De Nieuwe Gids. Jaargang 46
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 46. Nummer 1] | |
Na vijf en twintig jaarGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 2]
| |
Hij:
Neen, daar is mijn meening in de jaren niet over veranderd. Maar mijn oordeel over den philister in het algemeen, zou zich gewijzigd kunnen hebben. Dat moet het wel zijn, want als ik nu aan de Kleine terugdenk, dan vind ik zijn houding van dien avond volstrekt niet meer zoo gek.
Zij:
Dat komt, omdat jij intusschen net zoo'n philister bent geworden als hij toen was.
Hij:
Dat meen je niet.
Zij:
Waarom zou ik dat niet meenen?
Hij:
Op onzen feestdag? En omdat men zoo iets niet wordt, wanneer men het oorspronkelijk niet was.
Zij:
Denk je dan, dat je nièt veranderd bent?
Hij:
Neen, dat denk ik niet! Dat denk ik zéker niet. Jij bent waarschijnlijk veel meer de zelfde gebleven dan ik. Als ik het zoo naga, dan ben ik héél erg veranderd. Maar een philister, dat ben ik nog altijd, - dat ben ik nog heelemaal niet. Misschien spijt het mij zelfs in sommige oogenblikken, dat ik tegenwoordig zoo veel begrijp, en billijken kan. (korte stilte).
Dat élan van dien avond was toch wel ontzaglijk aardig. Het was niet bepaald de eerste gelegenheid, die wij kregen, en ik geloof ook niet, dat scrupules de oorzaak waren van onze vroegere reserve. Onze verhouding tot de Kleine, van jou èn van mij, berustte trouwens op niets.
Zij:
Alsof jij er rekening meê zou hebben gehouden, als het anders was geweest!
Hij:
Dat is niet onwaarschijnlijk. Maar belangrijker lijkt mij toch de uitbundigheid, waarmee wij zijn huisdeur dien avond achter ons dicht hebben geslagen.
Zij:
Omdat hij zijn huwelijk met mij liet afspringen op een knoop. Wat jij tegenwoordig niet meer gek vindt.
Hij:
Op een knoop die er niet was. Hij had eigenlijk een ongelooflijk vooruitzienden blik getoond. Wat wij indertijd als benepenheid hebben beschouwd, is helderziendheid geweest - die te meer merkwaardig was, omdat hij, zijn eisch van de knoop stellende, nog altijd geen bevrediging had gevonden voor verlangens... die den blik vertroebelen.
Zij:
Je bent mal.
Hij:
Zie je nu wel!?
(doorgaand op het vorige): De Kleine had
| |
[pagina 3]
| |
begrepen, hij had in een zeer lucide oogenblik gezien, dat voor iemand als hij een compromis niet mogelijk was. Nooit heb ik het geluk omlijnd gezien. Hij deed het. En het was bereikbaar. Anderen gaan uit om Oceanen te bevaren, en zij komen in een kanaal terecht. Hem leidde zijn zekerheid direct tot zijne bestemming. En terwijl de anderen nooit hun verlangen naar de zee verliezen, voelde hij zich groot worden in het besef, dat vastheid van karakter tegen een vloed van verlokking standhoudt.
Zij:
Wat bezielt je vanavond?
Hij:
Ik tracht te preciseeren. - Je droeg een blouse - wij waren geen van allen rijk in dien tijd, en dus droeg je meestal dezelfde - en aan die blouse ontbrak een knoop. Er was niets tegen, dien knoop weer aan te naaien; maar je deed het niet. Je deed het niet, hoewel alles er integendeel toe drong; de man immers, die je innerlijke waarden had ontdekt, en het als zijn plicht voelde je tot zich op te heffen, had er met een nadrukkelijkheid die toen nog onbegrijpelijk was, bij herhaling om gesmeekt.
Zij:
Ik kon niet weten, dat hij zoo'n halve gare was.
Hij:
Dat wordt dan een halve gare philister.
Zij:
In elk geval was hij geen màn.
Hij:
Hij ging tot de grenzen van het mogelijke. Hij was anders dan de adspirant-echtgenoot, die er voortdurend op bedacht bleef zijn aanstaande vrouw op een onwaarheid te betrappen: aanwijzing dat zij hem later bedriegen kon. De Kleine kende je en hij wilde je verbeteren. Hij lag niet op de loer, hij gaf zich bloot, hij sméékte zelfs. Tòtdat de tijd van zijn ultimatum verstreken was, en het vaststond, dat je van de wanorde niet meer zou genezen. Welke figuur heeft niet haar waarde op het Groote Schouwtooneel, als zij maar goed wordt gespeeld? En de Kleine speelde zijn rol daar gaaf.
Zij:
En wij waren jong en we waren alleen maar jong.
(stilte).
Hij
(op een geheel anderen toon):
Dat is een woord, zooals wij er vroeger geen beter hadden gevonden. Alles wat ik gezegd heb was niets; de la littérature. Wij waren jong, en niet anders dan jong. Ja, dat is een prachtig woord.
Maar dan, daarna - dàn moet men nog iets anders kunnen worden dan jong; dan is het de kunst ouder te worden langzamerhand. Niet ouder op de wijze als een lichaam oud wordt. Integendeel. | |
[pagina 4]
| |
Geen verslapping en verwording, en ook geen verstarring-van-den-geest; maar knop die tot bloesem, bloesem die tot vrucht wordt. Hoe komt het, dat de geest, dat het gemoed, zich bijna nooit precies op dezelfde wijze blijven ontwikkelen als al het verdere leven in de natuur; dat de groei ontijdig ophoudt, - de bloesem verschrompelt vóórdat de vrucht zich heeft gezet? Het is de dorre zelfverzekerdheid, die den groei belemmert. Doch wij, die zonder zekerheid ons lieten leven, wat hebben wij met onze joie de vivre zien rijpen tot: bezit!?
Zij:
Ik heb je nooit iets verweten. Je spreekt over iets anders: maar ik heb je evenmin verweten, dat 't ons financiëel niet beter is gegaan.
Hij
(na stilte):
Het is niet onmogelijk... doch ik herinner 't mij al even weinig dat je het opmerkte, als wij ons weer wat gemakkelijker konden bewegen - al geef ik toe, dat naarmate mijn inkomen grooter werd, de kas weer slechter sloot.
Zij:
En hoe groot is dat inkomen dan nu wel heelemaal geworden?
Hij:
Het is grooter geworden, dan wij in onzen tijd hadden kunnen denken.
Zij:
Dan begrijp ik niet, dat ik mij duizend dingen moet ontzeggen, die het leven aangenaam maken van een vrouw.
Hij:
Het zou kunnen wezen, omdat je je tienduizend andere dingen niet behoeft te ontzeggen,
(stilte). Maar wij zijn ver op een verkeerden weg geraakt. Ik dacht inderdaad geen oogenblik aan geld. En ik heb jou op mijn beurt ook niets willen verwijten. Als jij meer uitgeeft dan ik, dan komt dat omdat je meer dan ik waarde hecht aan allerlei dingen. En neen, ik zie niet meer neêr op het geld, maar ik reken kapitaal nog altijd niet tot ‘bezit’.
Zij:
Je hebt mijn vraag niet beantwoord. Je hebt niet gezegd, hoe groot ons inkomen dan is. Je bent daar nu toe verplicht, want dit moet jij bewijzen, dat ik het ben die het geld opmaak.
Hij:
Als je dat in mijn woorden hebt gehoord, dan neem ik ze dadelijk terug. Maar je vraag zal ik liever niet beantwoorden.... totdat er een minder plotselinge aanleiding is.
Zij:
Dat is geen reden - en ik geloof je niet.
Hij:
Waarom zou je mij niet gelooven, en wat geloof je dan niet?
Zij:
Als 't waar is wat je zegt.... dan moet er een ander zijn: waar ik niet van weet. | |
[pagina 5]
| |
Hij:
Er is geen ander.... en je zou het anders weten. De oude afspraak is nog altijd van kracht. Wij hebben elkaar in zulke omstandigheden nooit een officieele mededeeling gestuurd, maar wij hebben er evenmin doekjes om gewonden als het zoover was. Trouw zijn wij elkaar niet geweest. Wij hadden elkaar ook geen trouw beloofd. Integendeel, wij hadden ons al onze vrijheid voorbehouden. Tegenover de werkelijkheid hebben wij ons dat niet altijd voldoende herinnerd. Men hééft elkaar die vrijheid wel eens misgund; als het zoo viel, dat men er niet beiden tegelijkertijd van profiteeren kon. Maar ik dacht, dat wij niet meer zoo tot dergelijke avonturen zouden komen. Niet uit een soort late braafheid, maar omdat wij er tegenwoordig minder van verwachten; omdat men minder gauw bereid is te gelooven, dat men tòch nog het exceptionneele gevonden heeft. Want oud zijn wij nog niet, nog volstrekt niet.
Zij:
Zeker niet in mijn gevoel.
Hij
(zonder aandacht hiervoor)
: Dat blijft toch eigenaardig, dat wij na zoo veel jaren van rusteloosheid en erg weinig bezinning, hier nog tegenover elkaar zitten, en dat elke andere ontmoeting tijdelijk is geweest. Door een toeval is ons avontuur begonnen, en er was eigenlijk aldoor aanleiding om weer uit elkaar te gaan. En nu, na al dien tijd, gelooft niemand er meer aan, dat dit nog ooit gebeuren zal.
(plotseling): Wat is er? Huil je?
Zij:
Het zou nu toch niet meer kunnen!
Hij:
Dat is het. Er moet iets zijn, dat sterker is dan al het overige. Het is alleen zoo moeilijk met sommige dingen af te rekenen. Wat ik mij vroeger wel eens heb voorgesteld, lijkt mij nu als een boek, dat ik mij in mijn geest verbeeld, doch nooit geschreven heb en dat daardoor in mij bleef leven. |
|