkelde zich ten volle haar letterkundig talent. Haar Briefwechsel was het eerste boek, dat het licht zag van de thans vijftigjarige. In 1843 verscheen van haar een werk, dat zij tot titel gaf: Dies Buch gehört dem König. Reeds vroeger had zij kennis gemaakt met den ontwikkelden
| |
| |
kroonprins van Pruisen, en aan haar onverschrokken voorspraak is het te danken, dat Friedrich Wilhelm IV, kort na zijn troonsbestijging, de bij zijn voorganger in ongenade gevallen gebroeders Grimm aan de Universiteit te Berlijn benoemde. Bettina verwachtte veel van den nieuwen koning.... maar spoedig zag zij, dat de bedoelingen van den vorst niet in overeenstemming waren met den geest van den tijd en den wil des volks, en met vlammende energie en welsprekendheid, beproefde zij den koning den juisten weg aan te wijzen. In een tweede deel stelde zij den koning de moderne eisch, zich het lot der armen en onderdrukten aan te trekken, voor het welzijn der onterfden op te treden, en een nieuwe arbeidsorganisatie te stichten. En den adel daagde zij uit, zijn rechten adel te bewijzen, door zijn rijkdom en aanzien den minderen ten goede te laten komen. Zelf gaf zij het goede voorbeeld. Overal bezocht zij de woningen der nooddruftigen, en spande al haar krachten in om hen te helpen. Zij stond de zaak der arme Silezische wevers voor, en toen iedereen de dreigende cholera ontvlood, hield zij braaf stand, en verpleegde de armste zielen, zij, de levenslustige en voorname vrouw.
Haar laatste levensjaren bracht zij in den kring harer verwanten en vrienden door, steeds bezig de nagelaten werken van v. Arnim in orde te maken. Zij was nu veel rustiger en milder geworden, maar was nog steeds van verhevene gedachten vervuld. Zij genoot een schoonen levensavond, tot het laatste toe bleef zij gezond en geestelijk frisch. Den 20en Jan. 1859 stierf zij te Berlijn. Over Bettina hebben steeds de zonderlingste geruchten de ronde gedaan, maar haar heele leven ligt open voor ons, om het te beoordeelen. IJdelheid en excentriciteit mogen haar niet vreemd zijn geweest, maar zij was stellig een bizondere persoonlijkheid, van wie Wilhelm Grimm zeide, dat ‘Gott nicht oft solche Naturen unter uns wandeln läszt’, en van wie Schleiermacher getuigde: ‘Gott sei bei besonders guter Laune gewesen, als er Bettina erschaffen’.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|