De Nieuwe Gids. Jaargang 45
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |
Na een halve eeuw
| |
[pagina 649]
| |
plan, de hoogste geestelijke en stoffelijke, natuurlijke levensvreugden verbonden zal hebben? Maar nakaarten baat niet. Dat alles borrelt en bruist in onze nieuwe litteratuur met een fel zich uitbrekende kracht. Verschil van inzicht en willen onder de eerste leiders van de Tachtiger Beweging: voor den derden male, ja! Maar heeft het verloop den man, die de hoofdleiding had en hield, niet recht laten wedervaren? Is het méér dan ‘een daad van eenvoudige rechtvaardigheid’ hem en de Beweging de cultureele beteekenis toe te kennen, die zij verdienen?...... Aangenomen, dat de uitingen van dezen en genen direct of indirect leer en geest van het Christendom of van het Katholicisme aanvielen, was het dan verboden het goede te erkennen met zuivering van de dwalingen? Was het dan verboden tegen alle realiteit in het serieuse streven te waardeeren? Tegen willoozen en ledepoppen ageert men immers niet. Alleen persoonlijkheden zijn de moeite waard om notitie van hen te nemen. En dan is het toch wel uitermate kinderachtig, zoolang dat niet zonneklaar te bewijzen valt, toch a priori aan te nemen en die ongerechtvaardigde veronderstelling star en stijf vol te houden, dat een litterair auteur een avonturiersgeest is met geen andere bedoeling, dan zijn omgeving moreel te verderven, als men zijn werk, het zij zelfs met recht, niet zonder gevaar vindt voor een zuiver christelijke cultuur. Behandelt men dan zoo'n auteur als een kwajongen, die alleen met een trap tot rede te brengen is? Of kan men zich niet ontworstelen aan de aloude traditie, dat wezens als litteratoren eigenlijk niet meer verdienden dan uitgebannen te worden? Die traditioneele opvatting moge hardnekkig zich vastgewoekerd hebben door alle eeuwen heen, het heeft de Letterkunde nooit verhinderd sterker te zijn dan zij! Het heele oeuvre van Willem Kloos - de anderen mogen het mij excuseeren, dat ik niet naam voor naam noem, want de verdiensten van den leider zijn immers aller eer! - dat heele oeuvre dan ligt vóór ons om ons de bewijzen, de van diep inzicht getuigende uitspraken in tientallen aan te bieden, hoe hij onderrichtend waarschuwde tegen al die tijdelijkheden, al die voorbijgaande meeninkjes over als heiligdommen aangeboden stelseltjes en wat dies meer zij, maar aan een waarachtig litterair leven volkomen vreemd of het | |
[pagina 650]
| |
hopeloos vertroebelend en verwarrend, zoodra men de Letterkunde gaat verlagen tot de propagandiste van wat in het brein van A of B opgekomen is als nou eens bij uitstek een panacee voor alle menschelijke en maatschappelijke kwalen! Het is juist tegen dat alles, wat Willem Kloos als schadelijke, als de waarachtige ontwikkeling van onze Litteratuur bedreigende elementen afwees, dat het Letterkundig leven van onze dagen, dat onze heele geestescultuur van nú zich zoo heftig verzet! Vanwaar het vreemd verschijnsel, dat velen zoo slecht kunnen onderscheiden? Elke dag heeft immers zijn eigen vormen, waarin de waarheden en inzichten worden geopenbaard? Nu in de verontwaardiging, morgen in de vriendelijke opmerking, dan weer in de geestdrift van de bewondering, in de losgeprikkelde felheden van een verweer, en ook in de uitingen van al-menschelijke zwakheden. Zijn wij dan reeds zóó totaal bedorven door de inrichting van ons onderwijs, dat niet buiten examens kan en alles in pasklaar gemaakte leerboekjes moet hebben om zijn taak tot lesjes-afvragen te bepalen, dat wij niet eens meer tot een synthese van iemands levenswerk zouden kunnen komen?... Waar de phrase heerscht, daar haten de menschen hun talenten méér dan hun vijanden! Maar waar het Geloof heerscht, daar vlucht de kleinzieligheid heen! Waar de Dankbaarheid straalt, daar glanst het licht en schaamt de jaloerschheid zich over haar eigen leelijkheid! Met het weten van mijn Katholiek Geloof weet ik, dat ‘l'Esprit souffle où il veut’...... Maar dus in een heel andere beteekenis dan die van Henri Sée, als hij in ‘Le Matérialisme Historique’ schrijft: ‘Puis, l'esprit souffle où il veut: ce n'est pas à l'épanouissement économique du temps d'Elisabeth que nous devons le génie de Shakespeare, et ce n'est pas la splendeur de la cour du Grand-Roi qui a enfanté les Molière et les Racine’. Want zulke - dwaze! - interpretatie verwijst het verschijnen van elken menschelijken grooten geest ergens op een plekje van den aardbodem naar het toeval en veroordeelt dus zich zelf als nutteloos en overbodig, omdat er dan niets te verklaren is. Een dwaze interpretatie, waar immers dat ‘toeval’ blijkbaar aan de wet gehoorzaamt, dat het slechts dáár optreedt, waar de cultuuromstandigheden dat verschijnsel mogelijk en verklaarbaar maken. | |
[pagina 651]
| |
De cultuurwaarde van de Tachtiger Beweging haar belangrijkheid voor ons geestelijk leven ten volle toe te meten, hoeft niets anders te zijn dan een blijk van ons zelfrespect! Zooals het bijvoorbeeld onder de geloofsgenooten van Guido Gezelle een uiting van zelfrespect is, als zij dien Groote thans verheerlijken; moge het zijn met een gevoel van dankbare bescheidenheid, omdat zij niet zelf dat machtige talent vermochten te ontdekken en te waardeeren, maar omdat het hun als het ware tegen hun eigen wil en dank in de hand geduwd moest worden door Kloos en de andere Tachtigers! Ook daardoor heeft de Tachtiger Beweging waarachtige cultuurbelangen gediend. Van des te verder strekkende beteekenis, naarmate men in de kringen van wijlen Guido Gezeik de lessen van dergelijke tragische histories beter zal toonen te begrijpen, van hoofdstuk tot hoofdstuk, van de aanvallen der bekrompenheid tot de achteruitzetting en den broodroof toe. Zal tenslotte die Beweging niet juist onder de Katholieken den meesten weerklank moeten vinden, omdat haar oppositie in haar diepste wezen immers gericht was tegen de vermaterialiseerde, vermecaniseerde levensopvatting, waaronder de zuiver-katholieke cultuur zoozeer geleden heeft? Is die Beweging in essentie in ieder geval niet de primair-stelling van de geestelijke levenswaarden, zij het dan ook, dat niet allen dezelfde keuze kunnen aanvaarden? Ik bepaal er mij toe, hier slechts te verwijzen naar het orgaan ‘Revue des Jeunes, organe de Pensée catholique et française d'information et d'action’. Waarachtige cultuurbelangen te mogen bevorderen is: bevoorrecht zijn met iets verhevens. Althans, zoo voel ik het. En ik voel dat zoo diep. Want ik moest van mijn Limburgsche landouwen uit een kwarteeuw geleden door alle muren van vooroordeel en alk wallen van onkunde heen zelf mijn weg zoeken tot ‘De Nieuwe Gids’, en ik weet, hoe moeilijk het zoeken is met geen anderen wegwijzer dan de twijfel en de onvoldaanheid uit intuïtie. Daarom ook denk ik gaarne, dat twee gewestgenooten, mijn vrienden Gerversman en Hiegentlich, hun weg tot ‘De Nieuwe Gids’ hebben mogen vinden langs mijn deur. Hun werk worde van steeds aangroeiende beteekenis voor de Nederlandsche Letterkunde! * * * | |
[pagina 652]
| |
Als men tegenover iemand staat, die de groote verdienste heeft een persoonlijkheid te durven zijn, dan kan men, ook met terzijdelating van de vraag, of hij die persoonlijkheid misschien niet op een verkeerde wijze heeft opgebouwd, gesticht worden door den reuzenarbeid, dien hij daaraan heeft besteed. Zulk een persoon beteekent iets voor de cultuur van zijn tijd en van de toekomst. Ongetwijfeld is het echter gemakkelijker, als men in een andere sfeer van denken en aspireeren is opgevoed en verder leeft, met een minachtende hooghartigheid te doen, alsof men die persoonlijkheid op zijde schuift door een sterk op een praatje lijkende bewering, dat de ware philosophie, de waarachtige christelijkheid hem bij al zijn werk in den steek liet! Gemakkelijker; maar die gemakkelijkheid is slechts een vlucht voor zijn sterkte: hij is daardoor niet terzij geschoven! En de belangen der menschheid zouden er duizendmaal meer mee gediend worden, als een andere, maar stérkere persoonlijkheid, die zich dan niet door de ware philosophie, de waarachtige christelijkheid in den steek gelaten weet, hem bracht aan haar zijde, hem overtuigde tot het dienen van één Ideaal! Maar in plaats van te trachten elkaar te verstaan door alle misverstand op te helderen, dat vaak slechts dáár is, waar verschil van opinie schijnt te zijn, om door verzameling van alle krachten het Godsrijk op aarde wezenlijk te dienen, beschouwen velen het blijkbaar als de hoogste levensaantrekkelijkheid, elkaar de korte spanne levenstijd zoo zuur mogelijk te maken, door hartstocht tegen hartstocht op te zetten, te prikkelen tot haat, onbillijkheid en onvoorzichtigheid, en dan koning te kraaien! Onder de vele verdiensten, die Willem Kloos zich als litterair kunstenaar heeft verworven, is het wellicht zijn allergrootste verdienste, dat hij als leider der Tachtiger Beweging steeds den moed heeft gehad, zijn persoonlijkheid ongerept te bewaren. Maar voordat ik verder ga met de historie van die Beweging, wil ik den lezer ook even in kennis brengen met ‘Art et Scolastique’ par Jacques Maritain, voor zooverre dat boek hem nog onbekend mocht gebleven zijn. Ik voeg daar dadelijk bij, dat ik niet meer dan een vluchtige kennismaking kan beoogen, zooals ik ook volstrekt niet pretendeer de ‘Kunstphilosophie’ van Dr. E. de Bruyne met de gegeven citaten volledig te hebben gekarakteriseerd. ‘Ne dites pas que l'art chrétien est impossible. Dites qu'il est | |
[pagina 653]
| |
difficile, doublement difficile, ou plutôt difficile au carré, parce qu'il est difficile d'être un artiste et très difficile d'être un chrétien, et parce que la difficulté totale n'est pas simplement la somme, mais le produit de ces deux difficultés multipliées l'une par l'autre: car il s'agit de mettre en paix deux absolus. Dites que la difficulté devient sanglante quand l'époque entière vit loin du Christ, car l'artiste dépend beaucoup de l'esprit du temps. Mais le courage a-t-il jamais manqué sur la terre? Ajoutez que partout, lorsque l'art a connu, égyptien, grec ou chinois, un certain degré de grandeur et de pureté, il est déjà chrétien, chrétien en espérance, parce que tout resplendissement spirituel est une promesse et une figure des équilibres divins de l'Evangile.’ ‘Si vous voulez faire une oeuvre chrétienne, soyez chrétien, et cherchez à faire oeuvre belle, où passera votre coeur; ne cherchez pas à “faire chrétien”.’ ‘N'essayez pas de confondre de force ce que la vie unit si bien. Si vous faisiez de votre esthétique un article de foi, vous gâteriez votre foi. Si vous faisiez de votre dévotion une règle d'opération artistique, ou si vous tourniez le souci d'édifier en un procédé de votre art, vous gâteriez votre art.’ ‘L'art dans son domaine propre est souverain comme la sagesse; il n'est pas subordonné par son objet ni à la sagesse, ni à la prudence, ni à aucune autre vertu; mais par le sujet et dans le sujet il est subordonné au bien du sujet; en tant qu'il se trouve dans l'homme et que la liberté de l'homme fait usage de lui, il est subordonné à la fin de l'homme et aux vertus humaines.’ ‘Quant aux arts des oeuvres desquels les hommes peuvent user bien ou mal, ils sont licites, et pourtant s'il y en a dont les oeuvres sont employées dans le plus grand nombre des cas à mauvais usage, ils doivent, quoique licites en eux-mêmes, être extirpés de la cité par l'office du Prince, secundum documenta Platonis. Heureusement pour les droits de l'homme, nos belles cités n'ont pas de Prince et tout ce qui travaille pour l'idolâtrice et pour la luxure, dans la Couture ou dans les Lettres, n'est pas gêné par Platon.’ ‘Laissez l'artiste à son art, il sert mieux la communauté que l'ingénieur et le marchand. Cela ne signifie pas qu'il doive ignorer la cité, ni comme homme, cela est trop clair, ni même comme artiste. | |
[pagina 654]
| |
La question pour lui n'est pas de savoir s'il doit ouvrir son oeuvre à tous les courants humains qui affluent à son coeur, et poursuivre en la faisant tel ou tel but humain particulier: le cas individuel est ici seul maître, et tout partipris serait malséant. La seule question pour l'artiste est de n'être pas un faible; c'est d'avoir un art qui soit assez robuste et assez droit pour dominer en tout cas sa matière sans rien perdre de sa hauteur et de sa pureté, et pour viser, dans l'acte même de l'opération, le seul bien de l'oeuvre, sans être détourné ni troublé par les fins humaines poursuivies.’ ‘A vrai dire l'art ne s'est isolé au XIXe siècle qu'à cause de la décourageante bassesse du milieu, mais sa condition normale est toute différente. Eschyle, Dante, Cervantès n'écrivaient pas sous une cloche pneumatique.’ ......‘On a vu la Prudence sacrifiée à l'Art au temps de la Renaissance italienne, dans une civilisation qui ne tendait plus qu'à la Virtù humaniste, et l'Art sacrifié à la Prudence, au XIXe siècle, dans les milieux bien pensants qui ne tendaient plus qu'à l'Honnêteté.’ Sla de banden van de ‘Nieuwere Literatuurgeschiedenis’ en ‘Letterkundige Inzichten en Vergezichten’ eens op, ‘sans partipris qui serait malséant’, maar met een streven uit goeden wil, ik beloof u, dat gij meermalen verrast de eene passage aan de andere zult toetsen! ‘Kijk, zei Kloos dat ook al?’...... Geen cultuurwaarde, om als Nederlander trotsch op te zijn?Ga naar voetnoot1) En er is veel meer nog! ‘Doch de fijnste en diepste zielen der menschheid, die in schoonheid aan de wereld mochten weêrgeven, wat zij met hun harte-bloed van de wereld hadden gewonnen, ook zij hebben hun dagen van duisternis beleefd, dat de wereld hen vergat.’ Was het niet een heele levenstragiek van verscheidene Tachtigers, die de ziel van Willem Kloos aldus uitschreien moest als een ‘motto’ voor de Beweging, in de dagen, dat deze haar beloften aankondigde, haar weg van lijden en triompheeren begon? Ook zij ‘heeft geleden, wat zij zong’. Willem Kloos begon het groote cultureele werk met de bezielende | |
[pagina 655]
| |
kracht van zijn ideaal, met het in-dringende, intuïtieve weten van zijn machtig talent. En tot den dag van heden toe heeft hij dat voortgezet met onverflauwden ijver, met de staâg aangroeiende sterkte van kennis en ontwikkeling, die zichzelve voedt en verjongt, door áánhoudenden arbeid van zichzelve te vorderen. Met de beginselvastheid van een overtuiging ook, die iemand bewaart voor het ineenzinken onder de lasten van miskenning, waaronder groote geesten nu eenmaal veelal te lijden hebben. Ten allen tijde staan de pharizeeërs op den loer, of zij geen dwalingen ontdekken kunnen, om dan met hun oogen op jan-en-alleman gericht den belaagde ‘der vulgären Neugierde und Schmähsucht preiszugeben’, naar het woord van Georg Brandes. Zoolang tenslotte zooiets als ‘de goede toon’ nog niet het gebod heeft uitgevaardigd lofliederen na te zingen. Dat zingen na heeft natuurlijk even weinig waarde als het miskennen vóór: elke kermis- of café-chantantdeun komt wel eens voor korteren of langeren tijd en vogue! En ‘wer viel gekämpft und gelitten hat, wer viele Enttäuschungen hinter sich hat, und wer genau weiss, wie und was seine Gegner sind, dem machen Herabsetzungen keinen eigentlichen Eindruck mehr.’ Maar, mijn Hemel, is het dan grooter nooit te dwalen, omdat men te weinig geest en te weinig ‘gevoel en verbeelding’ bezat om ooit te zoeken of iets van beteekenis te doen? Laat ons echter niet weenen, omdat er vervolgden, maar alleen omdat er vervolgers zijn.
* * *
Toen Willem Kloos in Nederland zijn bewonderenswaardig werk begon, terwijl bijvoorbeeld in Duitschland, Frankrijk en Engeland machtige geestelijke stroomingen reeds met onweerstaanbare kracht tegen de dijken van verzet klotsten en die met het geweld van een opstuwing dóórbraken, stond hij voor een berg van oudroest in den vorm van alle Hollandsche kleinburgerlijke vooroordeelen. Wat is voor een ideaal ellendiger, meer tot wanhoop verdoffend dan dat? ‘Avez-vous quelquefois réfléchi à la sérénité des imbéciles? La bêtise est quelque chose d'inébranlable, rien ne l'attaque sans se briser contre elle. Elle est de la nature du granit, dure et résistante’, schreef Gustave Flaubert. In een klein land als het | |
[pagina 656]
| |
onze, met zijn vele kleinheden van volksaard en partijbelangetjes bovendien, schijnt iedereen, die boven de mediocriteit uitstijgt, en niet uit vulgaire ijdelheid, niet uit ‘Streberei’ naar een maatschappelijk en financieel vooraanliggende plaats, maar uit de diepte van zijn wezensaandrang als een wegwijzer oprijst naar een ideaal, alleen óm dat ideaal, als een mikpunt voor het gooien met slijk te moeten dienen. De ‘Streberei’ met alle middelen naar de bevrediging der zelfzuchtige begeerten van het materialisme vergeeft men elkaar wel heel gaarne, tot eigen gemoedsverlichting, omdat het een algemeen verschijnsel is, zoodat de een zich niet gedwongen voelt den ander als hoogerstaand te erkennen en men zich dus innerlijk jegens een ander niet beschaamd behoeft te gevoelen! Maar wie de geestelijke waarden boven de materieele stelt, wie de eerste als primair en de laatste als secundair beschouwt in de menschelijke samenleving en dus de waarachtige gemoedsbeschaving voor zijn deel te dienen tracht, die schijnt als met een odium beladen een kleiner of grooter stuk van zijn aardschen weg te moeten afleggen, omdat Petrus Snottius harder kan schreeuwen dan hij en zijn stem boven allen verheft, als zijn huichelarij zijn baantjeskansen bedreigd ziet. Waar is de zich als christen voordoende sjacheraar - hetzij koopman of ambtenaar -, die niet evengoed als de gesmade ongeloovige honderdmaal meer tijd van den dag besteedt aan de zorg voor zijn winstcijfer dan aan het heil van zijn ziel of aan andere geestelijke waarden? Die niet duizendmaal erger in zak en asch zit over zelfs maar een kleine daling van zijn inkomstencijfer dan over een bevlekking van zijn innerlijk leven, over een domme onbillijkheid in zijn beoordeeling van een geestelijk product, over een valschen krats in het gelaat van de waarheid, over de miskenning van een talent? Die er niet feestelijk voor schijnt te bedanken zich ten offer te brengen voor een ideaal of een heilige te worden door met zijn mond de zweren van een zieke langs den weg te reinigen, maar toch met rollende oogen en galmende stem daarover staat te zwammen? Kunnen de krachten van alle talenten en de krachten van alle waarachtige Evangelie-belijders zich niet met elkaar vereenigen tot één macht, om de huichelarij, die ons den adem zelfs nog ontrooft, in stukken en brokken weg te slingeren? Is het niet om ineen te krimpen van een huilende smart, als men aanschouwen moet, dat de phrasee- | |
[pagina 657]
| |
rende roemers van de geestelijke belangen ‘des volks’ geen andere keuze weten dan sommige cultuurdragers maar te laten schreien om een bete broods ofwel hun nooddruft in krantenstukjes aan het plebejische beklag prijs te geven, terwijl zij de heele politieke radermachine laten knarsen met luid geraas in ruil voor stemmen ‘op de partij’, als de man, die niet weet, of de geestelijke wereld tegen zijn neuspunt dichtgeplakt is met ouwe kranten, maar een haring, een schoenveter en een paar klompen voor zijn raam heeft liggen, beschermende rechten of andere wettelijke bepalingen ‘eischt’ om de prijzen te kunnen verhoogen; als hier de varkens aan vlekziekte en daar de koeien aan mond- en klauwzeer lijden en de staat dus maar betalen moet! Is het niet om zijn gezicht purper te voelen worden van schaamte over zijn eigen natie, als men in buitenlandsche tijdschriften leest over ‘un grand écrivain hollandais’, als op datzelfde moment - en waarlijk niet alleen het plebs onder hen! - de Hollanders zelf, de ‘mijnheers van het polderland’ (Hendrik de Veer) zulke geesten minder te waardeeren weten dan den zandkruier of den zakjesplakker! Ons wel, laat er - als het dan moet - een democratie zijn, maar dan geen schijn als kinderspeelgoed, maar dan een echte, die haar regeeringspersonen van laag tot hoog behandelt als ondergeschikte en betaalde dienaren, voor wie geen enkele meester voetenvegend op de mat audiëntie staat af te schooien, om misschien met een snauw uit ongenaakbare hoogte of een vonnis, dat zijn bestaan verwoest, als een getrapte slaaf weggejaagd te worden. Of in de plaats van een democratie van phrasen, die de tirannie van de mediocriteit beteekent, een sterk gezag van een fijne geestelijke aristocratie, die in staat is den onduldbaren dwang van de grove middelmaat uit te bannen. Maar wij stikken onder de huichelarij van onzen tijd!
(Slot volgt.) |
|