De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 619] [p. 619] Verzen van Jan J. Zeldenthuis Zeil-tocht Wij zeilden uit, door het kanaal, dat, smal, Met tegen-wind, schier onbevaarbaar was, Einddoel het meer, waar volle wind ons ras Bevangt, en aandacht op wat komen zal, Vergeten laat het varen langs den wal. Er loopen witte koppen op de plas; De golven schuimen over 't oever-gras En rijzen op en vallen, berg en dal; De boot snijdt snel de golven en ons slaat Een fijne water-regen in 't gelaat; Een stoet van wolken vaart hoog met ons mee; En voor en achter ons en links en rechts Is deinend water, aan den einder slechts Een toren en de masten van een ree. [pagina 620] [p. 620] De visscher Wij keerden naar de stad terug; Hij stond nog op de laatste brug In 't water weg te turen; Een hengel in gebruinde hand, Stille gestalte, zon-verbrand, Geduldig eind'looze uren. Hij stond alleen, - niet eens zijn beeld Weerkaatste 't water, - onverdeeld Is al zijn aandacht echter Bij het beloeren van de visch, Die wellicht in nabijheid is; Het dobbertje staat rechter, Gaat onder, op, en eensklaps slaat Hij strak het snoer en langzaam gaat De hengel hoog, bewegen Komt in het water en een wit Visch-lichaam slaat en siddert, zit Strak aan het snoer geregen; De visscher zwaait hem voor zijn voet En met zijn vlugge handen doet Hij 'm los en maakt in orde Weer aas en haak en op de brug Blijft hij alleen, - wij gaan terug, - En is weer beeld geworden!.... Vorige Volgende