| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie. (Vervolg van blz. 154.)
Amsterdam, 23 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Waarde Mevrouw,
Ik heb het erg druk, omdat de aflevering Zaterdag a.s. klaar moet zijn. Maar ik moet u toch even voorloopig antwoorden.
U vraagt mij, wien v.d. G. met dien andere bedoelt. Wel, mevrouw, Douwes Dekker. Misschien hebt u tusschen de regels ‘Doorenbos’ willen lezen en wij hebben inderdaad voor onze eerste ontwikkeling veel aan meneer Doorenbos te danken, maar aan den schrijver der ‘Ideën’ toch nog meer.
En Van Deyssel? Ja die ontzegt Netscher niet alle talent. Hij beweert zelfs, dat hij op het oogenblik onze beste novellist is, blz. 49, bovenste regel, maar hij neemt het kwalijk, dat zijn pretensiën zijn talent te boven gaan, dat hij niet tot de dertig grootste genieën van alle eeuwen behoort. Dat is een zeer hoog standpunt, wel wat al te hoog om een schrijver te beoordeelen.
Hoogachtend,
Uw toegenegene
WILLEM KLOOS.
Mevrouw J.C. Jolles-Singels.
| |
Amsterdam, 22 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
WelEdelgeb. Heer,
Dat is een aardige kwestie. Ik had uw stuk aan de drukkerij gebracht, zonder het gelezen te hebben, dan vluchtig om den inhoud
| |
| |
te kennen. Thans berust het weer bij mij. De heer Paap, de eenige eenigszins rechtskundige in onze redactie, meende, na lezing, dat het artikel vervolgbaar is, maar dat het waarschijnlijk niet vervolgd zal worden. Als de wet streng werd gehandhaafd, zou de Redactie van ‘Recht voor Allen’ herhaaldelijk in rechten moeten worden betrokken, en toch gebeurt dit niet. Wilt gij het er dus op wagen, dan plaatsen wij uw stuk, waarmede wij zeer ingenomen zijn.
Maar wij gevoelen ons noch competent om over de zaak zelve, noch over het strafbare der bewoordingen te oordeelen. Het zou ons daarom genoegen doen, als gij er toe besluiten kondt Maandag of Dinsdag eens hier in de stad te komen, dan konden wij ons met nog een lid van de redactie naar een bevoegd jurist begeven, die tevens op de hoogte der zaak is, om decisief uit te maken, of uw stuk zonder gevaar gepubliceerd kan worden, en zoo niet, door welke woordveranderingen het daartoe geschikt gemaakt worden kan. Of als gij er op tegen hebt, u verder met het stuk in te laten, staat gij ons dan toe, dezen stap zonder u te doen?
Laat mij even recapituleeren:
1. Vindt gij, dat het er op gewaagd moet worden, dan plaatsen wij het stuk.
2. Wilt gij voor de zaak overkomen, dan zal ik u van den trein halen, op het uur, dat gij bepaalt.
3. Meent gij, dat wij alleen naar een rechtskundige kunnen gaan, dan doen wij dit. Wat dunkt gij b.v. van Mr. J.A. Levy?
In afwachting,
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Het spreekt van zelf, dat in geval 2e. de te consulteeren jurist ambtshalve tot de strengste discretie over uwen naam verplicht is. In geval 3 behoeft hij uw naam niet eens te weten.
| |
Amsterdam, 23 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
O jé, waarde amice, nu ga ik je brochure nog eens doorwerken, want ik ben door je laatsten brief de kluts kwijt geraakt. Ik heb
| |
| |
stellig verkeerd gelezen: dat komt er van, als men 't druk heeft.
Mijn opmerkingen erover? Och, die zijn van zoo weinig belang; stofjes op een nieuwen hoed, die men tracht weg te schuieren, en die dikwijls maar stofjes in ons oog zijn. Op 't einde der week zal ik je schrijven, als ik met mijn recensie klaar ben; daar komen zij echter niet in.
Heb je dien lekkeren De Koo in het Weekblad zien scharrelen?
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer K. Alberdingk Thijm.
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
Geachte Heer,
De 5e aflevering hebt gij zeker reeds ontvangen. Ik sprak het uitvoerigst over het descriptieve element in uw bundel, omdat dàt nog wel het minst van alles schijnt begrepen te worden. Het is zeer opmerkelijk, dat de conventioneelste en vaagste banaliteit, als er maar een schemertje van gevoeligheid over ligt, door velen, zelfs zeer ontwikkelden, voorgetrokken wordt boven een goed weergegeven impressie van vorm, beweging of kleur. Het artistieke zintuig van ons volk is door langdurigen onbruik verstompt.
Wanneer de 2e editie der ‘Studie's’ klaar is, zou uw uitgever mij dan nog niet een exemplaar kunnen zenden? De eerste wemelt van drukfouten.
Het zou uitstekend zijn, als wij de geheele ‘letterkundige wereld’ van ons af konden sluiten en haar geheel buiten de jonge literatuur stellen, door in gemeenschappelijk overleg geen enkele onzer uitgaven verder naar tijdschriften of kranten te sturen; maar ik vrees, dat wij daar nog niet sterk genoeg voor zijn. Om het publiek met ons bestaan bekend te maken, hebben wij nog altijd den officieelen rommel, als bemiddelaar, noodig. Al zijn de recensiën dan ook stupide; tegen vijf menschen, die de kronieken van
| |
| |
‘Nederland’ inzien, is er toch altijd nog maar één, die de N.G. onder de oogen krijgt. En als het publiek niet te weten komt, dat een boek bestaat, heeft de schrijver zijn werk voor niet uitgegeven. Later, ja, over een paar jaar, als er nog eens een ‘Julia’ is onthuld en het getal onzer vrienden verdubbeld, dan kunnen wij alles doen, wat wij willen.
Dat artikel van Moore, dat gij zoo vriendelijk waart mij te zenden, vind ik hoogst interessant, maar heeft de Engelsche naturalist zich wel niet wat veel door de fascinatie van Shelley's figuur laten meesleepen? Ik voor mij tenminste vind het een psychologisch raadsel, hoe een medestander van Zola, alles ‘wat hij gevoeld en geschreven’ heeft, te danken zou hebben aan den mystieken, visionnairen, witgloeiend-gepassioneerden dichter van Epipsychidion en Prometheus.
Groetend, met achting,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
De Toekomst verschijnt te Gent bij Ad. Hoste in maandelijksche afleveringen.
Den Heere Frans Netscher.
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Eenige dagen geleden liet ik u de 5e aflevering toezenden. Afdrukjes van uw stuk ontvangt gij binnenkort.
Tot mijn spijt moest ik op het laatste oogenblik de recensie uwer gedichten voor een volgend nummer laten liggen, omdat er een stuk van een onzer medewerkers in was gekomen, dat over twee maanden geen actualiteit meer hebben zou. Ik heb nu echter meteen gelegenheid, de volgende keer, om de bespreking wat uitvoeriger te maken, en de twee bundels bij elkander nemende, misschien ook
| |
| |
iets over de recensies ervan in de oude Gids te zeggen. Gij weet immers, dat deze in de Juni-aflevering uw Zonder sonnetten nog al geprezen heeft? 't Was ook de eenige uitvlucht voor haar, nu ze zag, dat ze zich in u vergist had, te zeggen: Ja, die eerste bundel was niet veel, maar deze is ontzaggelijk veel beter. Als de kroniekschrijver echter aan het detailleeren en definieeren gaat, blijkt het, dat hij maar op de bonnefooi af wat zegt. Tot ziens.
Groetend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heere J. Winkler Prins.
Als gij nog meer gedichten hebt, zou ik er dan niet eens een keuze uit mogen doen voor de Nieuwe Gids?
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
WelEd. Heer,
De reden, dat ik u op antwoord liet wachten, was, dat ik, voor verdere stappen te doen, eerst de kwestie op een redactievergadering had te brengen, die niet dadelijk kon plaats hebben, omdat de heer v. Eeden, die nog niets van de zaak wist, op reis was.
Thans kan ik u vragen, of gij zoo goed zoudt willen zijn, voor onze Augustus-aflevering uw eerste bijdrage in te zenden, indien gij met de volgende condities genoegen neemt. Wij houden in iedere aflevering een half vel druks van 8 pagina's voor u beschikbaar, tegen 50 gulden honorarium per vel. Later, als wij om de maand verschijnen, en onze finantiën in beteren toestand verkeeren, hebben wij natuurlijk meer plaats beschikbaar en geven hooger honorarium.
Boeken zullen wij u echter slechts bij uitzondering kunnen doen toekomen, omdat wij die, volgens vroegere afspraak, alle naar den heer Buitendijk moeten sturen. Hebt gij echter niet op het Rotterdamsche Leesmuseum een rijken voorraad materialen tot uw beschikking?
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Joh. F. Snelleman.
| |
| |
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
WelEdelgeb. Heer,
Hierbij zend ik u een brief voor u bestemd, en dien ik, bij mijne terugkomst van een uitstapje, op mijn kamer vond. Vandaar eenige vertraging.
Uw stuk over de Billiton-kwestie zend ik u bij deze nog niet terug. Zouden wij geen moeite doen het plaatsbaar te maken? Wij vinden het veel te interessant, om het zoo maar in de doos te stoppen. Uw broêr schreef mij, dat hij niets meer van het stuk hooren wil: misschien kunt gij hem bewegen er nog eens over te denken. De afdrukjes zullen u waarschijnlijk morgen geworden.
Ik heb ter recensie ontvangen: Baboe Dalima, opiumroman van M.T.H. Perelaer, met het motto: La mère en interdira la lecture à sa fille. Is het ook iets voor u? dan zal ik het u sturen, al is het maar als curiositeit.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer G. Buitendijk, Delft.
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
WelEd. Heer.
Het spijt mij u te moeten melden, dat de door u ingezonden bijdrage buiten het kader van ons tijdschrift valt. Wij kunnen moeilijk, en dat nog wel twee en een halve maand na dato, een antikritiek plaatsen over een recensie in ‘de Leeswijzer’, die dan natuurlijk al lang weêr door iedereen vergeten is. Uw stukje is dunkt mij, meer geschikt voor een dag- of weekblad.
Inmiddels teeken ik mij,
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS,
Secretaris-redacteur van de Nieuwe Gids.
Den Heer H.P. Dewald.
| |
| |
| |
Amsterdam, 4 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Eenige dagen geleden deed ik u een exemplaar van v. Deyssel's brochure toekomen, mijn oordeel waarover ik in de kroniek der 5e aflevering N.G. heb gezegd.
Van uw stuk over Huysmans zal ik u binnenkort twaalf overdrukjes zenden. Het spijt mij vreeselijk, dat er voor het stuk van H. zelf geen plaats meer was in deze aflevering, maar het kwam op het uiterste nipje, en was wel viermaal grooter, dan ik gedacht had. Ik had gerekend op vier pagina's!
Groetend, met achting,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer A. Cooplandt.
| |
Amsterdam, 10 Juni 1886.
Hemonystraat 13.
Amice,
Ofschoon ik niet gewoon ben op booze brieven veel te antwoorden, wil ik voor jou wel een uitzondering maken.
Want het geldt hier een misverstand: je hebt een verkeerd adres op je brief gezet. Er had op het couvert moeten staan, niet: den heer W. Kloos, maar den heer Ch. van Deventer. Laat ik je dit even duidelijk maken.
Ik ben natuurlijk niet verantwoordelijk voor alle drukfouten, die in eenig Nieuwe Gidsnummer mochten gestaan hebben of nog zullen staan. Slechts mijn eigen werk, de verzen, de literaire hoofdartikelen van Verwey, de politieke dito van Lotsij staan onder mijn onmiddellijk toezicht. Ook ben ik altijd bereid, als eenig mede- | |
| |
werker mij de correctie van zijn stuk opdraagt, die correctie met alle mogelijke liefde en nauwgezetheid te volvoeren, en dan sta ik er voor.
Maar zoodanige medewerkers, die zelf de eerste proef van hun artikel ontvangen, moeten dan ook van hun kant voor hún correctie staan. Mijn bemoeiingen met de revisie bepalen zich eenvoudig tot het nazien of de door hen aangebrachte correcties werkelijk zijn verbeterd, en vaak laat ik dit ook door Verwey doen, als ik geen tijd heb.
En dit is nu hier het geval. Ik kreeg de proef, meen ik, Donderdagavond en bracht die naar je collaborateur van Deventer, die er mij om verzocht had. In den loop van Vrijdag kreeg ik haar terug, heb haar toen nog, wat ik met andere dergelijke proeven gewoonlijk niet doe, eenmaal doorgelezen en er een dozijn fouten in verbeterd. Maar woord voor woord vergelijken met de copie, wat bij het werk van vreemden een zeer vervelende en tijdroovende bezigheid is, deed ik natuurlijk niet, daar ik veronderstelde, dat v. D. dat gedaan had. Hadde ik het gedaan, dan ware v. Deventer's correctie natuurlijk volkomen overbodig geweest en zou een van ons beiden idioten-werk gedaan hebben. Aan dat verzuim van v. D. zijn al de fouten te danken, die jij opnoemt: 't zijn fouten, die men alleen kan ontdekken door vergelijking met de copie.
Dit is dus afgedaan. Wat het varium over de Etsclub betreft, dat ik bij deze insluit, daarvan vond ik op sommige plaatsen den toon geheel verkeerd, b.v. op het eind; het comble is de slotzin: ‘het publiek behoort u te volgen’! Welzeker, het publiek is daar een kudde schapen of een kind, dat zich gezeggen laat! Het publiek is een zeer domme, zeer verstandige, zeer beminnelijke, zeer hardvochtige massa, maar die men voor alles niet commandeeren mag. Doe het lachen of huilen, streel het, plaag het, of overdonder het, alles goed, maar zeg: gij moet, dan loopt het heen, zoo gij 't slecht zegt, zooals hier. Zegt gij 't goed, schitterend goed, dan applaudisseert het en bewondert, maar doet toch niets.
Op andere plaatsen, b.v. over van Houten, is het stukje: pure rhetoriek, en of je 't nu gelooft of niet: ik zeg, dat het heele stukje extra slecht en in een verkeerden toon geschreven is, te slechter, omdat het de pretentie maakt van goed geschreven te zijn. Dit oordeel van mij heeft natuurlijk niets te maken met de meeningen
| |
| |
over de verschillende etsen, die er in staan: dat staat daar geheel buiten. Een oordeel daarover zou mij niet passen.
En dat ik je dit niet geschreven heb, komt omdat ik er niet meer aan dacht, dat jij er ook de hand in had gehad, wijl het handschrift van v. D. mij altijd voor oogen kwam, als ik er aan dacht.
Dat varium over P. was noodeloos fel: ik deed verkeerd mij met dien man in te laten, maar nu ik 't gedaan heb, zou 't een tweede dwaasheid zijn hem af te laten maken, omdat hij een mal boekje schreef, dat buitendien niemand's aandacht getrokken heeft. Ik zou je dit bij gelegenheid wel eens geschreven hebben, maar ik heb het steeds erg druk met dringender zaken.
Dat andere varium over de Etsclub is door zijn kleinheid in 't vergeetboek geraakt: maar zoo'n eenvoudig krantenbericht zou toch niets gegeven hebben: daar lezen de menschen overheen.
Buitendien, in den Spectator, Leeswijzer en ik meen ook Portefeuille hebben de vorige week gunstige aankondigingen van de Etsclub gestaan; wist je dat niet?
In één ding heb je gelijk: die fout in de inhoudsopgave, dat is een erge stommiteit van me, die ik nog niet begrijp, hoe zij heeft kunnen plaats hebben. Maar hoeft men zich heusch zoo voor het auteurschap van dat geestige berichtje te schamen? Of ben je 't soms niet eens, met wat er in staat?
Als je 't echter verkiest, zal ik de volgende aflevering deze vergissing herstellen, evenals de door jou vermelde drukfouten.
Kan je me niet opgeven, hoeveel dat boekje van Stevens kost? Buitenlandsche boeken kan men, geloof ik, niet ter recensie krijgen: maar dan koopen we het maar, als het geen schatten kost.
t.t.
WILLEM KLOOS
Den Heer Jan Veth.
(Wordt vervolgd.)
|
|