| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk
(Vervolg van blz. 490.)
De twee Minne's.
De twee Minne's (eigenlijk drie, maar daarover straks) zijn, na de Claudine's, de, door Willy en Colettte samen geschreven, doch in eersten druk alleen onder den naam van Willy verschenen boeken.
In La Retraite sentimentele schreef Colette Willy een Avertissement, luidende:
Pour des raisons qui n'ont rien à faire avec la littérature, j'ai cessé de collaborer avec Willy. Le même public qui donna sa faveur à nos six filles légitimes, les quatre Claudine et les deux Minne, se plaira j'espère à la Retraite sentimentale, et voudra bien retrouver dans celle-ci un peu de ce qu'il goûta dans celles-lià.
COLETTE WILLY.
In 1905 verscheen de roman Minne in 80e uitgave en in hetzelfde jaar Les égarements de Minne in 40en druk!.... Doch, toen de letterkundige verbintenis tusschen de schrijvers verbroken was, wat gebeurde er toen? Er zag een boek het licht van Colette Willy, getiteld L'ingénue libertine, en iedereen, denkende, dat het een nieuw werk dezer zoo en vogue zijnde auteur was, schafte het zich vol belangstelling aan, om te ontdekken, dat L'ingénue libertine.... niets anders was dan Minne, maar nu ontdaan van Willy's medewerking.
Zooals vanzelf spreekt, is het hoogst curieus voor den literatuur-beoefenaar, om de twee uitgaven naast elkander te leggen, en ze te vergelijken om te weten te komen, waarin de verschillen
| |
| |
bestaan; waaruit natuurlijk veel te leeren valt omtrent de innerlijke geaardheid en het typische karakter der twee auteurs. Maar voor den doorsnee-lezer is ‘tweemaal hetzelfde boek’ natuurlijk niet zoo belangrijk. En, vooral in het begin, is het onderscheid ook waarlijk niet groot. Het bepaalt zich tot eenige, wat juister, wat vollediger gezegde uitdrukkingen, kleine finishing touches, en dergelijke meer.
Minne is, zooals zij in den tweeden titel zeer precies gekenschetst wordt, een ingénue, maar een ingénue, met libertijnsche neigingen. Dat wil zeggen, ze zijn vooralsnog zeer onschuldig; zij heeft alleen een levendige fantasie, die gehanteerd wordt door de Parijsche Apachen, zooals de verbeelding der vroegere jongens en meisjes bijvoorbeeld werd bezig gehouden door de romantische donna's en caballero's uit de boeken van Gustave Aimard.
Zij is het eenige kind van een jong weduwe geworden moeder, die haar vertroetelt en verwent, die nooit meer iets voor zichzelve van het leven heeft gevraagd, om uitsluitend op te gaan in haar kind. Minne, die thans veertien jaar en acht maanden is, wordt van en naar school gebracht door haar moeder of een oude dienstbode; zij maakt ziet haar huiswerk, en aan haar fijn en bleek gelipt mondje ontsnappen niet anders dan de meest argeloos-simpele woordjes. Maar ondertusschen. Zij fantaseert en zij droomt. Zij denkt onophoudelijk aan het geheimzinnige volkje, dat leeft in de ‘onderwereld’ van Parijs. Hoe? daarvan kan zij zich geen voorstelling maken, maar het is een wonderbaar en mysterieus bestaan van macht en geweld, van doodslag, roof en brand, maar altijd glorieus. Een leven van onrust en gevaar, van durf, brutaliteit en moed, van dans en zang, van hartstocht, strijd en vreugd. Zich daarvan voorstellingen te maken fascineert haar, en zonder dat iemand het weet, koopt zij bladen aan een kiosk, die zij gretig leest, terwijl zij ze onder haar schoolboeken en schriften verbergt, waarmee zij veinst bezig te zijn.
En als zij te weten komt, dat de bende staat onder de heerschappij van een ‘koningin’, die wegens haar koperglanzenden haartooi Casque-de-cuivre wordt genoemd, en dat dit een meisje is van nauwelijks zestien jaar, om wie hevige gevechten worden geleverd, waarbij soms wel eens vijf slachtoffers vallen, (als ik mij goed herinner heeft er werkelijk zoo'n meisje bestaan, dat
| |
| |
Casque d'or werd genoemd) - als Minne dit alles goed in zich laat doorwerken, wordt zij geheel-en-al betooverd. En zij denkt: Waarom zou.... ik niet?.... Ik, Minne? Hoe zou dat klinken: La reine Minne? O, dat kan best, peinst zij, er is immers ook een Reine Wilhelmine. (!!!)
Zij en haar moeder wonen in een der buitenwijken van Parijs, dicht bij de vestingwerken, en zij verbeeldt zich, dat dáár het vreemde, gevaarlijke volkje huist, dat het dáar de dagen doorbrengt, in rust en ledigheid, om 's nachts op roof en moord uit te gaan. Soms hoort zij het schelle gefluit, waarmee de apachen elkander seinen geven, en als een electrische stroom gaat dit felle geluid door haar heen. Wat beteekent het? Een waarschuwing, een mededeeling, een triomfkreet misschien?.... En zij luistert, zij luistert in den nacht met kloppend hart.... en zijl verbeeldt zich de sluipende voetstappen te hooren, die de nadering der katachtig dreigenden aankondigen.... en in het donker ziet zij handen.... tastende, grijpende handen, die haar zullen aanvatten en naar buiten sleuren, naar de zwarte catacomben, waar passie is en strijd en haat en liefde, en waar bij den rossen gloed van walmende flambouwen een orgiastisch feestgelag wordt gevierd.....
Zij weet ook wel, hoe zij er moet uitzien, om ‘een der hunnen’ te zijn. Zij haalt haar zilverblonde haren in een hoogen golf laag op de werkbrauwen neer, en steeks de handen in de hartvormige zakjes van haar rose schortje. Maar neen, zij is te bleek, te tenger, en te zilverblond. Een rood lint om den hals.... neen, het is toch niet dát. Zij lijkt een schimmige afschaduwing van de krachtige, volbloedige, wilde tronie's der apache-vrouwen. Enfin, zij is nog zoo jong....
* * *
Wie de werken van Willy kent, heeft meermalen opgemerkt, dat er eenige personen zijn, die allerminst bij hem in de gunst staan, o.a. Laurent Tailhade en Han Ryner. Den eerste noemt hij nu eens Torrent Lailhade, of l'Orang Tailhade, den andere Henry Ner, met de noodige spottende commentaren. In het verslag, dat Minne omtrent de apachen leest, compareeren deze namen óók. ‘Tailhade, dit l'Orang, le chef de la bande’, en Henry Ner, dit le Pou’. Iedereen voelt, hoe smakeloos dit is. En in L'ingénue
| |
| |
libertine heeft Colette dan ook wijselijk deze namen door willekeurige vervangen.
In den zomer gaan Minne en haar moeder logeeren bij een oom, die een zoon heeft, Antoine, een paar jaar ouder dan zijn nichtje. Deze Antoine, een heel gewone jongen, begrijpt natuurlijk niets van een gecompliceerde natuur als van het meisje, en Minne ziet maar al te wel, dat Antoine de grootste tegenstelling vormt met haar apache-ideaal. Toch probeert zij telkens hem als zoodanig te zien; en zij vraagt:
‘Fluit eens, Antoine’.
En hij fluit, maar ach, hemel, dit onbeduidende geluidje heeft niets van het snijdende, scherpe schril gerekte gefluit, dat haar 's nachts uit haar droomen wekt, en haar heele lichaam doet trillen van verrukkelijke vrees: Is de agent, wiens zwaren stap zij geregeld onder haar venster verneemt, gedood, door een welgemikten stoot van een dolk tusschen de schouderbladen? En 's morgens vroeg, buigt zij zich dan uit haar raam, in de heimelijke, verwachtingsvolle hoop, dat er iets verschrikkelijks zal zijn gebeurd....
Dan weer, als Antoine haar een kus vraagt, sluit zij haar oogen, om zich te kunnen verbeelden, dat zij door een apache wordt omhelsd. Helaas, ook hier is de ontgoocheling volkomen....
Een heeft zij de thrill gehad, een werkelijken apache te zien. Toen zij, vergezeld van de dienstbode, naar school ging, zat daar, half-slapende, geleund tegen den stam van een sycomore (deze boom heet, in L'ingénue libertine, waarschijnlijk juister: plataan) op den boulevard, een onguur, ongunstig type, met zijn zwarte paars geblokte lefpet dicht op de oogen getrokken, in de slapliggende hand een uitgedoofde sigaret. Dit is, stelt Mine vast: le Frisé, een der vermaardste figuren en.... hij heeft haar opgemerkt, en hij zit daar voor háár. Rakelings strijkt zij langs hem heen, zoodat hij opkijkt, en haar een seconde insolent in de oogen blikt. Den volgenden dag zit hij er wéér, en den daarop volgenden dag evenzeer. Maar dan is hij verdwenen en Minne ‘begrijpt’, dat hij wegens een misdaad in de gevangenis zit, omdat hij zich, niet voorzichtig genoeg, heeft laten betrappen. En in den kerker droomt hij van háár....
Geen nood dat zij hem vergeten zal. Zij blijft hem trouw, ook
| |
| |
in de cel. En als Antoine op zekeren dag haar vraagt, of zij later met hem trouwen wil, zegt zij: neen, en als hij weten wil, waaróm, zij hem weigert, dan geeft zij het ontstellend-verrasende antwoord: Ik ben verloofd.
Antoine is ébahi. Vooral omdat hij niet begrijpen kan, wie haar verloofde dan wel zou kunnen zijn.
Hij gelooft haar, en hij gelooft haar niet. Het eene oogenblik is hij overtuigd, dat zij hem, om te bluffen, een verzinseltje opdischt, het andere meent hij niet te kunnen twijfelen. Zoo gaan de dagen voorbij; Minne is plaagzuchtig, vol grillen en stemmingen, soms een onverdragelijk gezelschap, en dan weer is zij in droomerijen verzonken, alsof zij ver van de wereld leeft....
Maar dan wordt zij ziek. Er overvalt haar een plotselinge koorts, die haar teeder-sentimenteele moeder tot wanhoop brengt. En Minne, door visioenen gekweld, beweegt rusteloos haar heete hoofd op het kussen; in haar verbeelding ziet zij het staalblauwe flitsen van messen, het stroomen van bloed.... Maar het duurt niet lang, of zij herstelt, en dan verzint zij weer iets anders, gedeeltelijk om Antoine te kwellen, gedeeltelijk om zich interessant te maken in haar eigen oogen....
Zij vraagt haar neef, om een brief voor haar te schrijven, omdat hij de eenige is, dien zij genoeg vertrouwt, om hem dit verzoek te kunnen doen, een brief aan haar ‘bien-aimé.. En Antoine denkt: goed, ik zal het doen; zoodoende kom ik te weten, wie ‘hij’ is, en als ik dat weet, help ik hem om zeep.
Maar als Minne er op zinspeelt, dat zij aan haar bien-aimé heeft toebehoord, wordt het hem te kras. Dat kan immers niet waar wezen. Hoe zou het mogelijk zijn? O, vertelt Minne, wij ontmoeten elkaar 's nachts in de vestingwerken en zij fantaseert er maar op los, om zich in Antoine's oogen geloofwaardig te maken. Wie is hij? wat is hij? wat voert hij uit? En Minne vertelt, dat hij een ‘dangereuse carrière vervult. Maar wat is hij dan? een chauffeur; 'n loodgieter? 'n dierentemmer? wáár ligt het gevaarlijke van zijn carrière in? En Minne, gekwetst door zijn spottend ongeloof, vraagt: Kan ik iemand anders liefhebben dan een held? En eindelijk, om hem geheel te epateeren, laat zij hem zien, “hoe zij 's avonds uit het huis sluipt”, met haar hoog opgekapt haar en haar rose schortje.
| |
| |
Hoe zie ik er uit? vraagt zij, en de onverbeterlijke Antoine, die maar niet in het spel kan raken, zegt: Je doet me denken aan une petite marquise.
Wel, is dat het toppunt niet? De geliefde van een apache “une petite marquise”!!
En als Antoine nóg dringender vraagt naar de qualiteit van den beminde, “bekent” Minne in romantische bravoure:
“Il est un assassin!”
Maar zóó onnoozel is Antoine nu niet, dat hij deze ontzaglijke bewering gelooft.
“En toch, en toch is het waar”, verzekert Minne plechtig, “hij is een moordenaar, een beroepsmoordenaar, hij doet elken nacht een moord, en zijn handen zijn bezoedeld met bloed....”
Doch Antoine, vreeselijk opgelucht, stikt van het lachen; hij weet nu heilig en zeker, dat Minne niets heeft gedaan, dan hem een rad voor de oogen draaien, en in zijn hoofd deunt een versje, dat op deze situatie precies van toepassing is:
* * *
In Parijs terug-gekeerd, werkt Minne heel slecht voor haar school, en krijgt lage cijfers, maar zij kan er niets aan doen.
Zij heeft wel andere dingen aan haar hoofd, zij is nu ook wat ouder, en zij vindt, dat de zaken met haar fantastischen “verloofde” nu eens wat voortgang moeten hebben.
Op een avond is zij vast besloten, er werk van te maken, en als zij 's avonds Antoine uitlaat, die haar sedert haar mededeeling nooit anders dan heeft geplaagd en bespot met haar geliefde, vertelt zij hem, hoe het haar mogelijk is, 's avonds ongezien het huis te verlaten.
En als hij zegt: Tot Zondag, - alles voor kennisgeving aannemende, zonder aan haar beweringen veel waarde te hechten, antwoordt zij geheimzinnig:
Ja. Tot Zondag. Misschien! want niemand weet, wat er vóor dien tijd nog gebeuren kan!....’
* * *
| |
| |
Dien avond hoort zij weer le sifflement strident, dat haar al zoovele malen tot in haar diepste ziel heeft geschokt. IJlings schuift zij het raam open, en zie! is hij daar niet? Le Frisé!.... Wat vermagerd door het gevangenisleven.... maar overigens dezelfde met zijn lange handen en zijn gebalanceerden gang en zijn zwart en paars geblokte pet.... En in een onstuimig élan roept zij hem aan....
De man wuift even met zijn hand naar boven, en vervolgt dan zijn weg. Hem na! is Minne's eenige gedachte. Gauw, gauw, haar kapsel omhoog, gauw het rose schortje aan.... en naar beneden.
Zonder moeite komt zij de voordeur uit, die zij eenvoudig open laat staan, en zij rent de richting in, waar zij in de verte een vage gestalte zich ziet bewegen.
Dan volgt er een dwaaltocht van de arme Minne, met allerlei lugubere ontmoetingen, waaraan zij weliswaar gelukkig ontkomt, maar die haar toch, als zij eindelijk haar huis weer gevonden heeft, van uitputting en misère bewusteloos doen nederzinken in de vestibule.
Zóó wordt zij gevonden, en de consternatie is ontzettend. De moeder denkt niet anders dan dat haar ongelukkig kind door een gewetenlooze is misbruikt, totdat haar broer, die dokter is, na een onderzoek haar op dit punt volkomen gerust stelt. Maar.... Antoine!
Hij is meegegaan met zijn vader. Hij ziet Minne liggen op haar niet beslapen bed, met haar rose schortje, haar roode pantoffeltjes, het wanordelijke haar.... van onder tot boven met modder bespat.... en hij weet nu met verpletterende zekerheid, dat alles, wat Minne hem heeft verteld, waar is, o, God, alles is wáár: haar nachtelijke omdolingen, haar verhouding met een ‘moordenaar’.... hij wéét nu, dat zij niet gelogen heeft, en dat zij onteerd is, verloren, voor eeuwig verloren.... En in hartstochtelijke, convulsieve snikken, barst zijn droefheid uit....
Minne waakt op door dit geluid, en angstig roept zij hem toe:
‘Antoine! 't is niet waar! Niets is waar, van wat ik je heb verteld!.... Je mag 't niet gelooven, je mag 't niet gelooven, Antoine!
Je mag 't niet gelooven.... Maar hoe kan hij anders, als hij de waarheid met zijn eigen oogen vóór zich ziet? Dit is het
| |
| |
tragische einde.... en hij zal het gelooven tot aan toet eind zijner dagen....
Il le croira toute sa vie....
* * *
Een uitstekend, poignant slot aan dit goed vertelde verhaal. Maar.... het is geen slot, want.... wij krijgen nog een vervolg, getiteld: Les égarements de Minne. Natuurlijk hadden de auteurs daar oorsponkelijk geen plan op gehad, maar aangespoord door het succes van Minne, zijn zij er, zooals dat zoo dikwijls gebeurt, vanzelf toe gekomen. En aangezien, in dit tweede deel, Minne getrouwd is met.... Antoine, verliest dat zoo voortreffelijke eindzinnetje: Il le croira toute sa vie.... àl zijn beteekenis en kracht!
In het boven-vermelde L'ingénue libertine, dat de beide deelen van Minne omvat, is deze zin dan ook geheel weg-gelaten.
* * *
Als men na elkaar Minne en het eerste deel van l'Ingénue libertine leest, dan ziet men niet veel verschil. Het is eens een veranderd woord, een ingelaschte of geschrapte phrase. Doch er zijn twee hoofdstukjes bijgevoegd, die mij onmisbaar lijken voor de compleetheid van het verhaal. Het eerste is de terugreis naar Parijs, als Minne en Antoine zich ophouden in den couloir, en zij hem zulke enormiteiten vertelt, dat hij denkt: C'est de la blague! C'est de la blague!.... Ten tweede, als Minne zich voor hem verkleedt in haar apachetenue, en hij vindt, dat zij er uitziet als een petite marquise.
Men krijgt den indruk, dat Colette dit boek vrijwel geheel alleen heeft geschreven, het toen aan Willy voorgelegd, die er, in overleg met háar, wat aan wijzigde, waarna zij hèm de eer gunde, het onder zijn naam te doen verschijnen. Doch dat zij later, die eer voor zichzelve opeischende, aan de wereld wou laten zien, dat Minne's creatie eigenlijk uitsluitend háár werk is geweest.
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|