De Nieuwe Gids. Jaargang 46(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 694] [p. 694] Verzen van Willem de Wijk. Liedje. Als u kleine zorgen sarren, als u kwelt een heimlijk leed, bij het lied van wind en sparren is 't dat gij het al vergeet. Hier geen knallen van motoren, erger dan physieke pijn. Hier kunt gij de stilte hooren en volmaakt gelukkig zijn. Heel den zomer te verdroomen, van al wereldsch woelen wars, bij het gonzen in de boomen en den geur van hout en hars. [pagina 695] [p. 695] Astrologie. De sterren blinke' aan blauwe hemelmuren en volgen elk hun afgemeten baan. Zij zijn het die ons aardsche lot besturen en niet wij zelf in onzen dwazen waan. Ook de Ouden hadden reeds de ziel verstaan en de eeuwge Waarheid dier millioenen vuren. De nieuwe mensch put uit hun volle schuren 't moeizaam verzameld zuivre wijsheidsgraan. De hemel richt uw denken en uw daden en leidt u langs bezonde of donkre paden van vreugde en moed, van wanhoop en van rouw. Een nieuwe God, waarvoor we ons moeten buigen? Een nieuwe stut voor een verzakt gebouw? Neen, onderzoek! Elk kan zich overtuigen. [pagina 696] [p. 696] Gehoorzaam niet. Gehoorzaam niet aan wetten van den Staat, die u tot beest en beul en moord'naar maken. Wees mensch, geen slaaf en toon uw licht gelaat den zwakken in den nacht, gelijk een baken. Als eens weer legers vuur en zwavel braken, Luister dan niet naar chauvinistenpraat, echo der taal van hen, die 't vuur ontstaken, ter wille van wat goud. Het is verraad, verraad aan 't eigen, onbezwaard geweten, en aan de Idee, die toch zal zegevieren, ten spijt van priesters en gouddronken gieren. O dwaze slaaf! Verbreekt gij niet uw keten, dan wordt gij wreeder dan de wreedste dieren, als had een gift'ge duivel u gebeten. [pagina 697] [p. 697] Opgang. Onder den sombren donder der kanonnen Klimt nooit de menschheid tot beschaving op. Toch is de machtige opmarsch reeds begonnen, hij kronkelt aan uit boulevard en slop. Wijsheid en Liefde ontsluiten ons hun bronnen, Geweten, teere bloem, springt uit den knop. Wij trekken op naar ruimer horizonnen, Wij schrijden zingend naar den lichten top. O Menschheid, gij hebt beestelijk geleden aan duizend wonden, die ge uzelve sloegt. Doch nu geen vloeken meer en geen gebeden. Laat het gedaan zijn nu. Wat gij verdroegt, behoeft een ver geslacht niet meer te dragen. O, broeders, zusters, laat ons niet versagen! [pagina 698] [p. 698] De dood is nu geen raadsel meer. Wij keeren tot den oorsprong weer. Op zachte of wilde golven weggedreven, vloeien wij weg uit dit zeer luide leven. Zooals het water wegdrijft na den storm, zoo glijden wij naar nieuwen levensvorm. De dood is slechts een nevel, transparant en goudig, geen duisternis. Het is zoo kinderlijk eenvoudig. Verslagen en ontredderd, wrakhout op de kust, ach, hoeveel zoekers worden zich dit nooit bewust. Velen zien wel den nevel, niet het land daarachter. Die dat aanschouwen, worden rustiger en zachter. De dood.... neen, is geen raadsel meer. Wij keeren tot den oorsprong weer. Vorige Volgende