| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Over eenige van Goethe's vrouwenfiguren Goethe's moeder, Bettina von Arnim, en die Günderode.
(Vervolg van blz. 345.)
Clärchen uit Egmont.
Om de tragedie Egmont en de figuur van Clärchen juist te kunnen beoordeelen, moet men zich de geschiedenis van dit tooneelwerk goed kunnen voorstellen.
Goethe's Egmont is, evenals de meeste andere zijner groote dichterlijke creaties, niet in één trek geschreven, maar is het product van den arbeid veler verschillende tijdstippen.
In een eersten, nog onvolkomen vorm bracht Goethe het drama reeds mede, toen hij in het jaar 1775, uit Frankfort, als zesentwintigjarige naar Weimar kwam, zooals uit vele plaatsen van Goethe's brieven aan Frau von Stein duidelijk blijkt.
Ook hebben we daarover Goethe's eigen, nadrukkelijke verklaring in een brief, dien hij, na de laatste bewerking, die definitief zou zijn, twaalf jaar later aan Herder schreef van uit Rome.
Het eerste ontwerp is, helaas, niet bewaard gebleven, evenmin als van den eersten opzet der Iphigenie; Goethe zond dit in het jaar 1872 aan zijn vriendin Frau von Voigts, opdat zij het zou kunnen overhandigen aan haar vader, den beroemden Justus Moeser, om het voor hem te beoordeelen. Hij schreef haar:
Sie erhalten hier einen Versuch, den ich vor einigen Jahren gemacht habe, ohne dasz ich seit der Zeit so viel
| |
| |
Müsse gefunden hätte, um das Stück so zu bearbeiten, wie es wohl sein sollte. Legen Sie es wie es ist Ihrem Herrn Vater vor, und dann bitte ich Sie recht aufrichtig und ausführlich zu sein, und mir umständlich zu melden, was er darüber sagt. Mir ist ebensowohl um sein Lob als um seinen Tadel zu tuhn; ich wünsche zu wissen, von welcher Seite er es ansieht.
Toen Moeser's oordeel niet al te gunstig uitviel, nam Goethe het stuk in zijn oorspronkelijken vorm, vier jaar later, mee naar Italië, maar eerst driekwart jaar later, in den zomer van 1787, zette hij zich aan de omwerking ervan, waarover hij herhaaldelijk aan zijn vrienden te Weimar bericht stuurt.
‘Egmont ist in Arbeit’, schrijft hij den 5en Juli uit Rome, ‘und ich hoffe, er wird gerathen. Wenigstens habe ich immer unter dem Machen Symptome gehabt, die mich nicht betrogen haben. Es ist recht sonderbar, dasz ich so oft bin abgehalten worden, das Stück zu endigen, und dasz es nun in Rom fertig werden soll. Der erste Akt ist ins Reine und zur Reife; es sind ganze Scenen im Stücke, an denen ich nicht zu rühren brauche.’
Den 30 en Juli schrijft hij: ‘Egmont rückt zu Ende; der vierte Akt ist so gut wie fertig. Ich fühle mich recht jung wieder, da ich das Stück schreibe, mochte es auch dem Leser einen frischen Eindruck machen.’ En den 11en Augustus: ‘Egmont ist fertig’.... ‘Es war eine unsäglich schwere Aufgabe, die ich ohne eine ungemessene Freiheit des Lebens und des Gemühts nie zu Stande gebracht hätte. Man denke, was das sagen will: ein Werk vornehmen, das zwölf Jahre früher geschrieben ist! es vollenden ohne es umzuschreiben!’
De laatste woorden zijn vooral zeer gewichtig. Zij bewijzen, dat Goethe niet het geheele stuk heeft omgewerkt, zooals hij zich in Italië vóornam, en hierdoor blijkt tevens, dat Goethe's Egmont en zijn Clärchen in alle details niet de scheppingen zijn van den rijperen man, maar van den jongeling Goethe. In beide gestalten, vooral echter in Clärchen, leeft en beweegt alle hartstochtelijkheid en driftige energie van den zesentwintigjarigen dichter.
De merkwaardigste zelfbekentenis van Goethe over dit drama
| |
| |
vinden wij in een schrijven van hem aan Charlotte von Stein, in 1782.
‘Zum Egmont habe ich Hoffnung.... es ist ein wunderbares Stück. Wenn ich es noch zu schreiben hätte, schrieb ich es anders.... und vielleicht auch gar nicht. Da es nun aber dasteht mag es dastehn....’
Over geen enkel ander drama was Goethe ooit zoo in het onzekere en ook zijn vrienden wisten niet goed, hoe zij er mee aan moesten. Herder, de eerste, die er hem over schreef, maakte aanmerking op de figuur van Clärchen, waarop Goethe antwoordde:
‘Was du von Clärchen sagst, verstehe ich nicht ganz.... Ich habe ihr Verhältniss zu Egmont, ausschlieslich ins übersinnliche gehalten; ihr Entzücken liegt mehr in den Genuss des Unbegreiflichen, dass dieser Mann ihr gehört, als in die Sinnlichkeit.... O, wir wisten genug, dass wir eine so grosze Composition schwer ganz rein stimmen können! Er hat doch im Grunde Niemand einen rechten Begriff von der Schwierigkeit der Kunst, als der Künstler selbst!’
Goethe's vorstelijke vriend, Hertog Karl August betoonde zich ook slechts weinig ingenomen met Egmont. Goethe schrijft hem daarover, dat hij hieromtrent graag met hem van gedachten wisselen wil, want schriftelijk gaat dat niet zoo goed. ‘Uwe aanmerkingen betreffen gedeeltelijk bouw en compositie van het stuk, en daar zal ik bezwaarlijk wat aan kunnen veranderen.’ Karl August schijnt vooral er tegen gehad te hebben, dat Goethe zich met zijn hoofdpersoon zooveel historische vrijheid veroorloofd heeft, evenals ook Schiller dit deed in zijn diepgaande critiek over Egmont.
Dertig jaren later, op zeventigjarigen leeftijd, dacht Goethe heel anders over den Egmont, als op ruim achtendertigjarigen leeftijd. Hij vond het stuk toen goed, zooals het was, zelfs de laconieke overdracht van Klaartje aan Ferdinand verdedigde hij tegen de Duitsche schilderes Angelika Kaufmann.
Adolph Stahr zegt, dat ‘Egmont ist das getreue Abbild dessen, was Wolfgang Goethe in ähnlichen Verhältnissen, als Fürst geboren, gewesen sein würde.... Leicht kann man in
| |
| |
dem hochbegabten, bestechend glänzenden, alle Herzen durch die menschliche Liebenswürdigkeit seines Wesens unwiederstehlich einnehmenden Egmont das treue Abbild des jugendlichen Goethe erkennen, dessen ganzes Wesen, wie das seines Helden darauf gestellt war, das Leben nach allen Richtungen hin in seiner ganzen Fülle zu geniessen, und sich in allen Beziehungen desselben seine geistige Freiheit nach Möglichkeit rücksichtslos zu bewahren.’
Adolph Stahr zegt óok, dat menige karaktertrek van Clärchen ontleend is aan Friederike Brion van Sesenheim, en dat de tragedie van Clärchen, die van Egmont-zelf verre overtreft. In dit volkskind ziet deze criticus ‘die verkörperte Volkstragödie, en in haar is een der schoonste Duitsche volkseigenschappen belichaamd: die unbedingte, grenzenlos vertrauende, selbtslose Hingebung und Aufopferungsfähigkeit’.
Inderdaad, de schoonheid van Clärchen ligt in haar volkomen toewijding en overgave. Goethe's opvatting en uitbeelding van haar stemt volkomen overeen met zijn jeugdwerken. Bovendien is deze Clärchen geen Zuid-Nederlandsche, geen Brusselsche burgerdochter der zestiende eeuw, zij is opentop een Duitsch meisje uit Goethe's jeugdperiode. Zij is zelfs geen Katholieke; haar geheele uitingswijze en al haar denken is Protestant en modern, (dat wil zeggen 18e eeuwsch, de tijd der ‘Aufklärung’). In haar diepsten nood komen haar noch de Madonna noch eenigerlei Heilige in de gedachten.
Clärchen heeft vroeg haar vader verloren, en is opgevoed door een goedmoedig zwakke, op haar dochter ijdele moeder, die het mooie, knappe kind al haar luimen en grillen inwilligt, en haar in alle opzichten verwent en bederft. ‘Du warst immer so ein Springinsfeld’, zegt de moeder, ‘als ein kleines Kind schon, bald toll, bald nachdenklich’.
Hangen und bangen in schwebender Pein,
Glücklich allein ist die Seele die liebt.
| |
| |
Meermalen komt in Clärchen de wensch op, dat zij als jongen geboren had mogen zijn; en zij roept: ‘Wär ich nur ein Bube und könnte überall mitgehen, zu Hofe und überall hin! könnt ihm die Fahne nachtragen in der Schlacht!’.... Haar vereering voor den held, den vorstelijken lieveling des volks, den overwinnaar van Gravelingen, ‘den groszen Grafen Egmont, der so viel Aufsehen macht, von dem in den Zeitungen steht, an dem die Provinzen hängen’, gaat nog haast boven haar liefde uit. (Tusschen twee haakjes: Clärchen haalt haar bewondering gedeeltelijk uit ‘couranten’, hoewel er in het midden der zestiende eeuw nog totaal geen couranten bestonden!)
Een Brusselsche burgerzoon, Fritz Brackenburg, had Clärchen al lang liefgehad, en haar hand gevraagd. Hij was, wat men noemt, ‘een goede partij voor haar’, zooals zijzelve erkennen moest. Zij mocht hem graag; zij waardeerde zijn zachten aard, zijn bescheidenheid, zijn toewijding aan haar; doch liefde voelde zij niet voor hem, zij beschouwde hem meer als een broeder. ‘Ich glaube’, zegt zij, ‘ich war nie in ihm verliebt’, zelfs niet, toen zich tusschen beiden een soort van burgerlijke idylle afspeelde, en haar moeder alles reeds in orde dacht. Dit alles is reeds vóor het begin van het tooneelstuk voorgevallen. Thans is een andere ster aan Clare's hemel opgegaan. Graf Egmont heeft zijn blik op het meisje laten vallen, en van nu aan denkt zij niet meer aan Fritz. Het gelukte den schitterenden Egmont gemakkelijk genoeg over den eenvoudigen Fritz te triomfeeren! Zelfs Clärchen's moeder voelde zich gevleid en gestreeld, dat deze edelman haar dochter zooveel aandacht bewees. Maar toen het te laat was, ja, toen greep haar ‘Herzensangst’ aan, en keek zij vol vrees de toekomst tegen. Het gesprek tusschen moeder en dochter, nadat het onherroepelijke is geschied, is zeer karakteristiek:
Clare (gelassen). Ihr liesset es doch im Anfange.
Mutter. Leider war ich zu gut, bin immer zu gut.
Clare. Wenn Egmont vorbei ritt, und ich an's Fenster lief, schaltet ihr mich da? Tratet ihr nicht selber ans Fenster? Wenn er herauf sah, lächelte, nickte, mich grüszte, war es Euch zuwieder? Fandet Ihr Euch nicht selbst in Euer Tochter geehrt?
Mutter. Mache mir noch Vorwürfe!
| |
| |
Clare (gerührt). Wenn er nun öfter die Strasze kam, und wir wohl fühlten, dasz er um meinentwillen den Weg machte, bemerktet Ihr's nicht selbst mit heimliche Freude? Rieft ihr mich ab, wenn ich hinter den Scheiben stand und ihn erwartete?
Mutter. Dachte ich, dasz es so weit kommen sollte?
Clare. Und wie er uns Abends, in den Mantel eingehüllt, bei der Lampe überraschte, wer war geschäftig ihn zu empfangen? da ich auf meinem Stuhl wie angekettet und staunend sitzen blieb?
Mutter. Und konnte ich fürchten, dass diese unglückliche Liebe das kluge Clärchen so bald hinrissen werde? Ich müszt' es nun tragen, dasz meine Tochter, - meine einzige Tochter... ein... verworfenes Geschöpf ist.
Doch deze zonder verschooning uitgesproken woorden, bereiken precies het tegenovergestelde van wat de moeder beoogt.
- Verworfen? roept Klaartje uit. Egmont's Geliebte verworfen! Welche Fürstin neidete nicht das arme Clärchen um den Platz an seinem Herzen!
Of hij haar liefheeft, - en hij heeft haar lief! - dat alleen vraagt zij. Al het verdere is haar onverschillig: de smart harer moeder, de smart van Fritz, burengepraat.... en de moeder, bekoord door Egmont's charme, moet haar dochter toegeven: Man musz ihn hold sein, das ist wahr. Zoo wankelt deze karakterlooze vrouw tusschen toekomstangst en bevredigde ijdelheid, en als Clärchen nog uit is, en Egmont komt, zegt zij: Meine Kleine ist fast vergangen, dasz sie so lang ausbleibt, sie hat wieder den ganzen Tag von Euch gesungen und geredet!... En dit, nadat zij nog zooeven Clärchen had trachten over te halen, om toch Fritz Brackenburg te nemen!... En later waarschuwt zij haar dochter: Die Liebe und die schöne Jugend, alles hat ein Ende. Waarop Clärchen uitroept: Mutter, laszt den Zeit kommen wie der Tod. Dr'an vor zu denken ist schreckhaft. Und wenn er kommt, wenn wir müssen... dan... werden wir uns geberden wie wir können. Egmont, ich dich entbehren! Nein, es ist nicht möglich! nicht möglich!...
Maar.... Egmont heeft geen begrip van Clärchen's oneindige liefde, hij begrijpt niet, dat zij hem niet ontberen kan! en hem niet wil overleven! Lichtzinnig en zelfzuchtig als hij is, was
| |
| |
Clärchen voor hem slechts een gelukkige episode, - en met den dood voor oogen komt het meisje in geen zijner lange zelfgesprekken voor. Eindelijk en ten laatste denkt hij toch nog óok even aan háar, en zegt tegen Ferdinand: Noch eins.... ich kenne ein Mädchen, - du wirst sie nicht verachten, weil sie mein war. Nun ich sie dir empfehle, sterb ich ruhig. Maar als Ferdinand zich tot het meisje begeeft, vindt hij haar dood. Clärchen heeft woord gehouden: zij heeft haar geliefde niet overleefd....
Zooals men weet, heeft te onzent Arnold Saalborn den Egmont voor zijn jubileumstuk gekozen, waarbij hij zelf de hoofdrol vervulde. De rol van Clärchen werd gespeeld door Carla de Raet. Ofschoon het stuk zich nog heel goed hield op het tooneel, deden de vele redeneeringen der personen wel wat te lang en te monotoon aan, - onze tijd verlangt nu eenmaal tempo en actie!
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|