| |
| |
| |
Bibliographie.
Arthur van Schendel. Het fregatschip Johanna-Maria. - Bandteekening van P.A.H. Hofman. A'dam, 1930. J.M. Meulenhoff.
Naar aanleiding van dit boek - of liever naar aanleiding van den prijs, die den schrijver van dezen roman ‘ter aanmoediging’ door de Maatschappij v. Nederl. Letterkunde is toegekend, is het een en ander te doen geweest; het toekennen van dezen prijs aan Van Schendel heeft verschillende pennen in beweging gebracht. Dit gebeurde - en het kan ook wel niet anders - buiten de appreciatie van den kunstenaar Van Schendel om en ik zal er ook niet verder van spreken, maar mij uitsluitend bepalen tot een korte aankondiging van het voor mij liggende boek.
De werken van Van Schendel hebben allemaal iets van een kroniek. Ik bedoel hier allerminst iets afkeurenswaardigs mee. Het is het rustige voortgaan van het eene feit naar het andere, niet het lange toeven bij één gebeurtenis, en het gedetailleerd-realistische weergeven daarvan. Dat ligt Van Schendel niet en dat behoedt hem voor de fouten van vele onzer bij uitstek nationale schrijvers: het vervelend-worden, doordat zij al te lang op kleinigheden staren en daarvan getuigenis afleggen en zoodoende het verband uit het oog verliezen met de groote omtrekken van het werk, dat zij uitvoeren.
Ook ‘Het fregatschip Johanna-Maria’ is zoo'n kroniek. Het verhaalt de lotgevallen van een schip in de tweede helft van de vorige eeuw, en die lotgevallen worden zoo treffend verteld, dat men het schip gaat beschouwen als een bezield wezen. De verwisselingen van naam, de veranderingen van eigenaars, de opeenvolging van bestemmingen - dat alles was wel zeer geschikt, om zich te voegen naar de geaardheid van den auteur. Men moge het onderwerp kiezen of het onderwerp moge zich aanbieden -
| |
| |
het resultaat was een mooi, een heel mooi boek, een boek dat een prijs waard was, al kan men van meening verschillen over de vraag of Van Schendel een prijs noodig heeft ‘ter aanmoediging’.
| |
P.J. Troelstra. Gedenkschriften. I. Wording. II. Groei. III. Branding. - Amsterdam, 1927-'29. Em. Querido.
Troelstra heeft zijn werkzaam leven afgesloten met omvangrijke mémoires. Toen het verval van zijn lichamelijke kracht het noodzakelijk maakte, dat hij zich uit het politieke leven terugtrok, vond zijn geest nog de kracht, zijn persoonlijke herinneringen te boek te stellen; grootendeels althans. De verschijning van het vierde deel zijner gedenkschriften mocht hij niet meer beleven; het is grootendeels uit nagelaten bescheiden samengesteld.
Het is het werk van een man, wien het leven veel heeft geleerd. Vandaar een toon van bezonkenheid en een ondertoon van berusting in deze bladzijden. Van huis uit was Troelstra een droomer en een dichter; door het leven werd hij geroepen tot de daad, en zoo hardhandig greep het hem aan, dat de droom moest vluchten en de dichterlijke gedachte moest wijken voor het woord van practische politiek. - Maar alles heeft zijn tijd, en in zijn laatste levensjaren werd dezen mensch nog de gelegenheid geschonken tot bezinning en terugblik. Rusten kon hij niet; daartoe was Troelstra niet geboren. Ook deze herinnering moest omgezet worden in arbeid, en het resultaat vormen deze gedenkschriften, een eerbied-afdwingende sluitsteen voor het monument van zijn levenswerk.
Mild is in deze bladen de houding tegenover tegenstanders. Troelstra heeft veel strijd moeten voeren; ja, zijn geheele leven was een leven van strijd. Dat hij in dien strijd aan zijn tegenstanders altijd heeft gegeven en gelaten wat hun toekwam, kan niet worden gezegd. En men heeft hem met gelijke munt betaald. Maar in deze gedenkschriften ziet hij op veeten en twisten terug met een liefde en een begrip, die slechts hun tijd moesten afwachten om uit hun schaduw-hoeken te voorschijn te treden. En hun tijd is nog gekomen; het leven van Troelstra is op een schoone manier afgesloten.
| |
| |
| |
Siegfried van Praag. Een man van aanzien. - Amsterdam 1930. Nederl. Keurboekerij.
Deze novelle behelst een langen brief van een vader aan zijn dochter, een brief, waarin de vader vertelt, waarom hij zelfmoord zal plegen en waarom zijn leven een mislukking is. De poging van den heer Van Praag, om dit psychologische proces aannemelijk te maken, lijkt mij slechts gedeeltelijk geslaagd. Er is te veel in zijn werk, dat cerebraal aandoet, te veel, dat door redeneering is verkregen en te weinig van de bezieling, die aan alle redeneering ontsnapt.
Ik heb nooit zelfmoord gepleegd en de heer Van Praag vermoedelijk ook niet; wij moeten er dus beiden naar raden, onder wat voor omstandigheden men werkelijk kan komen tot die dáád. Niet tot de uiterste consequentie van de gedachte; dat is niet voldoende; er ligt nog een onbekend gebied tusschen. En dat gebied is door den schrijver geniëerd; hij doet of het niet bestaat en daardoor blijft de zelfmoord van den man, dien hij beschrijft, ten slotte toch een zelfmoord op papier. Ook al kan de heer Van Praag uitstekend schrijven en ook al neemt hij ons een heel eind mee in de richting naar het doel, waar hij ons hebben wil. Maar toch niet ver genoeg. Zelfmoord is zoo iets èrgs; daar komt wanhoop aan te pas en vechten met je zelf en met je eigen levens-instincten. Wat den hoofdpersoon in deze novelle tot zelfmoord brengt is mij niet voldoende duidelijk geworden.
| |
G.W. van Viersen Trip. Mientje Watsinga in den heilstaat. - Rotterdam, 1930. W.L. en J. Brusse.
Wat den tijd van de handeling betreft is dit boek al haast een historische roman. Het speelt in de jaren, toen het socialisme nog niet was wat het nu is; toen het meer idealisme was en minder politiek, meer romantisch en minder zakelijk, meer toekomst-muziek in de ooren van geloovige jongeren en minder de nuchtere practijk, die wij tegenwoordig om ons heen zien en die in de oogen van velen met het zuivere socialisme zoo bitter weinig gemeen heeft.
| |
| |
Mientje Watsinga, de heldin van dezen goed-geschreven roman, wordt als heel jong meisje door de verleidelijke tonen van deze toekomst-muziek bedwelmd. En wel in zoo ernstige mate, dat er conflicten door worden gewekt, zoowel in haar eigen zieleleven als in de ‘burgerlijke’ omgeving, waaruit zij voortkomt. Het verloop van die conflicten wordt door den schrijver niet zonder talent weergegeven. Zijn verhaal is wat omslachtig hier en daar, maar veel wordt vergoed door den humor, waarmee de heer Van Viersen Trip menschen en toestanden beschrijft. Wij hebben weinig goede humoristen onder onze schrijvers - wat heel eigenaardig is, want de Hollander heeft genoeg zin voor humor - en daarom is het verblijdend, dat er zich hier onder de kunstenaars een aankondigt, die er wezen mag. Een typisch Hollandsch boek, zoowel door de minder-genietelijke breedsprakigheid als door den gezonden kijk op menschen en hun doen en laten.
| |
Vincent Cleerdin. Sagen van Brabant. Houtsneden van J. Franken Pzn. Rotterdam 1929. W.L. en J. Brusse.
Vincent Cleerdin heeft al meer gedaan voor de folklore van zijn gewest en ik heb ook al eens eerder over hem geschreven. Ik kan, met dit boek voor mij, niet veel anders doen dan mijn waardeerende woorden van toen herhalen. Wat deze schrijver verricht, is meer dan professoren-werk; hij geeft de oude verhalen van zijn land weer, maar hij doet het op zijn eigen manier, naar de ingeving van zijn dichterlijke ziel. En op die wijze ontstaan verhalen, die als mooie kleurige bloemen opbloeien in den hof van onze sagen-literatuur. De sage is - dit moet eerlijkheidshalve opgemerkt worden - niet uitsluitend het terrein van onze katholieke landgenooten. Dit wordt bewezen door de uitkomsten van de studiën der Noordelijke navorschers. Maar toch - deze Brabantsche sagen hebben een aparte bekoorlijkheid, een warmte, die er van uitstraalt, iets waar de Noorderling vreemd tegenover staat en dat hem tòch aantrekt.... Dit komt natuurlijk ook, door de manier waarop de heer Vincent Cleerdin zijn oude sagen weergeeft. Hoe hij er aan komt weet ik niet, en hij geeft er ook geen rekenschap van. Wij kunnen dus ook de grens niet bepalen
| |
| |
tusschen wetenschappelijke folklore en fantaseerende litteratuur.
Maar iets zeer leesbaars heeft de heer Cleerdin in elk geval geleverd. Ik noteer nog, dat het boek typografisch zeer goed is uitgevoerd; trouwens, Brusse heeft naam op dit gebied.
| |
J. Slauerhoff: Schuim en asch. - Bussum 1930. C.A.J. van Dishoeck.
Slauerhoff, die een stuk of wat mooie verzen heeft gemaakt, toont in dit boek, dat hij ook proza kan schrijven. Het is een tamelijk wel-geslaagde poging om boven de lyriek uit te komen, en dus behoorlijk proza te schrijven; want epische poëzie bestaat bij ons sedert eeuwen haast niet meer. Als het episch is, is het geen poëzie, en als het poëzie is, is het lyrisch. Kwestie van volksaard waarschijnlijk; het kan mij ook niet veel schelen. Ik zal in enkele regels iets zeggen over het boek van Slauerhoff, dat vijf verhalen bevat, of tenminste vijf prozastukken, die voor verhalen moeten doorgaan. Verhalen zijn alleen ‘De Erfgenaam’ en ‘De laatste reis van de Nijborg’. Dit zijn ook de beide beste stukken uit den bundel, en zij zijn zelfs zoo goed, dat ik in geen twee jaar beter Hollandsch proza heb gelezen, behalve dat van Antoon Coolen. De rest is minder, maar toch nog zeer de moeite waard, wat betreft plastiek en zoo. De heer Slauerhoff heeft zin voor zin geweten wat hij opschreef. Ik wil nu niet gaan praten over beloften voor de toekomst en dergelijke dingen, maar ik ben toch benieuwd naar verder proza-werk van dezen schrijver. Slauerhoff heeft hersens en hij kan schrijven; dat zijn twee dingen, en hij mist, voorzoover ik hem uit zijn werken ken, den geest van het fatale litteraire snobisme, dat zoo menig opkomend talent van onzen tijd te pakken heeft.
| |
Eline van Stuwe. Hotel ‘De Residentie’. - Amsterdam z.j. P.N. van Kampen en Zn.
Dit boek is weer een van die kloeke proza-werken, zooals we er meer van deze schrijfster kennen. Een uiterst eenvoudig gegeven, dat met groote zorg is uitgewerkt, minutieus en tot in de minste kleinigheden gesoigneerd, en toch, zonder dat het vervalt in het
| |
| |
al te gedetailleerde, de vermoeiende overlading, waar Hollandsche schrijvers zich nog al eens aan te buiten gaan.
Twee figuren vallen in den roman aanstonds op en deze twee beheerschen voornamelijk de handeling. De oude mevrouw Westerveld, de directrice van het hotel ‘De Residentie’ en haar kleindochter Marianne. Twee persoonlijkheden met verwante karakters en sterk uiteenloopende opvattingen; dùs twee menschen, die onvermijdelijk met elkaar in conflict moeten komen. Dat conflict is het hoofdbestanddeel van den roman. Dat is op een boeiende manier verteld; het leeft, het is een stuk werkelijkheid.
In het bijkomstige ziet men opnieuw, hoe zorgvuldig deze auteur werkt, herkent men de liefde voor het vak, maar evenzeer de begaafdheid, waarmede zij het aangevangene volbrengt. Het is allemaal zoo gaaf, en zoo volkomen uit de verf. Het roezige hotelbedrijf, de duizend beslommeringen die daarmee samenhangen, maar die aan de gasten nooit anders getoond mogen worden dan in een glimlach van beschaafde serviliteit (want hotel ‘De Residentie’ heeft een cliëntèle, die behoort tot de upper-ten van de reizende wereld); de verschillende bij-figuren; de milieu-schildering - dat is allemaal weer met opmerkelijke artistieke bewustheid neergeschreven. Eline van Stuwe beoogt in haar werk geen hevige en scherpe contrasten en voor romantiek heeft zij weinig zin. Dat zij toch nooit vervalt in dorre nuchterheid en altijd blijft boeien, komt door de liefde, de warmte, de menschelijkheid, die haar werk doorlicht.
| |
Frans Hulleman. De lotgevallen van Franswatje Carelse. - Amsterdam z.j. Mulder en Co.
Het kind is in de moderne litteratuur en vogue. Het is al verscheidene malen opgemerkt en ook al meer dan eens bespottelijk gemaakt. Voor het laatste bestaat eenige reden. Van een kind kan men in een boek eigenlijk alles maken; een kind is een persoonlijkheid op zich zelf en het ontsnapt nog grootendeels aan de indeeling der soorten, die men op volwassenen toepast. Wie een kind - in een boek - iets laat doen, wat nergens naar lijkt, kan nog altijd met een schijn van recht zeggen: ‘jawel, maar de individualiteit van dit kind brengt mee, dat het zoo moet handelen.’ En op die
| |
| |
manier worden in onze moderne litteratuur wonderlijke kinderen aan den volke vertoond.
Het kind, dat Frans Hulleman te kijk stelt, is niet zoo raar. Franswatje is een persoonlijkheid, daar gaat niets van af; hij is een beetje ‘rebelsch’ en een beetje op zichzelf, maar men kan zijn doen en laten achterhalen met groote-menschenverstand en herinneringen uit eigen kindertijd.
Een fijne zachte humor doorstraalt dit boek en vooral daarom is het mij lief. Mèt zijn gebreken. Want een volmaakt kunstwerk is het volstrekt niet. Men krijgt den indruk dat de schrijver ten slotte met zijn Franswatje geen raad geweten heeft en daarom maar ophield met schrijven, zoodat er geen eigenlijk slot aan het boek is. Het ontbreekt den dichterlijken en gevoeligen schrijver aan vermogens om iets samen te stellen, om een gehéél op te bouwen. Dit boek is ook niet af, het houdt alleen ergens op. Maar de detail-schoonheden moeten opgemerkt worden.
| |
François Pauwels. De lachende beklaagde. - Amsterdam 1930. Em. Querido's U.M.
Meermalen heb ik van mijn waardeering voor het proza van François Pauwels getuigd. Niet alleen zijn zuiver-artistieke stijlkwaliteiten frappeerden mij, maar ook de sterk-voelbare sociale bedoelingen van zijn geschriften hadden mijn belangstelling en dat hebben zij nog. Pauwels behoort tot geen richting en stoort zich aan geen wetten en voorschriften; hij is zichzelf en bereikt daar veel mee. Maar intusschen houdt hij ook zijn fouten, waar hij zoo verliefd op schijnt te zijn, dat hij ze niet wil afleggen. Hij blijft, in zijn proza zoowel als in zijn verzen, rhetorisch en hij behoudt zijn voorliefde voor een zekere ongare romantiek.
Dat ziet men ook weer in deze novelle. Boeiend geschreven, mooi van taal, zeker. Maar reflecteerend vind ik in den strooper Konijne-Job toch een heeleboel, dat ik niet geloof. Omdat ik mij de werkelijkheid, ook de werkelijkheid als uitzondering, anders voorstel dan op de manier, zooals zij hier wordt gepresenteerd. Konijne-Job is een aartsvijand van Kasper den veldwachter, die hem door het afleggen van een valschen eed drie jaar gevangenis- | |
| |
straf heeft bezorgd. Er komt in het zeedorp een epidemie opzetten en Kasper sterft aan de ziekte. Konijne-Job graaft zijn lijk op en hangt het op vóór het politie-bureau. En het commentaar van den schrijver luidt:
‘En aan hem, Konijne-Job, had een eerlijke, vergeldende Voorzienigheid deze taak opgedragen, in naam van alle onschuldig veroordeelden, in naam van al de ellendig-achtergebleven gezinnen, in naam van de talloozen die door een gelukkig toeval, voor het gevaar der onder eede opgestoken voorvingers, waren gespaard gebleven....’
Dit is mij, eerlijk gezegd, te theatraal. François Pauwels heeft de antithese tusschen individu en rechtsprekend ambtenaar wel zuiverder uitgesproken dan in deze novelle, die intusschen allerminst zonder kwaliteiten is. Ik schrijf deze bedenking trouwens uitsluitend neer omdat het werk van Pauwels mij interesseert en omdat hij, naar mijn inzicht, artistiek en maatschappelijk een taak te vervullen heeft, die men niet moet onderschatten.
| |
Noto Soeroto. Wayang-liederen. - 's-Gravenhage 1931. Adi-Poestaka.
R.M. Noto Soeroto, die de laatste jaren zeer in beslag genomen wordt door zijn ethisch-maatschappelijk werk en het propageeren van zijn denkbeelden over de hervorming van de twee-eenheid Nederland - Indonesië, geeft er opeens een verrassend bewijs van, dat de dichter nog in hem leeft, met het mooie en merkwaardige bundeltje ‘Wayang-liederen’. Allerlei motieven en elementen uit het wayang-spel zijn als uitgangspunten genomen voor deze eigenaardige, wijsgeerig-getinte lyrische uitingen. Door de wonderlijke beelden en wendingen, door de exotische kleurigheid van de taal, door het contemplatieve van den geest is het wel typisch het werk van een Oosterling, ja, het schijnt mij, dat het dichterschap van Noto Soeroto zich in dit opzicht met de jaren nog heeft verzuiverd. En wel prouveert dat sterk voor de oorspronkelijkheid van dit kunstenaarschap, als men weet, dat de dichter zich meer dan twintig jaar op Nederlandschen bodem bevonden heeft.
Herman Middendorp.
|
|