De Nieuwe Gids. Jaargang 45(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Verzen van Jan J. Zeldenthuis Sonnet Er is een oogenblik, waarin verlangen zwijgt, Voordat de zatheid der bevrediging naar een Weer ongekend verlangen vol begeerte hijgt: Het leven is volmaakt, dat oogenblik alleen. Tusschen verlangens en bevredigingen nijgt Het leven zich tot de volkomenheid stil heen; Tot het aan rust en overgaaf te sterven dreigt; Dat enkel oogenblik heeft ieder mensch gemeen. Het is dit oogenblik van uiterst der extase, Waarin het woord in zingend lied opeens verstijft, Wanneer de stem geen adem om te spreken heeft: Wanneer het oog niets ziet, er enkel is verbazen Om 't peilloos diep geluk, dat eensklaps hangen blijft Om eigen Zijn, dat aan den Mensch het God-zijn geeft. [pagina 94] [p. 94] Herfst De blaad'ren welken; langs de velden Glijdt stil en grijs November-mist, Verschemerend den versch-bestelden Akker, tot alles weggewischt Is achter eenzaam-kale lanen, Die verder gaan, - wie weet waarheen? De twijgen weenen stille tranen, En alle boomen zijn alleen. Er is geen licht, geen zon meer over; 't Is alles grijs, weemoedig-stil; Een huiv'ring gaat door 't doode loover, Dat liggen bleef, vreemd, zonder wil. De blaad'ren welken, gele en roode; Ik weet niets meer: begin en eind Van 't leven zijn het zelfde doode Zwijgen, dat onverbreek'lijk schijnt. Ik weet niets meer; wat ik eens wilde, Toen het nog zomer rond miij was, Is lang voorbij: geluk, het trilde In ied'ren halm van 't groene gras. Nu wil ik niets meer; 't is vergeten Het lied, dat tot den hemel zong; Ik zou alleen maar willen weten, Waarom blijft niet mijn leven jong; [pagina 95] [p. 95] Waarom kan ik niet altijld zingen In 't licht, dat zoo gelukkig maakt, Dat een verlangen om de dingen Heenweeft, wanneer het hen aanraakt? Maar waarom zou ik willen weten? Ik vond meer dan ik zwervend zocht; Er is alleen een groot vergeten Van leed na ied'ren langen tocht. Er blijft alleen een vreugd-herdenken, Een trilling van herinnering, Een lied, een zingend zich weg-schenken, Wat weemoed om wat henen ging.... Straks gaan de smalle, stille paden Aan mij voorbij, een kleine stoet: Ik zie op hen de roode bladen Vallen als trage drop'len bloed. [pagina 96] [p. 96] De taal Zoek niet het woord, dat elk gevoel verzwakt, Het woord, met zijn muziek voor onze zinnen, Waarvan weer de beteekenis verzakt In het moeras van elken dag, beminnen Wij niet een nieuwe wending en het beeld, Dat aan de Taal weer geeft een eigen waarde, Is niet dit instrument zoo vaak bespeeld Als omgeploegd en weer bezaaid deze aarde? Maar... zooals steeds weer de aarde vruchten draagt En, eeuwig jong, de wereld voeden blijft In de onuitputlijkheid van haar bestaan, Zoo blijft de Taal sterk over 't woord, dat klaagt En in de leegheid van den Dag weg-drijft, Het nieuwe beeld voert nieuwe waarden aan. Vorige Volgende