| |
| |
| |
Bericht
Hiermede beginnen wij de publicatie der correspondentie van Willem Kloos uit den eersten tijd van De Nieuwe Gids, welke briefwisseling ten hoogste belangrijk is voor de nadere historische kennis van dit tijdschrift, daar uitsluitend die brieven uit het Copieboek zullen worden openbaar gemaakt, welke belangrijke bijzonderheden bevatten over de werkwijze, de bedoelingen en opvattingen van dit baanbrekende tijdschrift, en die, zoo noodig, van verklarende aanteekeningen zullen worden voorzien; en alle brieven, die niet interessant zijn, of die weigeringen der aangeboden copie bevatten, zullen worden weg-gelaten, of alleen onder initialen opgenomen, indien ze raadgevingen bevatten.
Met nadruk vestigen wij de aandacht van alle Bibliotheken en van allen, wie de letterkundige geschiedenis van Nederland ter harte gaat, op deze belangwekkende publicatie.
| |
| |
| |
Amsterdam, 15 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Den Heer S.E.W. Roorda van Eysinga te Clarens.
Hooggeachte Heer,
Het was der Redactie van de Nieuwe Gids zeer aangenaam een blijk van uwe belangstelling in hare onderneming te mogen ontvangen. Zij stelt uwe medewerking op hoogen prijs en hoopt en vertrouwt, dat gij haar die in het vervolg niet onttrekken zult.
Maar zij meent gedwongen te zijn deze bepaalde bijdrage van uwe hand, hoe ongaarne ook, terug te zenden, en dat niet omdat de daarin geuite opinies van de hare zouden verschillen, en ook niet, omdat zij zich niet geroepen zou gevoelen, die opinies te verbreiden, integendeel, maar de manier en de vorm, waarop die opinies in uw artikel zijn gezegd, komen der Redactie voor: 1o. in dit bepaalde geval de bedoelde uitwerking niet te zullen hebben, 2o. te strijden met het ‘plan de campagne’, dat zij zelf, in overleg met hare medewerkers voor Indische belangen, bij de bespreking van Indische toestanden en regeeringspolitiek denkt te volgen.
Wat het eerste punt betreft, veroorloof ons, jongeren, aan onze eigene opinie tegenover u, in dit geval, vast te houden. Wij, die ‘in de hoofdstad’ wonen, kunnen beter op de hoogte zijn van de meening der natie en van de middelen om op het geweten des volks te werken, dan gij, die geruimen tijd in het buitenland hebt gewoond. Maar dit daargelaten: het is een kwestie van subjectieven aard, waarover wij waarschijnlijk in andere omstandigheden, met uwe opinie zouden zijn meêgegaan. Er is echter een gewichtiger punt, het tweede n.l.
De Nieuwe Gids toch zal zich, te beginnen met de derde aflevering, zeer speciaal met Indische zaken gaan bemoeien in een geest, die geheel met uw streven overeenstemt, en op een wijze, waarmede gij u, bij nader inzien ongetwijfeld zult kunnen vereenigen. De Nieuwe Gids wil een poging wagen, de laatste misschien, die er gedaan zal worden, om de waarheid bij volk en regeering ingang te
| |
| |
doen vinden. Deze veldtocht, loopende over jaren, en waaraan eenige menschen, wier namen geheim moeten blijven, zich met hart en ziel wijden, zal, om beter te slagen, trachten voet voor voet grond te winnen; zij zal beginnen met kortere en lichtere stukjes, om steeds krachtiger en doortastender te worden, maar zij zal steeds zooveel mogelijk wetenschappelijk en betoogend blijven.
Gevoelt u lust om aan dezen aanval mede te doen, en ons bij te staan met uw schat van kennis van land, volk en geschiedenis van Indië en uw rijke ervaring van de personen, die de laatste 30 jaren op het lot van dat land hebben invloed gehad, dan zal het der Redactie ontzaggelijk veel genoegen doen, een zoo uitstekende kracht tot mede volvoering harer plannen te hebben verworven.
Maar uw bijdrage in casu is, ofschoon waar, te forsch-lyrisch op vele plaatsen, en met te weinig zorg bewerkt (noemt gij haarzelf niet een ‘mopje’?) om ons bij een eerste begin van dienst te kunnen zijn. Wij kunnen onmogelijk ons doel bereiken, wanneer wij aanvangen met de menschen te verschrikken of te irriteeren. Houd het mij dus ten goede, dat ik u bij deze uw artikel terugstuur.
Nogmaals, de Redactie van de Nieuwe Gids wenscht ten zeerste uwe medewerking, en niets zal haar aangenamer of eervoller zijn, dan, wanneer gij u eenmaal uit haar tijdschrift zelve beter op de hoogte van onze bedoelingen en onze inzichten zult gesteld hebben, dan ik dit nu vermag te doen, uwe hulp en steun te mogen erlangen.
Inmiddels heb ik de eer te zijn, WelEdelgeb. Heer,
met de meeste hoogachting en sympathie,
Uw dienstw. dienaar,
WILLEM KLOOS,
Secretaris-redacteur van de Nieuwe Gids.
| |
| |
| |
Amsterdam, 17 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Geachte Heer,
Hierbij de proef met copie. In het eene der beide afdrukken heb ik de hoofdzakelijke drukfouten verbeterd en hier en daar nog een opmerking gemaakt. Er blijft u dan des te meer tijd over zelf uw stuk na te zien en te retoucheeren. De drukker heeft mij een beetje gefopt, anders hadt gij de proef al veel vroeger gehad. Maar ik heb hem nu gezegd, dat gij minstens acht dagen uw proef moest houden: wees dus zoo goed haar uiterlijk den vier-en-twintigsten weder te doen toekomen aan J. Clausen, St. Jansstraat 40, Amsterdam.
De Redactie verzoekt mij u te herinneren, dat een revisie der psychologische kennis-gebrek-bewijzen een der voorwaarden van plaatsing was. Gij hebt mij op dit punt niets geantwoord.
Mij persoonlijk komt het voor, dat de scène amoureuse op blz. 345 van de proef, minder tot die bewijzen behoort, dan vele aanhalingen onder andere hoofden van uw opstel geplaatst, b.v. het eerste op blz. 332 uit de Heks van K. Denk er eens over. Tevens herinner ik u aan de blauwe streepjes in de copie.
Hebt gij de propaganda gezien, die meneer Ising voor u in den Spectator maakt? 't Is heel vriendelijk van hem, dat hij u uwe theorieën zoo helpt verbreiden. Uw ‘Herfst in 't Woud’ wordt hier heftig afgekeurd en door enkelen even heftig bewonderd. Gij moest ons nog eens zoo'n schets geven: dan wennen de menschen er meer aan.
Achtend,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS.
Den Heere Frans Netscher,
Den Haag.
| |
| |
| |
Amsterdam, 18 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
WelEdelgeb. Heer,
Tot nu heb ik, tot mijn spijt, vergeefs gewacht op de ontvangst uwer ‘Sonnetten’, die gij ons in uw geëerd schrijven van 16 l.l. zoo welwillend hadt toegezegd. Ik haast mij daarom, om u de strekking van mijn verzoek eenigszins toe te lichten.
Om de waarheid te zeggen, heb ik uw bundel nog niet in handen gehad. Ik las slechts eenige afkeurende recensies ervan, die mij voorkwamen op zeer zwakke, soms ook wel op in 't geheel geene argumenten te berusten. Sedert las ik van tijd tot tijd een brokje van uw aesthetische theorie in den Leeswijzer, en nu onlangs uw artikel over Halley. Het bleek mij daaruit, dat uw streven met dat van de Nieuwe Gids eenige punten van overeenkomst vertoont.
Ziedaar in hoofdtrekken mijn standpunt tegenover u, op dit oogenblik. Het staat nu aan u te beslissen, of gij de Nieuwe Gids met een exemplaar van uw gedichten zult vereeren.
Wat het Duitsche artikel betreft: er is een groot onderscheid tusschen het plaatsen van 't werk van buitenlandsche auteurs van meer of mindere vermaardheid, en dat van een opstel over Hollandsche literatuurgeschiedenis door een Hollander geschreven in het Duitsch voor Duitschers. Waarom vertaalt gij 't niet eerst?
Is het onderwerp inderdaad op een nieuwe wijze bekeken, zijn er nieuwe feiten aan het licht gebracht? Of is het slechts een verslag voor het buitenland van wat er in de voorrede voor de nieuwe uitgave en elders over de Bragageschiedenis is gezegd? In het laatste geval vrees ik, dat het stuk buiten het kader van ons tijdschrift zal vallen.
Met eenig antwoord op mijn schrijven zoudt gij mij ten zeerste verplichten.
Met de meeste hoogachting,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS,
Secretaris-redacteur van de Nieuwe Gids.
Den Heere J. Winkler Prins,
Apeldoorn.
| |
| |
| |
Amsterdam, 18 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
WelEdelgeboren Heer,
In antwoord op uw geacht schrijven dd. 18 Januari l.l. heb ik de eer u het volgende mede te deelen:
Daar er m.i. in uw eerste schrijven wel degelijk een opinie was geuit èn over de Dantevertaling èn over de Oosterlinge, maar gij mij verzekert, dat het u kwalijk passen zou eene meening over de werken uws meesters te uiten, kan ik niet anders denken, dan dat die meening niet uw eigene, maar die van den heer Bohl zelf is. Beleefd verzoek ik u dus, in mijn vorig schrijven in plaats van ‘eenigermate van de uwe verschilt’ te lezen ‘eenigermate van die des heeren Bohl verschilt’.
Wat verder betreft uwe vriendelijkheid om het exemplaar der Canzonen te beschouwen als een persoonlijk geschenk aan mij, ik ben er zeer gevoelig voor, maar meen haar van de hand te moeten wijzen.
Had de heer Bohl zelf de goedheid gehad, mij zijn werk toe te zenden, zulk een blijk van belangstelling van een man van Europeeschen naam zou mij zoowel verlegen gemaakt als gevleid hebben. Maar een geschenk aan te nemen van een mij, zeker tot mijn schade, volkomen onbekende als gij, hetzij gij al dan niet als gevolmachtigde van den heer Bohl optreedt, is mij onmogelijk. Ik blijf dus het exemplaar der Canzonen beschouwen als een presentexemplaar, op aanvraag, gezonden aan den uitgever, zooals dat bij tijdschriften gebruikelijk is.
U verschooning vragende voor de moeite, die ik u onwillens veroorzaakt mocht hebben, teeken ik mij, WelEdelgeb. Heer,
met de meeste hoogachting,
Uw dienstw. dienaar,
WILLEM KLOOS.
Den WelEdelgeb. Heer M. Cornel te Breukelen.
| |
| |
| |
20 Januari 1886.
Geachte Heer,
Uit uw brief van zooeven leid ik af, dat gij het Zondagsblad van het Nieuws v.d. Dag van 17 Januari niet gelezen hebt. Koop het eens: het hoofdartikel is bijna geheel over u. Maak toch vooral die schets af, waarover gij schreeft!
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heere Frans Netscher.
| |
20 Januari 1886.
Beste Looy,
Ik heb het vreeselijk druk, druk tegenwoordig: ik was van plan geweest je een brief te schrijven, maar kan er geen tijd voor vinden voor de aflevering uitgekomen is. Ik deel je dus nu maar even mede, dat je Sneeuwdag, tot mijn spijt, onmogelijk in de derde aflevering kan. We hebben in de laatste week zooveel copie er bij gekregen, die van actueel belang is, en dus niet weg kan blijven, dat je schets moet blijven liggen.
In de 4e echter stellig. Schrijf me spoedig waar je bent in Spanje. Anders weet ik niet waarheen de N.G. te sturen.
W.K.
| |
| |
| |
Amsterdam, 20 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Geachte Heer,
Het is, zooals ik reeds vreesde: er is voor uw stuk, dat ruim twee en een half vel druks zal kosten, in de Februari-aflevering geen plaats. Voor de April-aflevering, die reeds ten deele is opgemaakt, heb ik echter op u gerekend en zal het in zijn geheel gebruikt worden. Zoodra deze aflevering verschenen is, zal ik het doorzien van uw stuk beëindigen en het u doen toekomen. Er kan dan tegen 1 Maart met zetten begonnen worden.
Uiterlijk den 24sten ontving ik gaarne uw stukje over ‘de Zedelijke Vooruitgang’ en uiterlijk den 25sten, dus Maandag a.s., uw politiek overzicht.
Hoogachtend,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Dr. D.G. Jelgersma,
Prinsengracht 325, Amsterdam.
| |
21 Januari '86.
Geachte Heer,
Hierbij eindelijk de brochure van Domela. 't Heeft lang geduurd. Uw stuk in orde ontvangen. Dat WelEdelGeb. is met mijn pen vergroeid: er zijn veel menschen, die zich, als ik het wegliet, gekwetst zouden gevoelen! Ik zal nu echter trachten, dat bij uw naam te vermijden; mocht het mij nog eens ontsnappen, denk dan maar, dat ik het niet zoo bedoelde.
Achtend,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Lotsy.
|
|