De Nieuwe Gids. Jaargang 46(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 286] [p. 286] Verzen door Johan de Molenaar. Wandeling. Mijn lief klein ventje, dat zoo graag mij 't mooie wegje wijzen wou, dat slingert langs een dichte haag van bloemen, bloeiend wit en blauw, wat babbelde je mondje rap van al het leuke, dat je zag; en als ik zei een kleine grap, hoe hel klonk dan je schaterlach! Geklemd je handje in mijn hand je haren wapp'rend op den wind, die aanwoei over 't wijde land, zoo liep je dapper naast mij, kind! Toen zag j' een vlinder op een blad, zijn vlerkjes waren zwart en rood; stil bleef je staan op 't mossig pad, met oogen van verwondring groot. Zoo'n mooie had je nooit gezien, met zulk een kleur'gen vleugeldos; je wangen bij 't verrukt bezien zich kleurden met een diepen blos. En toen hij fladd'rend henenvloog (zijn wiekjes maakten geen gerucht), bleef je lang staren naar omhoog, naar 't fijn gewemel in de lucht. [pagina 287] [p. 287] Lenteavond. Deez' lenteavond luw en zacht - het jonge groen der lindeboomen weerspiegelt zich gelijk een droomen- teedere neerslag in de gracht - nam peinzend stille zaligheid van weemoed om een verren tijd met zachten dwang mijn denken in: is 't vreugde's, of is 't smart's begin? Ik denk weer aan dat kleine dal, door voorjaarsnevels ingehuld; de lucht is van het fijn geschal uit vogelkelen zacht vervuld, en hooge stemmen zingend blij: ‘In 't groene dal, in 't stille dal, daar ruischt een blanke waterval’, gaan in de schemering voorbij. Een troepje jonge kindren is 't, die huiswaarts keeren door den mist; en ik bedenk met wrange pijn: kon ik nog als die kindren zijn! Ach, 'k bèn toch nog aan hen gelijk: een lied heb 'k ook steeds meegedragen. Nog klinkt het door mijn leege dagen als nachtegaalszang in schimmenrijk. [pagina 288] [p. 288] Het spinet. De broze klank van 't klein spinet waar rank uit opklinkt 't menuet, met teederruischend toongepraal ontroert mij als een oud verhaal. Hoe luchtig trippelt die muziek; zoo simpelrustig en antiek dat rinkelklare snaargeluid, of een fonteintje klanken spuit! 't Is niets dan argloos klankenspel, guirland' van toontjes parelhel, tink'lend in 't klaar stille avonduur als carillon in miniatuur. Hoe wekt die oude dansmuziek met wonderfijne klankplastiek van al wat lang geleden is de bitterzoete heugenis. Er klinkt verholen zielstragiek uit kunstig klankenmozaïek, waar nog een hartsgeheim in trilt als een verlangen, nooit gestild. Dit eeuwenoude klanktrezoor, zoo zilverzoet voor 't luistrend oor, bergt in een gracelijken dans de ziel van lang verganen glans. En lijk het zilv'ren maanlicht beeft in nevel, die op 't water zweeft, droomt lang herdenking na in mij dier oude, zuiv're melodij. Vorige Volgende