Bibliographie.
Drs. C.P. Henning, Goethe (1932), uit: Helden van den Geest, deel VII. Met 24 illustraties. - J.Ph. Kruseman, 's-Gravenhage.
Na een ‘Voorwoord’ p. 7, elf hoofdstukken achtereenvolgens over ‘Jeugdjaren’ p. 9-21, ‘Sturm und Drang’ p. 22-39, ‘Egmont’ p. 40-45, ‘Weimar (1775-1786)’ p. 46-58, ‘Iphigenie auf Tauris, Torquato Tasso’ p. 59-72, ‘Italië’ p. 73-78, ‘Terug in Weimar’ p. 79-83, ‘Schiller (1794-1805)’ p. 84-99, ‘Die Wahlverwandtschaften’ p. 100-105, ‘1808-1823’ p. 106-117, ‘Laatste Jaren’ p. 118-128, en een ‘Beknopte Bibliographie’ p. 129.
De schrijver verklaart in zijn ‘Voorwoord’ dat ‘dit boek geen algemeene beschouwingen wil geven, maar op biographischen grondslag, een inleiding tot Goethe's leven en werk wenscht te zijn’ en dat hij dus wel er zich toe bepalen moest ‘greepsgewijze uit het overvloedige materiaal te putten’. Men zal gaarne erkennen dat de heer Henning zich niet op onverdienstelijke wijze van zijn zware taak heeft gekweten.
Om ook enkele grepen te doen, zouden wij in 't bijzonder willen verwijzen naar wat er gezegd wordt over den invloed van Herder, p. 22 vlg. over de zonderlinge verhouding tusschen Goethe en Charlotte von Stein, p. 53-58, over een kenmerkend verschil tusschen Goethe en Schiller, p. 89 vgl., over den ‘West-östlichen Divan’ die ons Goethe als den ‘universeelen mensch’ toont, p. 114 f.f. en over het aanzoek van den grijzen dichter aan de jeugdige Ulrike von Levetzow, p. 116.
Niet elke uitspraak van Drs. Henning kan den toets der kritiek doorstaan. Met Klopstock, heet het p. 14 ‘zijn.... innigheid en gevoel, welluidendheid en dichterlijke uitdruk-