De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Verzen van Fiena Wilkens. Stille strijd Soms ken ik geen tevredenheid En is het mij, of alles leidt Tot doellooze oneindigheid Terwijl 't van binnen in mij schreit...... Geen troost ooit voor mijn diepst geween, Zijn mijn hartstochtlijkste gebeên Noch richten zij mijn wank'le schreên Als 't klinkt in mij: waartoe?......, waarheen! Ontmoedigd hoor 'k niet meer God's Stem Oh, kracht t' ontvangen weer van Hem! Toch ben ik niet ondankbaar, Heer. Maak Gij mij slechts tevreden weer. [pagina 49] [p. 49] Het leven is een mallemolen Een caroussel van wild vermaak Wie ben ik, dat ik 't leven laak En, eenzaam-stille rond wil dolen? Is het mijn ziel, die, d'onvoldane, Haar weg bepeinst in 't stille uur...... Die weemoed kent en 's levensduur Afmeet naar het voorbij-ge-gane? Wij menschen, aardsche stervelingen Wij zijn zoo spoedig onvoldaan - Ondanks de kracht alleen te gaan, Het hart vol kleine hunkeringen! [pagina 50] [p. 50] Ijs! Wij zwieren langs de gladde baan En voelen ons bloed steeds sneller gaan. Wij zijn niet meer te houden...... We willen onder gejuich en gepraat De lucht doorklieven, wij zijn paraat En hoogstens, - later - verkouden! Doch dat zegt de kniesoor, die thuis, heel bedaard Geen ander vuur weet, dan 't vuur in z'n haard! [pagina 51] [p. 51] Ik weet...... Aan N. Ik weet wat je stem zoo'n teederen klank geeft Ik weet waarom soms je gevoeligen mond beeft Ik weet hoeveel strijd, hoeveel stille gedachten Diep in je ziel op bevrediging wachten. Doch weet, dat ik stil je heb gadegeslagen Dat niet alleen jij je last hebt te dragen.... Hoe vaak toch in 't leven moet hevige pijn Achter een glimlach verborgen zijn! [pagina 52] [p. 52] Impressie Schemering...... het stervende licht Vaag in de straat...... het arm'lijk gezicht Der druipende boomen, ontdaan van hun luister Is troosteloos eenzaam in 't groeiende duister. Doch lichtend door even open gordijnen Komt gelig, gouden lampelicht schijnen Verradend het wonder der huiselijkheid. Dat licht brengt m' in ijlere, hoogere sferen Want wat kan mij, aardsche sterveling, deren Zoolang in de verte een Licht me verblijdt? [pagina 53] [p. 53] Droombeeld 'k Zag in mijn droom een gloeiend vuur Wild warrelden de vonken In grillig gaan ten hemel hoog - Of Satan zelf zich tot mij boog Zóó voeld' ik me aan dat vuur geklonken.... Schel klonk mijn kreet in 't nachtelijk uur. [pagina 54] [p. 54] Als ooit jij zult verdwijnen uit mijn leven Als het al voorbij zal zijn als in een droom...... Zal ik mij zinken voelen zonder tegenstreven Gelijk een blad gesleurd wordt door den stroom. Als alle poëzie me dan zal zijn ontnomen En 't leven leeg, terwijl mijn ziele lijdt, Zal slechts de onrust van mijn onvervulde droomen Mijn metgezel zijn in mijn levensstrijd. Aan niemand zal 'k mijn leed ooit kunnen klagen Hoe zijn voor 't stil verdriet mijn woorden arme tolken! Ik zal alleen mijn lot dus moeten dragen...... Een levenshorizon vol zwarte, somb're wolken. Vorige Volgende