| |
| |
| |
Bibliographie.
Sint-Helena, een klein eiland, door M. Aldanov. Vertaling uit het Russisch door B. Raptschinsky.
In het begin van dit boek bemerkt men van den hoofdpersoon, Napoleon, heel weinig. Er wordt veel verteld van de personen, die tegelijkertijd met Napoleon op Sint-Helena verblijf houden en van de Europeesche politiek dier dagen, wat ook van minder belang voor het meerendeel der lezers geacht kan worden. Eerst waar de groote man zelf ten tooneele wordt gevoerd, verkrijgt het boek ook meer waarde. De sfeer, waarin de keizer zijn laatste dagen doorbracht, zijn (overigens wel heel eigenaardige) levensbeschouwing, zijn werkelijke grootheid, worden den lezer door de suggestieve wijze van verhalen duidelijk voor oogen gesteld.
Napoleon was een groot man en zijn politieke visie is zoo grootsch van conceptie, zoo alomvattend wat het leven der volkeren betreft, dat dit boek van Aldanov zeker wel de belangstelling van den modernen mensch verdient.
| |
Paul Eipper: Vriendschap met Katten Vertaald door W.J.A. Roldanus Jr. (Leopold, Den Haag, 1931.)
Paul Eipper, de bekende schrijver over kinderen en dieren, vertelt in dit boek over zijn vriendschap met katten. Het is een werk, getuigend van een groote, al-begrijpende dierenliefde. Diegenen, welke niet van dieren houden, zullen allicht de ontboezemingen van den schrijver somtijds een ietwat aan den sentimenteelen kant vinden, getuigend van een te groote intimiteit met het dier. Voor de kattenliefhebbers en vooral voor de liefhebsters echter een boek om van te watertanden; de vlotte vertaling draagt daar niet weinig toe bij.
| |
| |
De foto's, 32 in getal, opgenomen door Hedda Walther, zijn buitengewoon fraai, zoo mooi, als men zelden ziet. Die alleen maken het bezit van dit boek tot een genot. Eipper schrijft zeer uitvoerig over het liefdeleven der katten. Kinderen zullen allicht, aangelokt door de schitterende foto's, naar het boek grijpen. De tekst is echter alleen voor volwassenen geschikt, zoodat in dat opzicht wel eenige voorzichtigheid geboden is.
| |
Ilja Ehrenburg: Het leven der auto's. Uit het Russisch vertaald door M. Zwalf. (W. de Haan, Utrecht.)
Een roman van de auto, waarin dit moderne vervoermiddel de hoofdrol speelt. De auto, die zooveel geluk aan de menschheid brengt en dezelfde auto, die onheil en leed over ontelbare duizenden uitstort. Wat houdt er niet alles verband met de automobiel: benzine, rubber, staal, de speculeerende beurs en last not least de werkman, die zelf tot een machine is geworden aan den band zonder einde, waarop het product langzaam voortschuift.
Ehrenburg heeft al deze onderdeelen van het groote leven der auto op werkelijk geniale wijze tot een roman verwerkt, waarin wel wat al te sterk de nadruk wordt gelegd op de (ten deele) onvermijdelijke ongelijkheden in dit aardsche leven. Zijn verbittering tegen onze huidige maatschappij (alleszins verklaarbaar overigens), gaat zelfs zoo ver, dat hij in een korten, scherpen stijl zijn ergernis uit, wat het lezen van dit boek niet veraangenaamt. Ehrenburg is een groot menschenkenner en legt den vinger op vele wonde plekken in ons huidige leven. De lezing van dezen roman zal velen doen nadenken over de wijze, waarop de auto ontstaat en ook over de moreele grootheid van velen, die in onzen huidigen tijd verkeerdelijk als de ‘grooten’ der wereld worden beschouwd.
| |
Mieren, door dr. H.H. Ewers. Vertaald door A.M.E.R. Schierbeek-Tiemersma. (Den Haag, van Stockum, 1931.)
Wonderbaarlijk, dit leven der mieren, raadselachtig in al zijn uitingen, spottend in zijn gecompliceerdheid met alle verklarings- | |
| |
hypothesen, door het menschelijk vernuft in den loop der jaren uitgedacht. Het leven der bijen gaf reeds menig dichter en geleerde stof voor een boek, doch hoe veel interessanter is nog het leven der mieren.
Dit boek is nu eens niet door een vakgeleerde, doch door den bekenden Duitschen essayist en mierenliefhebber Hans Heinz Ewers geschreven. Het is populaire literatuur in den besten zin van het woord, begrijpelijk voor ieder ontwikkeld mensch; wel een tegenstelling met de z.g. vakliteratuur, waarin veel onbewezen en onbewijsbare hypothesen voorkomen, veelal gehuld in een waas van geheimzinnigheid en voorgedragen met een aplomb, alsof de geleerde wereld het diepste wezen der natuur had kunnen benaderen. Ewers heeft er zich wel voor gewacht, meer te schrijven dan hij kan verantwoorden. Geestig verhaalt hij ons van het leven der mieren, vertellend van eigen ervaringen en nu en dan een aardig verhaaltje er tusschen voegend. Zijn lust, om den spot te drijven met de exacte wetenschap, verlaat hem nergens en de heeren vakgeleerden moeten menige veer laten.
Er staat zooveel merkwaardigs in dit boek, dat het onmogelijk is, een greep uit den inhoud te doen. Enkele woorden mogen slechts gewijd worden aan het laatste hoofdstuk, getiteld: ‘Iets over de psychologie der mieren’. Daarin wordt getracht te verklaren, waarom wij in de onmogelijkehid verkeeren, een wetenschappelijke mieren-psychologie op te bouwen. Wij kunnen ons nu eenmaal niet in de gedachtenwereld van een ander wezen, begiftigd met andere zintuigen en levend met een geheel ander wereldbeeld, verplaatsen. Indien ergens, dan geldt hier: alle Theorie ist grau.
Slechts dit wil Ewers ons bijbrengen: evenals in den mensch, is ook in het dier (en in dit geval in een der intelligentste dieren, de mier) een psycho-dynamische kracht aanwezig, welke het ware wezen van al wat leeft vormt. Het is doelloos naar de diepste essentie van dit geheimzinnige iets te vragen, daar het in wezen verwant is met den oergrond der natuur. Volstaan wij dus met deemoedig ons te buigen voor de zich in elken levensvorm openbarende transcendentale intelligentie en laten wij inzien, dat elke poging, om het gedrag der dieren uit reflectorische impulsen te verklaren, tot mislukking gedoemd is.
| |
| |
| |
Het Boek van de Film, door John Kooy. (W. de Haan, Utrecht.)
Wederom een nieuw boek in de serie ‘Door alle eeuwen heen’, ditmaal handelende over de film.
Om een boek te schrijven over de film, moet men over een grondige theoretische kennis van foto en film beschikken en zich verdiept hebben in vele, daarmede verband houdende problemen, waarover de meeste bioscoopbezoekers zich wel nooit het hoofd zullen breken. Nog ingewikkelder wordt het probleem, indien men behalve aan de in rechtstreeksch verband met foto en film staande vraagstukken nog aandacht gaat wijden aan de vraag, waarom de menschen eigenlijk het vermaak zoeken.
Op werkelijk meesterlijke wijze heeft de heer Kooy al deze vraagstukken behandeld. Het eerste hoofdstuk, getiteld ‘Van het vermaak der menschen’, is van zuiver beschouwenden aard. Daarin wordt er o.a. op gewezen, dat de technische vooruitgang niet heeft bijgedragen tot de ontwikkeing van onzen geest. De moderne mensch wenscht op de minst inspanning vorderende wijze de hoogste winst aan emotie te verkrijgen, hij ziet in de levensgemakkelijkheid zijn ideaal; radio en bioscoop bieden hem die gelegenheid. Daarom is, aldus de schrijver, de ontwikkelingsgeschiedenis van een technische uitvinding, noch die van een nieuwe uitdrukkingswijze, maar is zij een afspiegeling van de innerlijke ontwikkeling der menschen gedurende de laatste halve eeuw.
Men mag over de film denken hoe men wil, het feit valt niet te loochenen, dat zeer veel menschen de rolprent niet meer zouden kunnen ontberen. In hoeverre de massa in staat is, werkelijke filmkunst te onderscheiden van een inferieur gebeuren op de film, moge hier onbesproken blijven. Men vergete niet, dat zoowel de gewone als de geluidsfilm feitelijk nog in een beginstadium van ontwikkeling verkeeren, ook al moge men op het gebied der techniek reeds merkwaardige resultaten hebben bereikt.
De heer Kooy behandelt in zijn boek achtereenvolgens: de ontwikkeling van foto en film, den commercieelen kant, den technischen kant van de film en ten slotte de maatschappij in de film en de film in de maatschappij. Reeds deze opsomming
| |
| |
van de titels der hoofdstukken geeft een denkbeeld van de grondige wijze, waarop alles, wat maar eenigszins met de film in verband staat, behandeld werd. Als nadeel van deze wijze van behandelen der stof dient vermeld, dat er dikwijls bijzonderheden beschreven worden, die minder voor het groote publiek, dan voor vakmenschen bestemd zijn. Doch over het algemeen bevat dit knap geschreven werk een schat van wetenswaardigs, vooral in die hoofdstukken, welke handelen over de praktijk van het onderwerp.
| |
De Vliegende Hollander, door A.H.G. Fokker en Bruce Gould. (Amsterdam, van Holkema en Warendorf's U.M. 1931.)
In een van groote waardeering voor den Vliegenden Hollander getuigend voorwoord spreekt oud-Generaal Snijders de hoop uit, dat Fokker's autobiografie ook in een of meer vreemde talen moge verschijnen, opdat deze den uitgebreiden lezerskring vinde, waarop het werk zoo ten volle recht heeft.
De vliegkunst en Fokker zijn met elkander opgegroeid. Hij was een jongen, die niet wilde leeren, een bron van ergernis voor zijn onderwijzers, die er alleen dank zij de financieele hulp van zijn vader in slaagde, om zijn geld-verslindende proefnemingen voort te zetten. Bezield door het rotsvaste geloof, dat hij ten slotte zal slagen, wijdt hij zijn leven aan den vliegtuigbouw. Natuurlijk is Fokker een begaafd mensch, doch behalve aan die aangeboren technische eigenschappen heeft hij zijn succes toch wel in de eerste plaats te danken aan zijn groot doorzettingsvermogen.
Een veelbewogen leven, rijk aan ontgoochelingen en rijk aan welslagen, wordt in dit boek geschetst. Buitengewoon interessant is het gedeelte, waarin zijn ervaringen in Duitschland gedurende den wereldoorlog worden verhaald; de evolutie van het gevechtsvliegtuig, dat heden ten dage het geduchtste wapen der ‘beschaafde’ volkeren is, kunnen wij stap voor stap volgen.
Dat een net van vlieglijnen den aardbol binnen niet te langen tijd zal omspannen, dat Nederland met zijn geregelde luchtverbinding Amsterdam-Batavia een eereplaats op verkeersgebied inneemt, is voor een groot gedeelte te danken aan het pionierswerk van dezen Vliegenden Hollander. Een goed gesternte deed hem
| |
| |
het leven behouden bij tal van proefnemingen, waar de dood elke seconde op den vlieger loerde. Vergeleken met de eerste jaren van de vliegkunst, biedt het huidige luchtverkeer een nagenoeg onbegrensde veiligheid; hoe het vliegtuig langzamerhand den huidigen staat van betrekkelijke volmaaktheid bereikte, lezen wij in Fokker's boek.
Het is een buitengewoon interessant boek over de kinderziekten der luchtvaart, waarin duidelijk uitkomt, dat de wil en het vernuft alle moeilijkheden kunnen overwinnen.
| |
Nuda Veritas (De naakte waarheid), door Clare Sheridan. Vertaald door J. Wink-Nyhuis. (W. de Haan, Utrecht.)
Clare Sheridan is een vrouw uit de Engelsche society, nicht van Winston Churchill; zij verkeert niet alleen met leden van den hoogen adel, doch ook met leden van vorstelijke geslachten. In haar jeugd door haar ouders verwaarloosd, huwde het romantisch aangelegde meisje met den kleinzoon van den dichter Sheridan. De wereldoorlog ontneemt haar den echtgenoot en dit zware verlies brengt een ommekeer te weeg in het zieleleven van deze vrouw, wier hoogste genoegen bestond in het najagen van die nuttelooze genoegens, welke zoo dikwijls het leven van leden der Engelsche ‘upper ten’ vullen. Zij hertrouwt niet, doch besluit zelf in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien. Begaafde vrouw als zij is, werpt zij zich met een hartstochtelijke liefde op het beoefenen der beeldhouwkunst. Vele zijn de ontgoochelingen, die zij moet doormaken, doch ten slotte slaagt zij, lid van de hooge aristocratie, er in, om met Kameneff naar Rusland te trekken en daar o.a. een beeld van Lenin te maken. Ook al mogen intusschen de toestanden in Rusland een aanmerkelijke wijziging hebben ondergaan, zoo behoudt deze reisbeschrijving haar waarde. Door haar fijne opmerkingsgave is zij in staat vele karakters te doorgronden en een goed beeld te schetsen van het leven in dat land, waarvan zoo vele tegenstrijdige berichten gewagen. Het dagboek van deze reis wordt later in The Times gepubliceerd; onnoodig te zeggen, dat een storm van verontwaardiging opstak in alle kringen, waar Clare vroeger in verkeerde. Deze minder aangename terugkeer doet de sluimerende verbitte- | |
| |
ring in haar hart hoog oplaaien; Clare beseft, dat zij niet in haar geboorteland kan blijven. Een leven van zwerven, vol van ervaringen, begint nu weerom. Met haar zoontje vertrekt zij naar Amerika en Mexico. De geheimzinnige Pyramiden in Mexico, overblijfselen van een beschaving, welker diepste wezen ons nog te eenen male onbekend is, worden bezocht. Haar doel is den
Mexicaanschen President te modelleeren. In haar verder avontuurlijk leven in Amerika maakt zij o.a. kennis met Charlie Chaplin.
Ten slotte gaat Clare Sheridan als journaliste naar Europa, om daar o.a. Ierland ten tijde van den burgeroorlog te bezoeken. In Smyrna maakt zij de namelooze ellende mede, die ontstaat door de ontruiming der stad na den Grieksch-Turkschen oorlog. Mustapha Kemal Pascha staat haar een onderhoud toe, zij bezoekt Griekenland en Konstantinopel en geeft een relaas van het voeren der vredesonderhandelingen. In Lausanne en in Rome ontmoet zij Mussolini, om dan wederom door Oost-Europa te trekken.
Natuurlijk vindt men veel lezenswaardigs in deze autobiografie; het is een leven vol avontuur. De schrijfster betracht echter niet altijd de noodige beknoptheid en vooral in het eerste gedeelte van haar boek weidt zij uit over bijzonderheden, die eigenlijk geen mensch interesseeren. Daardoor vermindert de spanning dikwijls, doch over het geheel verdient deze opsomming van de ‘Naakte Waarheid’ wel onze belangstelling.
Aan den rand der Sahara, in het heerlijke Algerië, vindt deze Engelsche ten slotte een vaste woonplaats, ver van onze schijnbeschaving, ver van onze maatschappij, wier hoofddoel is het verzamelen van aardsche goederen.
| |
Britsch-Indië in den smeltkroes, door E.Z. Klötzel. Vertaald door C.F. van der Horst. (W. de Haan, Utrecht, z.j.)
De heer Klötzel heeft als correspondent van het Berliner Tageblatt een reis door Britsch-Indië gemaakt en heeft zijn in die courant verschenen artikelen, nadat de stof een belangrijke uitbreiding had ondergaan, in boekvorm doen verschijnen. Deze reisbeschrijving voert ons in een gebied, dat ongetwijfeld eens
| |
| |
een allerbelangrijkste rol zal spelen in den grooten strijd tusschen de Westersche en de Oostersche levens- en wereldbeschouwing.
Er is de laatste jaren veel over Britsch-Indië geschreven, talrijke werken van de hand van Oosterlingen zijn verschenen, welke trachten ons in de gedachtenwereld van Indië tot gids te dienen. Ook verschillende Europeanen en Amerikanen hebben hun indrukken te boek gesteld. De eerste categorie schrijvers gaat onbewust meestal mank aan de fout, dat zij zich niet kunnen indenken, dat een op een strijd om materieele levenswaarden ingesteld Westersch ras zich bezwaarlijk zoo zonder meer thuis kan gevoelen in een geheel anders geaarde psychische gesteldheid De tweede categorie zag gewoonlijk alleen de oppervlakte, het vele onreine en weerzinwekkende, zonder door te dringen tot de grondoorzaken van het namelooze lijden der massa en zonder sympathie te gevoelen voor het streven naar verbetering, welk streven in hoofdzaak van het jonge Britsch-Indië, geleid door enkele grooten van geest, uitgaat.
Deze schrijver is er in geslaagd, een volkomen objectief beeld te schetsen van dat onontwarbare kluwen van politieke, religieuse en economische vraagstukken, dat wij met den naam van het ‘Indisch probleem’ kunnen aanduiden. Hij ziet de groote fouten van het Britsche koloniale kapitalisme, schildert in felle kleuren de ellende, armoede en ondervoeding van de fabrieks- en landarbeiders en laat tegelijkertijd uitkomen, dat de Indische jeugdbeweging wel degelijk oog heeft voor de misstanden in eigen land, zooals bijv. de paria's, de dierenmishandeling, de heilige koe welke laatse hij een levend afgodsbeeld noemt. De tegenstelling tusschen Hindoes en Mohammedanen is in haar diepste wezen een tegenstelling tusschen koe-aanbidders en koe-eters.
Om Indië te leeren kennen, moet men de dorpen bezoeken, met hun in de diepste armoede en in geestelijke bekrompenheid levende bevolking, welker voedsel dikwijls slechts uit een handvol rijst bestaat, te veel om te sterven en te weinig om van te leven. Natuurlijk heeft hij ook een bezoek gebracht aan het door Gandhi gestichte centrum van lijdelijk verzet, welke kolonie onder strenge regels van geestelijke en lichamelijke tucht leeft. Een beschrijving van de Indische staalnijverheid leert ook veel belangrijks aangaande de inheemsche werkkrachten.
| |
| |
Dit mooie, uitstekend vertaalde boek zal ongetwijfeld zijn weg wel vinden. Ook al veroorzaakt het klimaat, dat de mensch zich in de tropen niet zoo zeer toelegt op een overwinning der natuur, doch eerder onder haar macht zwicht, zoo is het toch niet onwaarschijnlijk, dat de groote massa der Britsch-Indische bezitloozen eens in beweging zal komen. Welke wijzigingen zich dan zullen voltrekken in de politieke constellatie dezer planeet, ligt nog in den schoot der toekomst verborgen.
| |
Het wondere leven der Vlinders, door Friedrich Schnack. Vertaald door Rinke Tolman. (Leopold, Den Haag, 1931.)
‘De liefde heeft dit boek geschreven en met afbeeldingen versierd, niet de wetenschappelijke ijver, dien anderen aan den dag mogen leggen. Ik ken de vlinders, zooals een minnaar het voorwerp zijner liefde kent en bewondert: een dergelijke kennis, voortvloeiend uit liefde, geeft naar mijn gevoelen meer inzicht dan de kennis, die de uitkomst is van vlijt en die men stellig zelden zal hebben te danken aan een levend aanschouwde, levend gevoelde, werkelijke wereld.
Leerboeken over vlinders bestaan er genoeg. Deze te vermeerderen, is niet mijn taak. Mijn best heb ik gedaan een beeld te ontwerpen van het kleurigste en meest wonderlijke dierenleven, mijn bevindingen en avonturen in dit wonderrijk weer te geven en ook te gewagen van de ontmoetingen en den omgang met de rupsen der vlinders, vooral met de reusachtige rupsen der nachtvlinders.’
Aldus de schrijver in zijn inleiding van dit wondermooie boek. Met eindeloos geduld heeft Schnack het veelvormige en aan wonderen zoo rijke leven der vlinders waargenomen en heeft over dit onderwerp een boek geschreven zoo vol romantiek, zoo doortinteld van bewondering voor dezen openbaringsvorm der scheppende natuur, dat elk natuurliefhebber er zijn hart aan kan ophalen. De foto's zijn schitterend en verhoogen in niet geringe mate de waarde van het geheel.
Rinke Tolman heeft zich ook ditmaal op een werkelijk bewonderenswaardige wijze van zijn taak als vertaler gekweten.
| |
| |
| |
Bengt Berg: De laatste arenden. Bewerking van Rinke Tolman. (Leopold's U.M., Den Haag, 1930.)
Op dikwijls ontstellende wijze heeft de mensch in den loop van het natuurgebeuren ingegrepen; meedoogenloos verdelgt hij alle levensvormen, die naar zijn meening schadelijk zijn. Het dierenleven speciaal heeft van dezen moord- en verdelgingslust te lijden en zoowel in de gematigde als in de warme luchtstreken zijn verschillende diersoorten geheel of nagenoeg geheel van de aardoppervlakte verdwenen. De moderne, geperfectioneerde vuurwapenen ontnemen aan de jacht het sportief karakter en hebben alle ‘schadelijk’ gedierte tot den ondergang gedoemd.
Zoo langzamerhand begint echter het inzicht door te breken, dat wij niet straffeloos bepaalde diersoorten kunnen verdelgen en dat de natuur toch eigenlijk veel wijzer is dan alle menschen. Verdelgt men bijv. alle roofvogels, dan neemt het schadelijk gedierte, als muizen, ratten, enz., schrikbarend toe; hakt men de bosschen om, dan wordt het klimaat gewijzigd en treden overstroomingen in. Het gevolg van deze veranderde houding tegenover het natuurleven is, dat de jacht thans veelal wordt bedreven op een minder barbaarsche manier en wel met de camera.
Een der vooraanstaande camera-jagers is wel de vermaarde natuurkenner en schrijver Ragnar Berg. De titel van dit boek zegt het reeds, dat zijn werk in de eerste plaats als een aanklacht bedoeld is tegen onze cultuur, welke het mogelijk heeft gemaakt, dat de arenden uit Europa zoo goed als verdwenen zijn. Doch tevens wil het als opwekking dienen, om te voorkomen, dat de laatste arenden verdelgd worden.
Op waarlijk meesterlijke wijze wordt ons hier van het leven der arenden verteld. Welk een groote liefde moet deze schrijver de Natuur toedragen, dat hij het er bijv. voor over heeft, om 19 uur in den top van een boom te zitten, 30 meter boven den grond, gewapend met een camera, om foto's te maken van de oude arenden met hun jongen. En als hij dan vanuit een vliegmachine foto's neemt: welk een energie, welk een doorzettingsvermogen. Het resultaat heeft al die moeite ruimschoots beloond: in dit boeiende boek komen foto's voor, zoo mooi, als zelden van de levende dieren gemaakt zijn.
| |
| |
Ook ditmaal heeft Rinke Tolman de vertaling verzorgd. Moeten wij nog vermelden, dat de bewerking bezwaarlijk aan meer deskundige handen kon zijn toevertrouwd?
| |
Het Vogeleiland. Inleiding Dr. J.P. Thysse. - De Luister van het Land. (Laren, A.G. Schoonderbeek, 1930.)
Zie hier nu wederom een tweetal boeken van den bekenden uitgever in Laren, die zich zoo'n moeite geeft, om liefde voor onze mooie vaderlandsche natuur te kweeken. Aan deze beide werken hebben onze bekendste deskundigen medegewerkt, zoodat de lezer rijkelijk kan genieten van boeiende natuurbeschrijvingen. Mooie foto's verluchten de boeken, terwijl de verzorging wederom buitengewoon genoemd mag worden.
Het Vogeleiland is een brok natuur, aan den ingang van den Nieuwen Waterweg bij Hoek van Holland gelegen. Zooals de titel reeds te kennen geeft, wordt er hoofdzakelijk het vogelleven in beschreven. In het andere boek, uit velerlei pen, vindt niet alleen de vogelwereld een onderkomen. Fijne schetsen van het natuurleven in alle jaargetijden wisselen af met enthousiaste verhalen van vogelliefhebbers.
Het heeft lang geduurd, maar eindelijk begint de mensch toch in te zien, dat wij ons niet straffeloos geheel van de Natuur kunnen vervreemden. Zij is de nooit opdrogende bron, waaraan de vermoeide mensch altijd nieuwe levenskracht en nieuwe levensvreugde kan ontleenen.
| |
Arthur Feiler: Het Bolsjewistisch Experiment. Vert. door Titia Jelgersma. (Van Loghum Slaterus U.M., Arnhem, 1931.)
Rusland blijft voor ons Westerlingen nog steeds het land van mysterie. Wat speelt zich daar in dat onmetelijke, half Europeesche, half Aziatische land af, wordt het geregeerd door bloeddorstige heerschers en is het beruchte vijfjarenplan slechts een middel om het kapitalistische Europa en Amerika schrik aan te jagen of wordt daarginds werkelijk een schier bovenmenschelijke
| |
| |
energie ontplooid, om te trachten Rusland uit zijn staat van achterlijkheid in een snel tempo op te werken?
De dagbladpers heeft ons op al deze vragen slechts zeer onvoldoende antwoorden gegeven; zij immers wordt ook wederom beheerscht door bepaalde politieke en financieele groepen. De literatuur over het huidige Rusland, tenminste in zooverre zij geschreven is door absoluut betrouwbare en onpartijdige waarnemers, is ook niet bijzonder uitgebreid. Eerst in den allerlaatsten tijd zijn er enkele uitstekende boeken verschenen over het land van den dictator Stalin. Daaronder rekenen wij The Red Trade Menace van den Amerikaanschen journalist Knickebocker en dit in een uitstekende vertaling verschenen, van een grondige studie getuigende boek van den Duitscher Arthur Feiler. Behandelt Knickebocker meer de practische resultaten, verkregen bij de uitvoering van het vijfjarenplan, in Feiler's werk wordt in de eerste plaats aan het nieuwe staathuishoudkundige stelsel, de nieuwe maatschappelijke orde, aandacht geschonken. Daardoor hebben wij hier niet te doen met een boeiende beschrijving van de huidige toestanden of van het schrijnend onrecht, wat ongetwijfeld aan een groot gedeelte der bevolking door de huidige regeerders wordt aangedaan, doch met een wetenschappelijk werk, waarin zoowel de voordeelen, als de nadeelen van het bolsjewistisch stelsel onder het vergrootglas worden genomen.
Alle schrijvers zijn het in zooverre eens, dat er in Rusland gebrek wordt geleden, ontzettend gebrek. Het volk moet zich ontzaggelijke opofferingen getroosten, om dezen grooten wedloop naar de industrialisatie, naar de Amerikanisatie van het achterlijke land in een dergelijk tempo te kunnen volbrengen. Welk een vermogen tot het doorstaan van ellende en ontberingen de Rus bezit, is reeds van oudsher bekend. De hoop op een betere toekomst beheerscht het proletarisch leven van heden.
De nieuwe heerschers van Rusland bevinden zich tegenover een probleem van het allergrootste belang, waar het geldt een bestaansmogelijkheid te scheppen voor den enormen bevolkingsaanwas van 3½ millioen per jaar. Waar moest dat heen, in een land met nagenoeg geen industrie, met verouderde productie-methoden in den landbouw? Vandaar dan ook, dat de industrialisatie met alle kracht wordt doorgezet en dat Rusland spoedig
| |
| |
over ontzaggelijke electrische centrales, benevens tractor- en autofabrieken zal beschikken. Want men dient niet te vergeten, dat de geheele uitvoering van het vijfjarenplan staat of valt met het verbeteren van het transportwezen. Het is jammer, dat de schrijver het spoorweg- en wegenprobeem niet zoo grondig heeft bestudeerd als velerlei andere verschijnselen, want aan het transportwezen schijnt in Rusland nog al het een en ander te haperen.
Het is heden nog niet te zeggen, of het gigantische experiment is gelukt of mislukt; het is nog niet te zeggen, of het streven den mensch te collectiviseeren en er dus een kuddedier van te maken, om de persoonlijke waarde van den enkeling zooveel mogelijk te negeeren, in Rusland met succes zal worden bekroond.
Doch hoe het ook zij, de inhoud van dit zeer belangrijke geschrift is voor elkeen van belang. Rusland vormt een deel van Europa en wij dienen te weten welke maatschappijvorm daarginds wordt opgebouwd. Ons huidige economische stelsel vertoont zulke groote fouten, dat het òf een groote wijziging zal moeten ondergaan òf tot ineenstorting gedoemd is. Diegenen, welke droomen, dat een communistische samenleving een grooter rechtvaardigheid en betere toestanden op aarde zal brengen, zullen door de lezing van Feilers werk in niet geringe mate ontgoocheld worden, ook al valt er in vergelijking met het Tsaristische Rusland op velerlei gebied een groote vooruitgang te constateeren.
F.S. Bosman.
| |
Dr. F.A. Stoett. Brederoo's Moortje. (W.J. Thieme & Cie, Zutphen.)
Onze letterkunde heeft voor hare monumenten van cultuurgeschiedenis, als de: ‘Velerhande tafeldichten ende Refereynen’, de ‘Spaansche Brabander’ en ‘Trijntje Cornelisd.’, het bijna onoverkomelijk bezwaar van de taal, die veel moeielijker te verstaan is dan zich op het eerste gezicht laat vermoeden. Wij hebben daar schriftgeleerden als Kalff, Eymael, Prinsen en Stoett bij noodig en moeten hun er meer dan dankbaar voor zijn, dat zij om ons ter wille te wezen zich al dat werk getroost.
Stoett had het Moortje al in het begin van zijn philologische
| |
| |
loopbaan onder handen genomen en bij wijze van wiegedruk voor de prachtige uitgave van nu, 1931, vroeger in de reeks: het Pantheon gepubliceerd. Wij mogen aannemen, dat hij dien eersteling nooit uit het oog verloren heeft; terwijl zijne voorbeeldige studies van zeer positieven aard steeds dieper doordrongen in de schuilhoeken van ons taaleigen, hetgeen ons o.a. zijn onontbeerlijk, tegelijk geestig en werkelijk onderhoudend standaardwerk: ‘Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden’ opleverde, als sleutel ook op de tegenwoordige omgangstaal.
Tientallen van jaren is onze uitmuntende taal-kenner, tevens letterkundige en historicus van belang, rustig bezig geweest met Brederoo's kleinood, dat ons hoort te treffen als een schilderij uit het atelier van een Sebastiaan Vrancsz. of Buytenwech en in zijne talrijke episodes uit het volksleven eene verluchting zonder gelijke is van Pieter Bast's kaart van Amsterdam uit het jaar 1597.
De enkele malen, dat hij er niet in heeft kunnen slagen eene oplossing te geven van een ook voor hem duistere plaats in den tekst, komt Stoett er zonder meer ruiterlijk voor uit. Dat alleen toont al den meester, dat hij zich die bekentenis veroorloven kan! Daar het alleen hooge uitzonderingen zijn, hebben wij nu het heele werk, met zijn meer dan lastige taal, een zeldzame verzameling bovendien van scheldnamen en keurlezing van Dietsche verwenschingen, het idioom van lichtekooien en andere bedenkelijke personen inbegrepen, volkomen verstaanbaar niet alleen, maar met alle verklaring van toespelingen op zeden en gewoonten, van plaatselijke gebruiken en een wegwijzer van Amsterdam anno 1617 te onzer beschikking.
De techniek van de toelichting, welke in dit boek van over de driehonderd bladzijden in quarto meer dan twee derden inneemt, geeft den volstrekten eerbied voor het oorspronkelijk werk, dat er als het ware gaaf en ongerept uit valt, te kennen. De aanteekeningen, die met nummers naar de bladzijden en verzen verwijzen, doen, met het glossarium het eigen werk, waar het ons dan om te doen is ten einde het meesterwerk te verstaan, zonder een neerslag van twijfel.
Geen goed Nederlander, die ons verleden wil begrijpen, als
| |
| |
het verdient, heeft dus meer een verontschuldiging bij de hand, om Amsterdam in het begin van de zeventiende eeuw ook niet nog eens van een anderen kant dan staatkundig en theologisch gesaspel uit te kennen.
Neem het Moortje als inleiding op Frans Hals, maar lees het dan ook, als nu mogelijk is gemaakt. En zoek dan eens naar iets dergelijks, elders, in dien zelfden tijd.
J.A.F. Orbaan.
| |
C.M. van Hille-Gaerthé. Achtergrond. - Nijgh en v. Ditmar.
Over het werk van mevrouw van Hille hoorde ik eens iemand zeggen: ‘Wat onder de handwerken het Chineesche borduursel is, dat zijn in onze literatuur de boeken van mevrouw van Hille-Gaerthé. Het Chineesche borduurwerk is in zijn soort volmaakt; het is aan voor- en achterzijde geheel gelijk, en elk draadje, elk steekje, elk haaltje zit precies op zijn plaats.’
En toen ik dit hoorde, moest ik erkennen: de spreekster heeft gelijk in haar even intelligente als juiste beoordeeling. Want inderdaad: in het werk van mevr. v. Hille zit ook elk detail ‘op zijn plaats’, de karakteristiek is faultless, die dialoog is faultless, de stijl is faultless. Wat kan men, na bovenstaande, in zichzelf complete vergelijking, nog geven aan uitgebreider critiek? Laat ik dus hiermede volstaan. Of neen, laat mij er toch nog iets bijvoegen, doorgaande op hetzelfde thema: Zooals in de Chineesche teekeningen de achtergrond van bijna evenveel beteekenis is, als het zich op den voorgrond vertoonend patroon, zoo is ook in dit boek, de achtergrondsche persoonlijkheid van Henriette een der voornaamste topics van het verhaal. En dan óók nog dit: mevrouw van Hille observeert uitstekend, en daardoor zijn haar menschen en kinderen zoo diep-in levend. Het is een aangename bezigheid een boek van deze auteur te lezen, omdat men van bladzijde tot bladzijde zonder dat er nooit hinderende aanmerkingen in ons opkomen, erdoor wordt geboeid en bekoord.
| |
| |
| |
Marie Schmitz. Aan het Overzetveer. - W.-B. Amsterdam.
Dit is een heel mooi boek, en misschien wel het beste onder de werken van deze auteur. Ten eerste is het zoo goed geschreven, ten tweede is het onderwerp geheel oorspronkelijk, ten derde is het verloop der gebeurtenissen en de uitbeelding der karakters absoluut aannemelijk, en ten vierde treft ons de sobere inhoud van het verhaal en de ingetogenheid van den stijl als bizonder aantrekkelijk. Dit boek in zijn onopgesmukte eerlijkheid, zonder effectbejag of mooidoenerij, met niets erin om den bourgeois te epateeren, is knap èn sympathiek. In de heete, jagende drift van den tegenwoordigen tijd doet de koele, ietwat weemoedige rust van dit boek weldadig aan, en de lectuur ervan, de stil-stemmende, harmonisch-voortglijdende, kan in het drukke lawaai van razende saxofoon's, charlestons, en negergezang als een zenuwbedarend heilmiddel worden aanbevolen.
| |
Dr. P.H. Ritter Jr. - De vertelster weerspiegeld. - Ned. Keurboekerij, Amsterdam.
Had iemand beter de taak op zich kunnen nemen om een beschouwing te geven over het leven en de werken van Ina Boudier-Bakker dan Dr. P.H. Ritter Jr., de onvermoeide speurder, de harde werker, de knappe psycholoog, de volstrekt objectieve schrijver van zoo velerlei werken op zoo velerlei gebied? Wij gelooven het niet. Want Dr. Ritetr bezit al het geduld, al de scherpzinnigheid van den geboren philoloog, en tegelijk al de fijngevoeligheid, den ruimen blik, de gewetensvolle eerlijkheid en de haarfijn-preciese uitbeeldingsmacht van den geboren auteur. Aldus is er een werk tot stand gekomen, dat zoowel Dr. Ritter als mevrouw Boudier-Bakker alle eer aandoet, en voor beide persoonlijkheden even interessant is en even markant.
Natuurlijk zullen alle ‘worshippers’ van Ina Boudier-Bakker's talent dit met tal van belangwekkende illustraties verluchte, keurig uitgegeven boek, dat een volledig overzicht geeft van des schrijfsters leven en productie, willen bezitten. Maar ook
| |
| |
voor degenen, die deze auteur nog niet mochten kennen (zoo die er al in Nederland bestaan, wat sterk te betwijfelen valt!), is deze bibliographische biographie van onwaardeerbaar nut en diepgaande beteekenis.
De waarde van deze literair-historische behandeling eener merkwaardige en zeer geliefde persoonlijkheid ligt vooral in de volkomen objectiviteit, de openhartige integriteit van Dr. Ritter. Meen niet, dat hij in de blindheid van bewondering en vriendschap een eenzijdig beeld van mensch-en-schrijfster zou hebben gegeven. Geenszins! Waar het noodig is, onthoudt de auteur zich volstrekt niet van critiek, hij maakt aanmerkingen, waar die te pas komen, en verdeelt volmaakt eerlijk zijn lof en zijn blaam.
Alles bij elkaar een boek, dat in elke Hollandsche bibliotheek aanwezig behoort te zijn, en waarvan niemand zich de aanschaffing en de lectuur zal beklagen. Deze roman eener romancière laat zich even boeiend als, neen, boeiender lezen dan een werk van fantasie, en wij zijn Dr. Ritter dankbaar, dat hij ons Ina Boudier zooveel nader heeft gebracht!
| |
Willy Corsari. Nummers. - N.V. Leopold's U.M., Den Haag.
Dit is een boek, zooals men het graag leest, en ik behoor ook tot die ‘men’. Willy Corsari kiest haar karakters, en maakt er gave, complete figuren van. En de liefdevrouw Hanzi, in haar deemoed en overgave, haar zielsverrukking en haar zielsverdriet, is wel heel goed gegeven in haar door en door vrouwelijke gevoelens, gedachten en gedragingen.
Willy Corsari kent het cabaret- en theaterleven als geen ander onder ons, en zoo is zij dus in staat geweest ons een envers du music-hall te geven, waar die van Colette op gelijkt, als een houtskool croquis op een rijk en tegelijk fijn bewerkt schilderij. De cabaret-omgeving is een wereld, waarvoor we ons allen hevig interesseeren, en waarvan wij gewoonlijk slechts den meest-uiterlijken schijn onder de oogen krijgen en anders niets. Willy Corsari slaat de bladzijden voor ons open van het gesloten boek, en wij nemen gretig in ons op, wat zij ons laat
| |
| |
zien; en zij beeldt de verschillende ‘nummers’ voor ons ten voeten uit, en zij toont ons hun onderlinge verhoudingen, hun strijd en hun triomf, hun hardheid en hun sentiment, hun overwinningen en hun tegenslagen, hun edelmoedigheid en hun jaloezie, hun opgang en hun ondergang, hun liefde en hun vernedering, hun oprechtheid en hun raffinement. Zij laat ons hun leven zien in al zijn ups and downs; en voegde aan haar oeuvre een nieuw, knap en zeer interessant, cosmopolitisch werk weder toe.
| |
Marianne Philips. De jacht op den vlinder. - C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
Dit is een zeer mooi, Chineesch verhaal van liefde, fijn begrip en barmhartigheid. Wel zeer ernstig heeft Marianne Philips zich ingedacht in de Chineesche ziel, met haar diepe philosophische psychologie, haar ver boven het aardsche leven, het goddelijke lijden en de goddelijke liefde. De jacht op den vlinder, die zich ten slotte in goddelijke erbarming zèlve vrijwillig gevangen gaf, is een allegorie, zoo schoon, dat zij ons niet spoedig uit de herinnering zal gaan.
| |
Jo van Ammers-Küller. De appel en Eva. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Jo van Ammers-Küller is in het kiezen van pakkende titels, een matador. ‘De appel en Eva’.... uitstekend! en ook voortreffelijk het voorval, dat aanleiding gaf tot deze woorden (blz. 42).
Dit nieuwe werk van de begaafde schrijfster is een heel mooi boek, en door en door modern in den goeden zin des woords. Het is geschreven in den zeer natuurlijken, radio-actieven stijl, die eigen is aan deze auteur, en boeit door de rake karakterteekening, de krachtige beschrijving der situaties, den goeden dialoog, de spannende gebeurtenissen, die een logische oplossing vinden......
En.... daar begin ik dus alwéér te prijzen! Ik prijs te veel, opperen sommigen, mijn critiek is niet genoeg, wat veelal onder critiek wordt verstaan, namelijk: een ‘critiek’ moment
| |
| |
voor de schrijvers, met andere woorden: een niet gunstig oordeel.
Wel.... ik kan hier alleen op antwoorden, dat niets gemakkelijker en goedkooper is dan met een spottenden sneer een boek in twee woorden af te maken. Om met een superieur air, als had men de wijsheid in pacht, en als overtrof men den te behandelen auteur verre in talent, du haut de sa grandeur, een paar minachtende of rediculiseerende zinnen neer te schrijven. De resencent hoeft hiervoor niet veel moeite te doen, ja, nauwelijks het boek te lezen! wat dan ook door degenen, (zooals telkens weer blijkt), die hun taak aldus nonchalant opvatten, maar al te vaak wordt nagelaten! De van ieder onafhankelijke Mr. C.P. van Rossem, in een krachtig, fier en verontwaardigd artikel (Haagsche Post 30 Aug. 1930) hekelt in sterke en overtuigende termen dit ‘verfoeilijk critiek-beroep’.
Ik heb er steeds naar gestreefd, en ik kan dit, met de hand op het hart, verklaren, objectief te zijn, en te oordeelen zonder aanzien des persoons. En wáárom ik dan juist altijd het goede naar voren haal, en een woord van bemoediging en opwekking spreek, inplaats van ijverig te speuren naar datgene, waar aanmerking op kan worden gemaakt, en dat eenigszins aanleiding geven kan tot afkeuring, hoon of sarcastische ironie......? waarom? wel, het antwoord is eenvoudig dit. Ik ken immers zelve zoo goed het métier, en onrechtvaardigheden van recensenten, die een rancune hadden te wreken, of persoonlijke animositeit (vanwege b.v. verschil in levensopvatting) als onzuiver bij-bestanddeel hunner ‘critiek’ daarin mengden, of die zich niet verwaardigden mij geheel te lezen, die bij het even inkijken van een mijner romans ‘het wel wisten’, en dan hun gewonen houw en snauw weder loslieten, al die dingen zijn mij waarlijk niet bespaard gebleven! Als auteur staat men daar machteloos tegenover. Want verdedigt men zich, - ieder weet, wat daarvan de gevolgen zijn! En alleen een volkomen vrij staand persoon is in staat een woord van verontwaardigd protest te doen hooren, zooals Mr. v. Rossem, wien de bestaande toestand te machtig werd, dan ook overtuigend en sterk heeft gedaan.
Ik weet natuurlijk wel, dat afbrekende critiek grager gelezen
| |
| |
wordt dan goede. Maar ik kan er niets aan doen. En ieder zal toch wel beseffen, dat een schrijfster, die andere schrijfsters, dus rivalen, concurrenten, bespreekt, en hen prijst, daarin volkomen eerlijk en objectief moet zijn!
Vóór in het boek van Jo van Ammers plaatst zij een lijstje met de namen der voornaamste personen. Zéér practisch, en dus te billijken. Maar...... zal deze nuttige maatregel haar worden vergeven? of zal zij erom vervolgd worden en bespot, zooals Jeanne Reyneke van Stuwe in haar cyclus van zestien romans Zijden en Keerzijden, die in elk der boeken een naamlijstje gaf, opdat het publiek direct zou weten, welk lid der familie in dit deel behandeld werd?.... Ik heb heusch nooit begrepen, waarom ik dit niet mocht doen. Alweer een bewijs, hoe sommige recensenten gedreven worden door een noodelooze, expresse zucht tot aanmerkingen maken!
Moet ik iets aanmerken op dit boek van Jo van Ammers, dit boek, waarvan ik houd, om het mooie, gave karakter van de hoofdpersoon (Puck), om het moderne cachet, om de fijngevoeligheid en het juiste begrip, waarin de verhoudingen en de situaties zijn uitgebeeld?.... Welaan dan: dit boek lijkt mij wat vluchtig gecorrigeerd. Laat mij enkele drukfouten opnoemen, die bij een herdruk verbeterd kunnen worden. Sigisbee voor cicisbeo; suite-case (suit-case); foxtrott (foxtrot); chique (chic); smelling salt (smelling salts); banlieu (banlieue); Folies Bergères (Folies Bergère, naar den naam der straat: Rue Bergère); Montmartres (Montmartre); straz (strass); pyama pyjama); cendre de rose (cendres de rose); moiree (moiré); ferve (verve); décolteerde (décolleteerde); scuffleboard (shuffleboard). Is het genoeg? dan mag ik zeker nog wel even zeggen, dat ik De Appel en Eva een groot succes toewensch, zoowel om de literaire verdienste, als om het hoopvolle perspectief, dat het opent op het toekomstig gedrag der allermodernste vrouw (blz. 306).
| |
G. Brugmans. George Sand. - N.V. Hollandia Drukkerij, Baarn.
Wanneer men zelf een omvangrijke studie over George Sand heeft geschreven (essays in de Damesrubriek van De Nieuwe
| |
| |
Gids gedurende 1927 en 1928), dan is het moeilijk nog iets nieuws over dit onderwerp te zeggen! Evenwel mej. Brugmans heeft haar taak weer anders opgevat en van George Sand's boeiend leven een interessanten, zeer leesbaren roman gemaakt, die met vele, tot nu toe niet bekende portretten is versierd. ‘Misschien zal ik over vijftig jaren wel geheel vergeten zijn’, schreef George Sand in een brief van Flaubert; dat er, 55 jaar na haar dood nog zulk een boek over haar verschijnen kan in een land, dat niet het hare was, is wèl het bewijs, dat deze knappe auteur ook wel, al was het niet haar eerzucht, ‘voor alle tijden’ geschreven heeft. De romantische geschiedenis, die Mej. Brugmans geeft, is zeer lezenswaard, en getuigt van een groote liefde, toewijding en bewondering.
| |
Van Gitje en Witje, door Willy Schermelé. - A.W. Sijthoff, Leiden.
Een alleraardigst prentenboek, zoowel wat tekst als platen aangaat. De avonturen van het witte en van het zwarte katje zijn zoo boeiend en aantrekkelijk verteld, dat ook ouderen er met pleizier van kennis zullen nemen. En ook kinderen? wel, ik hoef alleen maar te zeggen, dat een jongetje van zes jaar, die het cadeau kreeg, er onmiddellijk met hevige woede in ging lezen, en er ‘niet was àf te slaan’, en verdere critiek dan dit onbevangen, veelzeggende oordeel van een uit het publiekje, waarvoor het bestemd is, zal wel voor ieder voldoende zijn!
| |
Als de Kerstklok luidt, door Mien Labberton en Eveline Sypkens. - J.M. Meulenhoff, A'dam.
De Kerstklok luidt nog in lang niet, maar, hoe het zij, elk jaar geregeld luidt zij toch, en elk jaar zijn er kinderen, die dolgraag Kerstverhalen lezen en Kerstliedjes zingen, en aardige platen bekijken...... en als dat alles nu bijeen te vinden is in een groot en prachtig boek in rood-met-gouden band! Mien Labberton zorgde voor boeiende, toepasselijke verhalen (vooral het eerste van het broertje in Zwitserland is bizonder aardig). Eveline Sypkens gaf fijne, aardige, zangerige
| |
| |
liedjes en Louise van Bergen teekende sprekende platen, zoodat er een geheel ontstond, waarvan ik twee kinderen, een jongen en een meisje, hoorde zeggen: ‘Wij hebben nog nooit zoo'n mooi Kerstboek gehad!....’
| |
Adacee. Poent. - J.M. Meulenhoff, A'dam.
Adacee kent het jonge volkje door en door, en zoo is er van haar hand een gezellig meisjesboek ontstaan, met, zooals dat hoort, heel veel gelach en een traantje hier en daar, met werk en ontspanning en onschuldige liefdesromannetjes. Echt een boek voor bakvisschen om veel van te houden, en Poent en Ries (n'en déplaise Charivarius blijven dergelijke benamingen in de jonge wereld nog zeer geliefd!) zullen een warm plaatsje in hun hart blijven behouden.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|