| |
| |
| |
Bibliographie.
Het Antimilitarisme en het Einde der Oorlogen. Een schets door dr. J. van der Hoeven Leonhard. - Baarn, Hollandia Drukkerij z.j.
Onder den indruk van de vreeselijke verwoestingen, door den wereldoorlog aangericht, heeft allerwegen de gedachte postgevat, dat in den huidigen tijd oorlogen niet meer mogen voorkomen. Bepaalde politieke partijen voeren zelfs de leuze: ‘algemeene ontwapening’ in haar schild, met het oogmerk, om door deze leuze het aantal hunner kiezers te vergrooten.
Het antimilitarisme is eenigszins te beschouwen als een geesteskind der 20e eeuw. Elk rechtgeaard mensch gruwt van den oorlog en zijn heillooze gevolgen. Doch algeheele ontwapening is alleen dan te verwezenlijken, indien alle staten ontwapenen, wat zeggen wil, dat de innerlijke mensch geheel zou moeten veranderen. Zoolang er op de aarde nog menschelijke wezens zijn, die macht boven recht stellen, zoolang zal de oorlog, ondanks alle tractaten, de menschheid blijven geeselen.
Dr. van der Hoeven Leonhard heeft zich in deze brochure tot taak gesteld, het vaag-omlijnde gedachtencomplex ‘antimilitarisme’ te ontleden en op psychologische gronden aan te toonen, dat oorlog geen massa-suggestie is en met ‘kapitalisme’ niets te maken heeft. Het begrip ‘vaderland’ heeft zijn wortelen diep in de menschelijke psyche en oefent zijn machtigen invloed in tijden van gevaar ook uit op diegenen, welke propaganda maakten voor een kunstmatige opheffing der staatkundige grenzen.
De schrijver geeft blijk, van de volkspsyche een diepgaande studie gemaakt te hebben. Zijn betoogtrant is zakelijk en duidelijk, hoewel de felheid wel ietwat getemperd had kunnen worden. Dat een dergelijk onderwerp niet behandeld kon worden, zonder de politiek ter sprake te brengen, spreekt vanzelf. De auteur steekt ook op politiek gebied zijn meening niet onder stoelen of banken en vervalt daardoor wel eens in de fout, het goede in den tegenstander te negeeren.
Het is altijd een gevaarlijk iets zich aan voorspellingen te wagen. Nergens echter is de vermoedelijke loop van het gebeuren met minder zekerheid voor ons kortzichtige menschen te voorspellen dan juist in de wereldpolitiek. De profetieën van dr. van der Hoeven Leonhard hebben dan ook slechts een zeer betrekkelijke waarde.
Het boekje bezit onmiskenbaar de verdiensten een duister, nauw met het onbewuste samenhangende deel der volksspyche, helder te belichten. Voor- en tegenstanders zullen uit de lezing nut trekken, want de heldere betoogtrant maakt van het begin tot het einde der brochure indruk.
| |
| |
| |
Prof. Dr. Franz Behounek: Zeven weken op een ijsschots. Vertaling van R. de Ruyter-van der Feer. - Baarn, Hollandia Drukkerij, 1929.
Sinds eeuwen heeft de mensch getracht de beide polen der aarde te bereiken, doch eerst aan onze eeuw van technische wonderen was het voorbehouden de verwezenlijking te aanschouwen van den droom van zoo talloos vele stoute onderzoekers. Ontelbaar velen hebben met hun leven moeten boeten, namelooze ellende is er vooral in vorige eeuwen geleden, doch het doel is bereikt: de Pool werd ontdekt.
De geschiedenis, of beter gezegd de tragedie van den tocht met het Italiaansche luchtschip van generaal Nobile ligt nog te versch in het geheugen, dan dat het noodzakelijk zou wezen een overzicht te geven van de wederwaardigheden der expeditie. Prof. Behounek was een der beide niet-Italiaansche deelnemers (de andere, Malgrem, stierf op het ijs) en is daardoor in staat een objectief verhaal te schrijven over alle gebeurtenissen, zonder dat nationale trots invloed behoeft uit te oefenen op den vorm zijner mededeelingen. Ongelukkigerwijze werkt het ‘nationale gevoel’ ook in de felste koude nog door, getuige de sterk-politiek getinte aanvallen, die op Nobile gericht werden door pro- en contra-fascisten.
De schrijver is er in geslaagd een boeiend relaas samen te stellen over een der vele tragedieën, die zich daarginds op de eindelooze ijsvelden hebben afgespeeld; treurspelen, welker rij door deze Poolvlucht ongetwijfeld niet zal worden afgesloten. Men leest er uit, dat Nobile ten onrechte gebrek aan moed verweten is en dat deze Italiaansche generaal inderdaad een dapper en bovenal een edel mensch is. Het is goed, dat na de vele onjuiste berichten uit allerlei bron er nu eens een authentiek relaas verschenen is van een der wetenschappelijk onderlegde, neutrale deelnemers, waaruit de wereld kan lezen, dat ook onze tijd nog zijn mannen bezit die op één rij geplaatst kunnen worden met Barentsz en Heemskerk.
Tevens zal men eens te meer inzien, hoe ontzaggelijk veel de menschheid te danken heeft aan vliegtuig en radio, deze beide wonderbaarlijke voortbrengselen van het menschelijk vernuft.
| |
Dr. H.E. Enthoven: Van Tanger tot Agadir. - Utrecht, Kemink en Zoon.
Langzamerhand is er een omvangrijke litteratuur verschenen over de oorzaken, die tot het uitbreken van den wereldoorlog geleid hebben. Schrijvers uit de bij den oorlog rechtstreeks betrokken landen hebben, aan de hand van officieele stukken, getracht een beeld te reconstrueeren van de politieke constellatie in de eerste decenniën dezer eeuw.
Van Nederlandsche zijde was er tot nu toe niet veel verschenen, terwijl een der omvangrijkste werken over de oorzaken van den wereldoorlog niet van eenzijdigheid is vrij te pleiten.
Dr. Enthoven was in staat, persoonlijke mededeelingen te ontvangen van verschillende vooraanstaande politieke persoonlijkheden, wat niet weinig er toe
| |
| |
heeft bijgedragen, om den schrijver in staat te stellen een met de feiten overeenstemmend, neutraal-getint relaas te geven van de zeer onverkwikkelijke Marokko-affaire.
De geschiedenis van Marokko wordt in het eerste hoofdstuk behandeld; daarna verschijnt de minister Delcassé ten tooneele, op wiens gevaarlijke politiek een helder licht geworpen wordt. Uitvoerig wordt de conferentie van Algeciras behandeld, welke ten gevolge had, dat Duitschland een volkomen geïsoleerde plaats innam onder de Europeesche mogendheden. Welk een heillooze invloed van achter de schermen op den gang van zaken in het wereldgebeuren kan worden uitgeoefend, bewijst de gestie van Holstein.
De schrijver is er in geslaagd het geheele diplomatieke spel, welks inzet steeds het geluk en het leven der volkeren was, te verwerken in een onderhoudend geschreven relaas.
| |
Bengt Berg: Mijn vriend uit Lapland. De Morinelplevier. Bewerking van Rinke Tolman.
W. Tolsma: 's-Gravenhage als Vogelstad. - Leopold, Den Haag, 1929.
De firma Leopold heeft wederom twee fraai geïllustreerde boekwerken het licht doen zien, welker auteurs uiting wilden geven aan hun liefde voor de levende natuur.
Bengt Berg, de vermaarde Zweedsche reiziger, die warmte en koude, honger en dorst trotseert om dieren in hun natuurstaat te fotografeeren, neemt ons hier mede naar het hooge Noorden, waar hij met den morinelplevier, een der meest schuwe vogeltjes, door eindeloos geduld op zulk een vertrouwelijken voet weet te komen, dat het diertje niet alleen uit zijn hand eet, doch zelfs eieren uitbroedt. Daarbij vertelt de schrijver dat alles zoo boeiend, dat het boekje zich als een roman laat lezen.
De vertaling van onzen Nederlandschen vogelvriend, Rinke Tolman, is zeer goed geslaagd.
Het andere werk behandelt het leven der vogels in en om de Residentie. Dit boek, eveneens verlucht door een groot aantal mooie foto's, heeft niet alleen ten doel om liefde te wekken voor de levende natuur, doch bovenal om er op te wijzen, dat de omgeving van Den Haag eens één der rijkste vogeloorden van ons land was, doch dat door de voortschrijdende bebouwing de vogelstand hard achteruitgaat. Ook vindt een belangrijk gedeelte van den trek der vogels in West-Europa plaats over de naaste omgeving van de Residentie.
Als propagandistisch geschrift tegen de door de beschaving veroorzaakte nivelleering in de natuur lijkt mij deze uitgave zeer geslaagd, terwijl er bovendien een schat van kennis aangaande het leven onzer gevleugelde vrienden in verwerkt is.
| |
Maurits Wagenvoort: Oostersche momenten aan den Nijl. - C.A. Mees, Santpoort, 1928.
Wederom een nieuw boek in de serie ‘Oostersche Bibliotheek’; thans een beschrijving van een Nijlreis.
| |
| |
Maurits Wagenvoort, door zijn vele reizen in het Oosten zelf half een Oosterling, vertelt in dit fraai uitgegeven, overvloedig geïllustreerde werk van zijn wederwaardigheden in het geheimzinnige land der Pharaoh's. Wagenvoort is er de man niet naar om als zoovele anderen, van het eene luxe hotel naar het andere te trekken en te meenen, Land und Leute te kennen door met Cook of de American Express de Egyptische oudheden te bezoeken. Hij heeft zich de moeite gegeven, in de volkswijken der steden rond te zwerven: de eenige manier om contact te krijgen met den waren aard van het volk.
Het eerste gedeelte, Het Egypte der Islamieten, bevat een aantal volksverhalen uit Kairo, tintelend van geest en met groote liefde voor het Oostersche leven geschreven. In het tweede gedeelte beschrijft Peregrinus zijn reis langs den Nijl en de indrukken, welke de geheel-eigenaardige schoonheid der natuur, de gloeiende zonneschijn zoowel als de serene pracht der sterrennachten in hem oproepen. Veel is er reeds geschreven over de grootsche bouwwerken van het Oude Egypte, doch dit nieuwe boek neemt een waardige plaats in naast de beste beschrijvingen van het Land der Pharaoh's; het is immers geschreven door iemand, die den superioriteitswaan van het Westen verfoeit en met ontzag spreekt over een ondergegane beschaving, welker diepste wezen ons nog steeds een raadsel is.
| |
N. Hanna Thomson: Onze Hersens en onze Persoonlijkheid. Bewerkt door Dr. P.G. Buekers. - Zutfen, W.J. Thieme en Cie., 1928.
Eeuwen lang hebben de menschen in totale onwetendheid verkeerd aangaande het orgaan, dat als werktuig van den geest, als zetel van het bewustzijn, dient. Eerst aan de moderne wetenschap was het voorbehouden, een helder licht te werpen op de zeer gecompliceerde functie der hersenen, van welker normale werking elke levensverrichting afhankelijk is.
Langzamerhand is de zekerheid doorgedrongen, dat in de hersens stoffelijke uitgangspunten voor geestelijke handelingen bestaan, dat er a.h.w. sprake is van een hersenlocalisatie. Elke bijzondere geestelijke verrichting heeft haar eigen bijzondere zetel in het stoffelijk werktuig van den geest, waarbij het eigenaardige feit zich voordoet, dat een van de hersenhelften alles kan doen wat wij voor het denken in ons leven noodig hebben.
De groote verdienste van prof. Thomson is het nu, deze voor een niet-medicus zoo uiterst moeilijke materie beknopt en duidelijk behandeld te hebben, waarbij hij niet te weinig vertelt, waardoor een omvattend begrip onmogelijk ware, en ook niet te veel, waardoor een voor den leek ongenietbaar boek zou zijn ontstaan. Daarbij doet het weldadig aan, eindelijk eens een boek in handen te krijgen, waarin niet gesproken wordt over de verfoeilijke Freudiaansche psycho-analyse, en waarin een voor de hand liggende verklaring wordt geboden voor vele afwijkingen van ons geestelijk leven.
De schrijver kent een zeer groote waarde toe aan den menschelijken wil en aan de gewoonte; door voortdurende herhaling van een prikkel kunnen wij een blijvende ontleedkundige verandering in een bepaalde plek van onze hersens bewerken.
| |
| |
Met nadruk wordt er op gewezen, dat er bij de opvoeding niet alleen een oefening van den geest plaats vindt, doch wel degelijk ook lichamelijke veranderingen in de hersens ontstaan. De hersens van den mensch verschillen in hun bouw niet van die der dieren; het is echter de menschelijke persoonlijkheid, welke ons ver boven het dier verheft.
Hoe droevig doet het aan, te weten, dat een geringe stoffelijke verandering in de hersenen de plotselinge vernietiging van een zeldzame geestelijke gave kan veroorzaken. Doch de hersens van den mensch en de transcendente geest van den mensch zijn niet hetzelfde; prof. Thomson is geen materialist (hoewel hij angstwekkend het gebied der metaphysica vermijdt) en doet ons inzien, dat er iets onkenbaars, iets bovennatuurlijks aanwezig moet zijn, dat voor de geboorte bestond en den lichamelijken dood overleeft. Dit ‘ik’ organiseert de hersenen, als zijnde zijn werktuig, waarbij geen kracht zoo zeer van belang is, als de wil. Een sterke wil behoort bij een gezonden geest; de wil beheerscht ons leven.
Het komt mij voor, dat alle denkende menschen veel kunnen leeren uit dit (goed vertaalde) boek.
| |
Dr. L. van der Hoeven: Uit de praktijk van een medicus. - Den Haag, Mouton & Co., 1929.
Dit boek is geschreven voor een liefdadig doel: de opbrengst is bestemd voor het Juliana-kinderziekenhuis in Den Haag.
Moge reeds deze bestemming van de opbrengst tot koopen nooden, daar hiermede een zeer nuttige instelling gesteund wordt, ook de inhoud zal velen er toe brengen zich dit vlot geschreven boek aan te schaffen. De schrijver verstaat uitnemend de kunst om op een onderhoudende wijze uit zijn rijke levenservaringen te vertellen en om tegelijkertijd zijn lezers (uit den aard der zaak hoofdzakelijk tot de leeken behoorende) er van in kennis te stellen, welk een ontzaggelijke vooruitgang op medisch gebied de laatste 50 jaren plaats had en wat wij aan dien vooruitgang in allerlei opzicht te danken hebben. Daartusschendoor vertelt Dr. van der Hoeven het een en ander over kwakzalverij, volksgeneeskunst, het beroepsgeheim, het huwelijk tusschen bloedverwanten, de moderne pharmacie, de ziekten der Oude Egyptenaren (om slechts een greep uit den rijken inhoud te doen), terwijl het boekje besloten wordt met een artikel over ‘Ons Kinderziekenhuis’ van de hand van Dr. H.A. Stheeman.
Wat de schrijver verkondigt over den huisarts heeft mijn volle instemming. Inderdaad gaat men er in den tegenwoordigen tijd wel eens te spoedig toe over, om een specialist te raadplegen, wat zeer dikwijls ten gevolge heeft dat niet meer het geheele zieke lichaam, doch een enkel ziek orgaan behandeld wordt: een gevolg van de ver doorgevoerde specialisatie op elk gebied, waar ook de specialisten zich dikwijls op één punt blind staren en oorzaak en gevolg verwisselen.
Dat men van een medicus, die in zijn drukke doktersleven geen gelegenheid heeft gehad, van de ontzaggelijk-uitgebreide lectuur op occult gebied kennis te nemen, weinig waardeering voor de z.g. occulte verschijnselen mag verwachten, is haast vanzelfprekend. Een uitspraak als: ‘De studie der
| |
| |
occulte verschijnselen heeft nog niets aan het licht gebracht wat werkelijk waarde heeft’, getuigt dan ook niet van een ernstige bestudeering der uitgebreide literatuur.
Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan de homoeopathie; er komen in dat opstel zoo veel onjuistheden voor, dat het gewenscht is, daar nader op in te gaan. Ik zal mij niet mengen in den strijd tusschen voor- en tegenstanders van de opvatting van Prof. Bier. De medische tijdschriften hebben er meer dan genoeg over gegeven. Ook over het wezen der homoeopathie, similia similibus curantur, d.w.z. gelijksoortig behoort door gelijksoortig te worden genezen, zal ik het niet hebben. Doch als Dr. van der Hoeven de waarde van infinitesimale verdunningen in twijfel trekt en beweert, dat men bij de 30ste dec. verdunning slechts een honderd millioenste deel van een molecule overhoudt, dan moet ik tegen een dergelijke uitspraak van een wetenschappelijk man ernstig bezwaar maken. Wat weten wij, ondanks de meest moderne theorieën omtrent den bouw der materie, eigenlijk er van af, hoe ver een stof haar werking eigenlijk ontvouwt en of de structuur der moleculen in een verdunning wordt gewijzigd? Wat is ons bekend aangaande de grens, waar het zichtbare in het onzichtbare, het werkzame in het niet-werkzame, het stoffelijke in het etherische overgaat? Welke werking oefenen de stralende krachten der materie uit? Wij weten het niet. Dergelijke problemen doen zich bij de allopathische geneeskunde niet voor, daar werkt men met zulke hoeveelheden, dat er van onderdeelen van moleculen nooit sprake is!
Dat de lezing van het populaire boek: ‘De homoepathie in de praktijk’ aanleiding kan geven tot zelfbehandeling van ziekten, is volkomen waar. Een zieke, zelfs al is hij medicus, kan zich zelf niet behandelen, hoe veel te minder dus als men leek is. Zonder de oorzaken te kennen, is echter een doeltreffende behandeling onmogelijk en door introspectie wordt zelden een juist beeld van het wezen der ziekte verkregen. Anders vervalt men licht in de groote fout, een symptomatische inplaats van een causale therapie toe te passen.
De homoeopatische middelen zijn echter onschadelijk in hun werking, vergeleken met de allopathische. Natuurlijk vormt dat geen verontschuldiging om op eigen gezag een bepaald geneesmiddel te gebruiken. Doch hoe oneindig meer schade wordt er aan gezondheid van lichaam en geest toegebracht door het onverantwoordelijk innemen van met groot misbaar in couranten en tijdschriften aangekondigde allopathische geneesmiddelen, welke dikwijls en zeker bij langdurig gebruik, blijvende schade toebrengen.
Dat de homoeopathie voor het publiek een geloofskwestie is, meen ik te mogen betwijfelen. Zou elk der 2400 patiënten, die in het groote homoeopathische gemeentelijke ziekenhuis in New-York verpleegd worden, tot de doleerenden behooren? Zijn de 200 homoeopathische artsen in Parijs allen doleerend?
Als slot van zijn beschouwing haalt dr. van der Hoeven het geval aan van een homoeopathisch geneesheer, die niet telepathisch, doch met ‘tele-visie’ behandelde. Het is inderdaad te betreuren dat er geneesheeren zijn, die niet beseffen, dat zij zich in de eerste plaats geroepen moeten achten, om het lijden hunner medemenschen te verzachten en eerst daarna aan geldverdienen mogen denken. Waarom nu dit geval wordt aangehaald in een populair-wetenschappe- | |
| |
lijke bespreking der homoeopathie is mij niet duidelijk. In mijn leven heb ik met hooggeleerde en zeergeleerde allopathen nog veel erger ondervindingen opgedaan. Geen mensch zal daarom echter de meening uitspreken, dat die zwarte schapen de ontzaggelijke verdiensten der medische wetenschap in haar geheel te niet doen. De meerderheid kan zich echter naar het schijnt ook op medisch gebied heel wat meer veroorloven dan de minderheid! Het is inderdaad te betreuren, dat er in ons land voor deze geneeswijze nog geen leerstoel bestaat. Holland komt wel eens meer achteraan!
Aan diegenen, welke door dr. van der Hoeven's betoog misleid, mochten meenen, dat de homoeopathie geen wetenschappelijk vak is, moge in overweging worden gegeven zich het oude gezegde: onbekend maakt onbemind, te herinneren.
In de handen van een kundig arts vormt de homoeopathische apotheek een zegen voor de menschheid. De homoeopathie behandelt den zieken mensch en de ziekte in hun geheelen omvang. Daardoor bestaat de kans, het werkelijk causale middel te vinden.
De allopathische geneeswijze meent regels en wetten te kunnen ontberen; zij werkt hoofdzakelijk symptomatisch. Haar causale middelen zijn afhankelijk van de voortdurend wisselende opvattingen der wetenschap.
De geneeskunde der toekomst zal wellicht nog eens een verzoening te aanschouwen geven tusschen de allopathische geneeswijze van onderdrukking der symptomen en de homoeopathische therapie van werken op de oorzaken, tusschen symptomatische en causale therapie.
Van de beoefenaars der geneeskunde dient echter gevergd te worden, dat zij ook de methoden hunner tegenpartij ernstig en nauwgezet bestudeeren.
| |
Prins Yoessoepoff: De dood van Raspoetin. Vertaling van G. de Ridder. - Zutfen, W.J. Thieme & Cie., 1929.
Een der donkerste episoden uit de geschiedenis van het ongelukkige Russische volk vormt wel de tijd, waarin de duivel Raspoetin zijn verderfelijken invloed op de regeerders van het groote rijk uitoefende.
Men zegt wel eens, dat er in honderden jaren slechts éénmaal een heilige geboren wordt. Waarschijnlijk zal de ondoorgrondelijke Natuur even zelden zulk een incarnatie van duivelsche machten, als deze monnik was, op het wereldtooneel laten verschijnen.
Prins Yoessoepoff is, zooals bekend, degene die Raspoetin doodde, nadat gebleken was welk een funeste invloed deze verrader op den gang van zaken in Rusland gedurende den wereldoorlog uitoefende. Raspoetin beschikte over een buitengewone hypnotische kracht, waardoor hij bovenal de keizerin sterk beinvloedde. Hoe deze vreeselijke man, die ongevoelig bleek te zijn voor een groote dosis vergif, die zich met een kogel in het hart nog oprichtte om zich op zijn moordenaar te werpen, ten slotte na een vreeselijke scène stierf, vindt men in dit boek beschreven.
De vraag rijst natuurlijk: Is deze prins Yoessoepoff wel de geschikte man,
| |
| |
om over het Rusland van vóór de Revolutie te schrijven? Ik geloof, dat hij de toestanden in het tsaristische Rusland wel zeer gunstig belicht en de groote fouten, die de regeering van een zwakkeling als Nicolaas II aankleefden, met graagte wegmoffelt.
Wat niet verhindert, dat dit werk ons eens te meer doet beseffen, welke uitersten van goed en kwaad in de Russische psyche leven.
| |
Ds. R.J. de Stoppelaar: Sprake en Sproke van het Jaar. - Laren, A.G. Schoonderbeek, z.j.
Sprake en Sproke van het Jaar is een goed gekozen titel voor dezen bundel schetsen. Trieste najaarsdagen, sneeuwlandschappen, watersnood en storm worden er even goed in ter sprake gebracht als de wondermooie zomerdagen, waarin de zon straalt en jubelt in een grondeloos-blauw firmament.
Ds. de Stoppelaar heeft veel geschreven, waaruit zijn groote liefde voor de levende natuur blijkt. Ik aarzel niet, dit nieuwe boek een eereplaats toe te kennen onder zijn talrijke geschriften, want zelden las ik natuurbeschrijvingen waarin zoo duidelijk de klop van het mysterieuze leven te voelen is. Vooral de laatste hoofdstukken, handelende over de onder sneeuw bedekte wereld, waarin de groote Stilte ons nader schijnt te brengen tot het ééne onvergankelijke onder de myriaden wisselende verschijningen, zijn met zeldzaam fijn gevoel geschreven. Wie zoo de natuur bemint, heeft zijn land lief, ondanks regen en somberte. onafscheidelijke gezellen van het Hollandsche klimaat.
Het boek is met een kloeke letter op mooi papier gedrukt, verlucht met fraaie foto's, zoodat een geheel ontstaan is, waardig om den naam ‘prachtwerk’ te dragen.
| |
Donauvaart, 2500 K.M. per canoe, door G.S. Goemans. - Utrecht, Erven J. Bijleveld, 1929.
Het is ongetwijfeld een origineele gedachte geweest van den heer Goemans, om na het eindigen zijner studie, met een zijner vrienden dezen avontuurlijken tocht te maken.
Groote wandel-, fiets- en autotochten door minder bekende streken worden wel meer ondernomen, maar een canoetocht van 2500 K.M. in het hartje van Europa, is toch wel een zeer bijzondere prestatie. Niet alleen op sportieve ervaring, doch ook op het lichamelijke uithoudingsvermogen komt het dan aan. De beide jonge mannen hebben de vele moeilijkheden op kranige wijze overwonnen; de schrijver heeft hun beider wederwaardigheden in dit onopgesmukte reisverhaal neergelegd.
Per auto reed men naar Brigachquelle, waar de Donau begint; de bronnen der rivier bevinden zich onder den vloer van een boerderij. Vanaf Ulm, welke plaats er zich op mag beroemen den hoogsten kerktoren ter wereld te bezitten, ging de tocht per canoe.
Men moet een groot natuurliefhebber zijn, om enkele maanden op het water te kunnen doorbrengen in een canoe, vooral als de trein of de auto hetzelfde
| |
| |
traject in een klein gedeelte van den tijd afleggen. Uit dit boek blijkt telkens, welk een fijn opmerker van het schoone in natuur en kunst de auteur is. Vooral in de beschrijving van de tocht door het oer-oude Beieren, wordt men getroffen door de eenvoudige wijze, waarop hij de kunst verstaat, een reeds lang vervlogen tijd voor ons geestesoog te doen herleven.
De Donau stroomt van het centrum der Europeesche beschaving door minder bekende gedeelten van ons werelddeel. Een tocht te water is wel bijzonder geschikt om ons de vele eigenaardigheden der verschillende landen te doen kennen; het gaat zooveel langzamer en bovenal worden streken bereikt, waar noch de trein, noch de auto ooit kunnen komen. Men komt a.h.w. in contact met het eigenlijke volk, veelal nog onontwikkeld en arm, doch zuiverder het oorspronkelijk volkskarakter vertoonend dan die leden der gemeenschap, welke meenen door een vernisje van schijncultuur plotseling deel te hebben aan de beschaving der eeuwen, die haar stempel op den ontwikkelden West-Europeaan heeft gedrukt.
Weinigen zullen weten, dat er in het hartje van Europa nog zooveel streken liggen, die nog niet door de onrust der moderne beschaving zijn beroerd. Wie er de moeite en de ontberingen voor over heeft, ontdekt toch altijd iets, dat den luxe-reiziger van de twintigste eeuw verborgen blijft.
Deze ‘Donauvaart’ vormt een waardevolle vermeerdering van de rij reisverhalen, die de laatste jaren verschenen zijn. De uitgever zorgde voor een duidelijken druk op goed papier. Alleen zou ik in overweging willen geven, bij een eventueele tweede uitgave te zorgen voor een duidelijker kaart, waar ook de kleine plaatsen op te vinden zijn, terwijl de teekening op den omslag niet zeer geslaagd mag heeten. Aan de intrinsieke waarde van een boek doet het uiterlijk nu wel niets af, doch het oog wil ook gestreeld worden.
| |
Uit Bronnen van Hooger Weten. Ontvangen door F. en J. Pruys van der Hoeven-Hazeu. - N.V. Adi-Poestaka, Den Haag, 1928.
In een voorbericht deelen de ‘ontvangers’ der in dit boekje voorkomende gedachten mede, dat deze mediamiek door middel van een planchette werden ontvangen; een gedeelte werd reeds opgenomen in het tijdschrift ‘Geest en Leven’. De leider der ‘werkers in de geestelijke wereld’ geeft in een voorwoord te kennen, dat het hun doel was, den wankelmoedigen iets te geven, dat hun twijfel over de raadselen des levens zal doen verdwijnen.
Ik acht het hier niet de plaats, om een betoog te houden pro of contra de spiritistische hypothese. De aanhangers der animistische hypothese zullen uit den aard der zaak verkondigen, dat alles uit het onderbewustzijn der auteurs vloeide, terwijl de spiritisten met evenveel vuur hun meening, dat een gedesincarneerde intelligentie als de bron der in dit boekje vervatte wijsheid te beschouwen is, zullen verdedigen.
De hoofdzaak is, dat een intelligent wezen, hetzij in een stofkleed gehuld, of reeds door de poorten van den dood heen geschreden, levenslessen van zéér
| |
| |
groote waarde heeft gegeven. De stijl doet somtijds een weinig kinderlijk aan, doch is over het algemeen goed.
De grondgedachte is, dat het stoffelijk leven ondergeschikt gemaakt moet worden aan de behoeften van den geest. De geest des menschen moet domineeren, want die alleen kan de poort openen naar den in ons aanwezigen hemel, terwijl de stof alleen het middel zij om zich op deze aarde te manifesteeren.
Nieuw is hetgeen hier verkondigd wordt niet. De groote denkers aller eeuwen hebben hetzelfde verkondigd. Doch de menschelijke ziel hunkert zoo zeer naar het Oneindige, dat zij volgaarne oude waarheden opnieuw in zich opneemt, mits die in een nieuwen vorm zijn gegoten.
Aan dezen eisch voldoet de inhoud van dit merkwaardige boekje, welks lezing ik aan allen, voor- en tegenstanders van het spiritisme kan aanbevelen.
F.S. Bosman.
| |
Jan Gregoire. De Tweespalt. - Amsterdam z.j. P.N. van Kampen en Zoon.
Een roman, die ons binnenvoert in de kunstenaarswereld. Een jonge, onbemiddelde schilder is verliefd op een ziekelijk meisje en trouwt haar, ondanks de waarschuwing van den dokter, dat zijn bruid lichamelijk voor het huwelijk ongeschikt is. Toon is van meening, dat zijn liefde groot genoeg is om hem tot ieder offer in staat te doen zijn. Maar na een korte periode van geluk begint de gezonde, vitale mensch in hem in opstand te komen. Hij hervat de losse levenswijze van voor zijn huwelijk; een mooie vrouw, die zijn model en zijn minnares wordt, vervreemdt hem nog meer van zijn ziekelijk vrouwtje. Maar hij blijft toch van haar houden, en het is een verdienste van den schrijver, dat hij dezen ‘tweespalt’ in de persoonlijkheid van den schilder aannemelijk heeft weten te maken.
Overigens zit het goede van het boek meer in de beschrijvingen dan in de psychologische uitbeelding, die vooral in de dialogen zwak is. De dialogen zijn geforceerd en te weinig natuurlijk; ook missen ze de noodige gecomprimeerdheid. Daardoor geeft de heer Gregoire te veel en te weinig; te veel uiterlijkheid en te weinig zielkundige waarheid. De personen zijn te schetsmatig en, geplaatst in hun levensverhoudingen, te stereotiep; er is te weinig bijzonders aan. Want de schrijver heeft wel buitenmodelmenschen gekozen, menschen uit kunstenaarskringen, maar deze kunnen in hun soort ook weer gemis aan individualiteit vertoonen, en dat is hier inderdaad het geval.
| |
Jan van Woensdrecht. Uit de jonge jaren van Jan Baptist. - Edam, z.j. De klyne Librye.
Het kind neemt in de moderne Hollandsche litteratuur een belangrijke plaats in; de stroom van boeken, waarin, in allerlei toonaarden, het kind wordt verlitteratuurd, houdt maar steeds aan. Liefhebbers kunnen al aan het rubriceeren
| |
| |
gaan. ‘De klyne Librye’, die door haar goed-verzorgde uitgaafjes begint op te vallen, gaf al eerder een voorbeeld van werk met het kind als hoofdpersoon: het mooie ‘Barendje’ van Marie Schmitz. In originaliteit zou ik dit boekje met ‘Barendje’ niet op één lijn durven stellen; Jan Baptist is meer de stereotiepe kwajongen, van wien een aantal streken worden verteld, zonder dat er overigens een leidende lijn van verhaal valt waar te nemen. Onwillekeurig - er is zoovéél op dit gebied - begint de lezer te vergelijken. Het verhaal herinnert even aan Merijntje Gijzen, maar dat zal ook wel komen door het uiterlijk-dialectische; en het sentimenteele van Merijntje vinden we hier niet. Door dat gemis, en door de meer stevige realiteit lijkt het op ‘De Witte’ van Ernest Claes, maar het is niet zoo geestig. Toch is het, buiten alle vergelijking om, een frisch en aardig boekje, geschreven met begrip van wat er in een kinderhart omgaat. En dat is geen geringe verdienste; wij, volwassenen, zijn immers zoo licht geneigd, dat gevoelsleven van het kind te transponeeren in de sfeer, die die door onze poovere wijsheid wordt gekleurd, en ons herinneringsvermogen is in den regel maar een zwak tegenwicht.
| |
Frank van den Wijngaert. De Lift. - Brussel, 1928. De Wilde Roos.
De vijf verhalen, waaruit deze bundel bestaat, hebben in opzet allemaal iets goeds, en zijn alle vijf onvoldragen scheppingen. Talent om te vertellen heeft de schrijver stellig; hij weet atmosfeer in zijn werk te brengen; er gaat een zekere suggestieve kracht van uit. Maar wàt hij vertelt, heeft ten slotte toch te weinig om 't lijf; het verloopt allemaal te veel in uiterlijkheden, en de ontknooping - àls er een is - geeft te weinig verrassing. Dat is al dadelijk zoo in het eerste verhaal: ‘De treurige historie van mijnheer Volckerik.’ De manier, waarop de schrijver mijnheer Volckerik, den goedigen notaris, teekent, is meesterlijk. Maar het verhaal zelf? Aanvankelijk wekt het spanning. De notaris heeft, na den dood van zijn jonge vrouw, zijn schoonmoeder als huishoudster genomen. Deze verdwijnt plotseling; alle nasporingen om haar terug te vinden zijn vergeefsch. Jaren gaan voorbij; de notaris sterft, en na zijn dood wordt bij een opgraving in den tuin een geraamte gevonden; aan enkele voorwerpen, die er bij liggen, is met zekerheid op te maken, dat de huishoudster hier begraven ligt.
Nu geeft de schrijver in den loop van zijn verhaal wel allerlei aanwijzingen, die den lezers doen vermoeden, dat mijnheer Volckerik haar heeft gedood, en daardoor wordt de suggestieve kracht, waarvan ik zoo even sprak, ook wel gewekt, zeker; maar de indicaties zijn niet positief genoeg, en zoo blijft de vertelling zwak. Wij weten van de verhouding van den notaris en zijn kwaadaardige huishoudster ten slotte zoo bitter weinig. Te weinig om den indruk te kunnen ondergaan, dien de schrijver met het slot van zijn verhaal wilde wekken.
Zoo hebben ook de andere schetsen een teleurstellend verloop. Wanneer de schrijver een betere pointe weet te bedenken, zal hij in de ingeslagen richting zeker goed werk kunnen leveren.
| |
| |
| |
Coen Hissink. Cocaïne. - Antwerpen 1928. Uitgeverij ‘Regenboog’.
Coen Hissink bewijst met dit boekje, dat hij niet alleen een knap acteur, maar ook een knap schrijver is. Het bevat drie schetsen; de eerste, ‘Cocaïne’ is verreweg de uitvoerigste, en ook de belangrijkste. Het is niet zoozeer verhaal als wel beschrijving; de schrijver heeft dit blijkbaar zoo gewild. ‘Berlijnsch zedenbeeld’ noemde hij zijn schets. Door de minutieuze manier van uitbeelden en de verfijnde plastiek herinnert het aan werk zooals tegenwoordig weinig meer geschreven wordt, maar in den na-tachtiger tijd veel; proza, waarbij de schrijvers vooral hun kracht zochten in gedetailleerde notities van scherpe waarnemingen. Het zou dwaasheid zijn, dit genre verouderd te noemen; een genre is niet verouderd, zoolang één kunstenaar er wat moois in weet te bereiken, en dat is dezen auteur stellig gelukt. Verouderd kan men een genre noemen, waarvan de oorspronkelijkheid tot cliché is geworden, en bij den heer Hissink is de plastiek juist van een verrassende originaliteit. Het begin is al dadelijk boeiend, de gang van jongen film-kunstenaar naar het repetitie-lokaal in Berlijn; daarna de repetitie zelf: het drama - eigenlijk het slot van het levensdrama - van de film-actrice Liona, die aan cocaïne-misbruik ondergaat en tijdens de repetitie sterft. De beschrijving van deze ‘Probe’ is het bestgeslaagde gedeelte; wat daarop volgt, de tooneelen in het etablissement, waar een aantal dégeneré's bijeenkomen om zich te amuseeren en waarbij ook weer de cocaïne een rol speelt, lijkt mij minder goed; de wijze, waarop de filmacteur ten slotte zelf de werking van het vergif ondergaat, is weer suggestief.
De tweede schets, ‘Overwinning’ geeft de worsteling weer van iemand die blind geworden is, worsteling met zichzelf, om door zijn levens-tragiek heen, een nieuwe houding te vinden. Het derde stuk, ‘De hongerende kunstenaar en het nieuwe licht’ is eenigszins symbolisch opgezet; met vage persoonsaanduiding beeldt het uit, hoe de kunstenaar den mensch in eenzelfde wezen opeischt.
| |
Maurits Wagenvoort. Het bedrog. - Amsterdam z.j. Albert de Lange.
Maurits Wagenvoort is een schrijver, die te weinig wordt gewaardeerd. Hij heeft een serie romans geschreven, die allemaal qualiteiten hebben en die men toch zelden hoort noemen. Zijn werk is eenvoudig en zuiver; alle jacht op succes is er vreemd aan en ze missen elk uiterlijk litterair vertoon, en ja, dat zal wel een van de redenen zijn, waarom men ze niet vaker hoort noemen...
‘Het bedrog’ is een van de beste romans, die ik van den heer Wagenvoort gelezen heb. De veelsoortige handeling speelt zich af in een paar huizen op den Amsterdamschen zeedijk. In vroeger jaren zou de schrijver het onderwerp allicht anders hebben aangepakt dan hij het nu deed; men weet, dat Maurits Wagenvoort als naturalist zijn schrijversloopbaan begon. Dien weg heeft hij al lang verlaten; maar de behandeling van het thema is er in een roman als ‘Het bedrog’ niet minder knap om, en niet minder interessant. De voornaamste personen uit zijn boek behooren tot de armen van geest, en de auteur heeft
| |
| |
deze kleine levens gezien met een fijnen, ironisch getinten humor. Hij maakt er geen karikaturen van, zij blijven menschen voor ons; het is juist zoo mooi in dit boek, dat het menschelijke in de stakkers met hun bekrompen hersens ons telkens weer treft. Hoe gaan zulke figuren als de armzalige Jan Hermans, die niet tegen zijn feeks van een vrouw op kan en die zoo gelukkig is met zijn gewaand vaderschap - een publieke vrouw, die bevallen moet, maakt hem wijs dat hij de vader is van haar kind - voor ons leven! Prachtig is ook Taetske, de stakkerige, leelijke dienstmeid, die zich, zonder dat zij er iets van begrijpt, door haar ‘mevrouw’ laat exploiteeren, en zelfs van een huwelijk afziet, omdat ‘mevrouw’ het niet hebben wil. Ook in deze stumper leven de roerselen van het menschelijk hart.
De heer Wagenvoort is een uitmuntend verteller. Met prachtige beheersching van den vorm is dit werk gesteld in een toon van gemoedelijkheid; kalmpjes-aan komt de eene gebeurtenis na de andere; het gaat allemaal zoo vanzelf, maar de bewogenheid van het leven woelt en werkt er in. En de schrijver mag aan het eind van zijn boek zeggen, dat zijn ‘patience-spelletje’ niet uitkomt, omdat er eigenlijk geen slot aan het verhaal is, het komt in zooverre wel uit, dat onze litteratuur er met een zeer mooi boek door is verrijkt.
| |
Jhr. A.W.G. van Riemsdijk. Een stem uit de bergen. Tooneelspel in vier bedrijven. - Haarlem, z.j. N.V. Maandschrift ‘Op de Hoogte’.
Dat Jhr. van Riemsdijk als tooneelschrijver voor geen kleintje vervaard is, weten we. Hij heeft het in menig tooneelstuk bewezen, en zijn stukken zijn in dezen zin stereotiep, dat ze, met varieering van den vorm, regelmatig dezelfde deugden en gebreken vertoonen. Hij geeft acteurs gelegenheid om te spelen, daar gaat niets van af; zijn stukken zijn geen verbasterde litteratuur. Maar de grofste manieren om effect te maken, versmaadt hij niet; en men staat verbaasd als men ziet, wat de schrijver er bij weet te sleepen om het interessant te maken. In dit stuk moeten de duivel en de ‘IJskoning’, de representant van God in het hooggebergte, er aan te pas komen. Doet men die er uit, en denkt men de uiterlijke tooneel-effecten weg, (er wordt rijkelijk mee gewerkt: luchtveranderingen, nevel, zonsop- en ondergangen, storm, donder en bliksem, lawines!) dan blijft er een mager historietje over van den gids Roedi, zijn vrouw Anna en de toeriste Maria. De krankzinnige gids Sepp en de geaffecteerde graaf De Balmarck staan in weinig of geen verband tot de handeling.
De auteur heeft zijn stuk bewerkt naar een monoloog, jaren geleden door hem-zelf geschreven. Deze monoloog (eigenlijk meer een novelle en als zoodanig niet zonder spanning) is achter het tooneelstuk afgedrukt.
| |
Henri van Booven. Een liefde in Spanje. - Amsterdam 1928. Mij. v. goede en goedk. lectuur.
Henri van Booven is een schrijver, die veel werk maakt van het individualiseeren van zijn figuren. De intrige staat op het tweede plan, maar de auteur beschikt over een manier van schrijven, die suggestief werkt en den
| |
| |
lezer vergeten doet, naar een eigenlijk ‘verhaal’ om te zien. In dezen roman is dat ook weer zoo. De handeling valt voor in Madrid. ‘Een liefde in Spanje’ heet het boek; is met dezen titel niet eenigszins naar uiterlijke fraaiigheid gestreefd? Immers: de roman behandelt het liefdeleven (eigenlijk nauwkeuriger: de liefde-gevoelens) van drie verschillende mannen, wel in onderling verband - het zijn drie vrienden - maar het zijn toch drie ‘liefdes’, al komt die van den schilder Oldhove in de duidelijkste belichting.
Het Madrileensche vie de Bohême is met sterke kleuren geschilderd; in de beschrijvende gedeelten ontwikkelt de auteur een gloed en een kracht, die zijn werk meermalen doen stijgen tot hoogtepunten van groote schoonheid. Ik noem de beschrijvingen van de ‘Casa de Confianza’ van Mathilde Diaz en van het feest van den Schutspatroon van Madrid. Dat zijn stukken proza, die tot het beste behooren, wat onze litteratuur in den laatsten tijd heeft opgeleverd.
| |
H.Th. Wijdeveld. Cultuur en Kunst. - Amsterdam 1929. - ‘De Spieghel’.
‘Zooals het gezonde aard gekeerd-zijn der Grieken beeldend groeide tot in de architecturale vormgeving, zoo zal het Cosmisch-gespannen-zijn der komende Cultuur haar stempel drukken op een menschheid, die haar bouwend tot uiting brengt in de schoonste vinding aller culturen: Het Wonen van millioenen in harmonie met de Natuur. De opheffing der steden als huizenzee en stratenchaos. Kristallen-ordening der massa's, rhytmische herhaling, economische beheersching, zakelijke ernst, normalisatie, concentratie! Zij geeft de spanningen en de trillingen, de schijnbare negatie van last en druk. Haar vernieuwde verschijning zal een lichtende sfeer zijn, die de aarde wederom tot Geest zal opvoeren. De kunst verdwijnt om onbewust en algemeen te worden. Een nieuwe Geest gaat ons beheerschen en glimlachend gaan wij den komenden ondergang tegemoet. Rustig door den chaos der uitgebloeide steden, gelaten naast het monster der reclame en minachtend den speculant en den handel’ (blz. 119).
Ik plaats deze aanhaling, omdat zij typeerend is voor den geest van het werk. Hier is een idealist aan het woord, hier spreekt een geloovige; één, die zijn standpunt heeft bepaald in de verwarrende veelheid van strijdvragen, die het cultureele leven van onzen tijd beheerschen. De strijdvragen betreffende onze Westersche cultuur bewegen zich tusschen twee uitersten: het volstrekte ongeloof aan een nieuw hoogtepunt, het aanvaarden van den ‘Untergang des Abendlandes’, èn het geloof, dat de Westersche cultuur, ondanks alle tegenwerkende en destructieve elementen, langzaam-aan groeit naar nieuwe schoonheid, nu de oude, met het vervallen en verbrokkelde christelijke geloof, haar stuwende kracht verloren heeft.
Menig lezer zal dit boek sceptisch op zij leggen. Zal spreken van utopieën en luchtkasteelen. Het scepticisme zit diep geworteld in den geest van onzen tijd; de negentiend' eeuwsche wijsbegeerte heeft de blijmoedigheid en het vertrouwen der vaderen grondig ondermijnd, en de wereldoorlog is voor velen de klap op de vuurpijl geweest. Er behoort moed toe, om een idialisme
| |
| |
te kweeken, zooals het in deze opstellen tot uiting komt; idealisme, met zooveel vervoering gepredikt, dat het nu en dan tot visionnaire ziening stijgt.
Natuurlijk is de schrijver er zich van bewust, dat een totale verandering van de maatschappelijke verhoudingen aan een eventueele nieuwe cultuur moet voorafgaan. Betreffende de architectuur zegt hij kort en bondig: ‘De huidige Woningbouw is niet het belang van Wonen, maar van Bouwen.’
Ik moet er mij hier toe bepalen, de lezing van Wijdeveld's boek met klem aan te bevelen. Het is met gloed en overtuiging geschreven, en het zal ook diengenen belang kunnen inboezemen, die het geloof van den auteur missen, het geloof in den goeden uitslag van den strijd tusschen individu en gemeenschap. En van dien uitslag zal het tenslotte moeten afhangen, of een nieuwe cultuur haar voedingsbodem bereid zal vinden.
Herman Middendorp.
| |
Dr. M.B. Mendes da Costa. Tooneelherinneringen. 3e reeks. - Mtsch. v. goede en goedk. lectuur, A'dam.
Wel zelden zullen er in Nederland zulke veelomvattende, interessante en boeiende tooneelherinneringen geschreven zijn. Deze derde reeks (alle deelen staan geheel op zichzelf en kunnen geheel apart van elkaar worden gelezen en genoten) langzaam en aandachtig in zich opnemende, voelt men zich gevangen gehouden als bij de lectuur van een gansche reeks psychologisch analyseerende en actief-handelende romans! Het uitstekend opmerkingsvermogen van den auteur, zijn ijzeren geheugen, zijn levendige en duidelijke verteltrant, stellen hem in staat, allerlei verleden gebeurtenissen, en personen ‘van den voortijd’ zoo helder ons voor oogen te voeren, dat het is, als hadden wij ze persoonlijk aanschouwd en bijgewoond. Geen enkele literatuurliefhebber (niet alleen tooneelminnaars, want iedereen kan door dit boek zijn levenskennis verrijken en zijn inzicht verruimen) mag dan ook verzuimen zich deze Tooneelherinneringen aan te schaffen of minstens ze te lezen. De drie reeksen heb ik met ontzaglijk veel genoegen gelezen, en ze staan altijd bij de hand, om er nog eens iets in na te slaan of over te zien. Met zijn gewone accutaresse heeft Dr. Mendes da Costa alles overzichtelijk gerangschikt. En ik heb nú al hooren vragen, of er ook nog een vierde reeks verschijnen zal?.... Ik ben een van degenen, die dit ten zeerste hopen!
| |
Mevr. v. Nes-Uilkens. Maretakken. - Van Holkema en Warendorf, Amsterdam.
Mevrouw van Nes-Uilkens geniet in ons land een prettige reputatie. En dat deze welverdiend is, bewijst wederom haar nieuwste boek. Hoe menschelijk stelt mevr. v. Nes haar personen voor; niets abstracts of gekunstelds is er aan. Moge ‘Maretakken’ hier en daar weemoedig stemmen, om de ontoereikendheid van het leven, dat zijn beste schepselen soms het geluk onthoudt, aan den
| |
| |
anderen kant stemt dit boek toch ook weer hoopvol en dankbaar, dàt er personen als ‘Ton’ bestaan. Mevr. v. Nes is niet zoozeer een schrijfster van boeken, neen, zij lijkt eerder een tactvolle en hartelijke gastvrouw, die ons introduceert bij verschillende menschen, waard om te worden gekend.
| |
Aleid Ages-van Weel. De hooge Luwe. - v. Dishoeck, Bussum.
Er zijn sommige schrijfsters in Nederland, die altijd verzekerd kunnen zijn van ‘een goede pers’. Zoo mevr. v. Nes-Uilkens, Fenna de Meyier, mevr. Zoomers-Vermeer, mevr. van Hille-Gaerthé. En nu heb ik zoo'n idee, dat mevr. Ages-van Weel eerlang óók tot deze soort schrijfsters zal gaan behooren. Inderdaad: wie zou iets kwaads kunnen zeggen van dit lieve boek met zijn lieven hoofdpersoon?
| |
Marguerite Schürmann. Flammes. - Picart, Paris.
De omslagteekening: een doodskop, omslingerd door een geweldige slang, terwijl bloedroode vlammen omhoog stijgen, bereidt ons op een ontzaglijk emouvanten inhoud voor. But it is not so bad as that; de geschiedenis valt nog al mee, en is niet veel schokkender dan menige andere Fransche roman. Mevr. Schürmann verstaat de kunst, een verhaal boeiend te vertellen, en zooals het ook met haar vorige boeken het geval was, laat Flammes zich eveneens vlot en aangenaam lezen.
| |
Alma de Mea. Man-en-vrouw. - Allert de Lange. - Amsterdam.
Onder een titel, zóó eenvoudig en toch zóó veelzeggend, dat menig auteur mocht wenschen dien zèlf te hebben gevonden, geeft Alma de Mea een penetrante en ernstige studie van huwelijksleven. De schrijfster heeft het zich geenszins gemakkelijk gemaakt; integendeel, zij heeft nergens de zich voordoende moeilijkheden ontweken; zij gaat diep op haar gegeven dóór, en slaagt er dikwijls in, aannemelijke psychologische verklaringen te geven. Het conflict wordt tot een spannend hoogtepunt opgevoerd, en dan vindt Alma de Mea een oplossing, die wij niet hadden verwacht (evenmin als in Not wisely but too well van Rhoda Broughton, waarin eveneens een clergyman de ergste catastrophe verhoedt), maar waarmee wij, gegeven de mentaliteit van Gina (die gelukkig geen ‘vamp’ is, maar een levende, natuurlijke vrouw) vrede kunnen hebben. Het slot in zijn gelaten berusting is mooi, en een fijne trouvaille is het, dat Elly gelukkiger in haar huwelijk is, wanneer Axel feitelijk niet meer van haar houdt. Dit boek is geschreven door een auteur, die werkelijk wat te zeggen had, en die haar onderwerp volkomen beheerscht. De gecompliceerde figuur van Axel heeft zij uitstekend doorvoeld, maar ook zal menige vrouw zich in Elly herkennen. Dit, keurig in blauwen band uitgegeven boek is de lezing en overdenking alleszins waard.
| |
| |
| |
Beyer's wollen kleeding voor dames en heeren. En: voor school en vacantie. - Van Wees en Weiss, Zeist en Allert de Lange, A'dam.
Wel, ik geloof, dat het meest verstokte jazz-meisje nog zin in handwerken krijgen zal, als zij al deze aantrekkelijke modellen ziet en de duidelijke beschrijvingen leest. En zeker zal er geen enkele moeder zijn, die niet het een of ander patroon voor haar kleintje kiest en probeert. De moderne kleurige, wollen kleeding past bij uitstek bij onzen huidigen tijd, die houdt van uitbundigheid, en van sport-doeleinden is zij onovertrefbaar. De winter is in aantocht: aan het werk, Urgroszmutter, Groszmutter, Mutter und Kind! Ge zult u de uren aan dezen prettigen arbeid besteed, stellig niet beklagen, maar u nog langen tijd daarna in de resultaten verblijden!
| |
Lied en Luit. Nederl. volksliederen, verz. door Willemien Brom-Struick, - Brusse, Rotterdam.
Mevr. Brom, die het jonge volkje reeds zoozeer aan zich verplichtte door de uitgave harer twee alleraardigste bundels Reidansen, maakt zich thans weer zeer verdienstelijk door deze verzameling volksliederen. Wonderlijk, welk een bekoring er uitgaat van deze middeleeuwsche teksten. Men kan uren er in bladeren, en het genot wordt verhoogd, als een bekwame, toegewijde hand de begeleidingen speelt op luit of gitaar. Warm aanbevolen!
| |
Famke. Heeft de rijpere jeugd recht op liefde.. - L.J. Veen, Amsterdam.
Ja, Famke, ook ik ben ‘van uw geest’, zooals mevr. Baart de la Faille-Wichers Hoeth het uitdrukt, en me dunkt, zelfs menige moderne vrouw kan vele uwer meeningen en uitspraken onderschrijven. Ook ik heb b.v. nooit begrepen, waarom, in onze maatschappij, het z.g. ‘vrije’ huwelijk aan het wettige huwelijk preferabel zou zijn. ‘Wanneer de Westersche vrouw het monogame, wettelijke huwelijk prijs geeft, geeft zij alles prijs. Dan wordt het overgroote meerendeel eerst recht afhankelijk en onderworpen, slavin, slachtoffer ten slotte.’ Ga voort, Famke, met uw brieven en brochures, want gij, een ‘gewone’ huismoeder, hebt veel te zeggen, dat wel eens gehoord worden mag! en uw ‘nieuw feminisme’ is alleszins aannemelijk en sympathiek!
| |
U.G. Dorhout. Petro, de acrobaat. - N.V. Bieger. Het geheim van den Kriemelsberg. - A.C.C. de Vletter. De lange midvoor van T.T.T. - Chr. van Abcoude. Pietje Bell in Amerika. - Jac. Berghuis Jr. De Televisie-kelder. (Allen Gebr. Kluitman, Alkmaar.)
Ik heb het al eens meer opgemerkt, dat jongensboeken gewoonlijk meer ‘inhoud’ hebben dan meisjesboeken. Hoe dat komt? Omdat jongens ‘more apt to adventures’ zijn? Hoe het zij, ziehier weer een vijftal uitgaven in de alle- | |
| |
keurigste en allerfleurigste uitgave der Gebr. Kluitman, waarvan het eene al boeiender is dan het andere. Petro, de acrobaat brengt ons in de ongewone omgeving van een observatiehuis voor verwaarloosde jongens, en vervolgens in een gezonde, frissche, Friesche atmosfeer. Het geheim v.d. Kriemelsberg houdt zelfs volwassenen in spanning. De lange midvoor is een voetbalroman, en wat voor een! Stellig behoort hij in handen te komen van iedereen, die zich voor voetbalsport interesseert, vanwege de voortreffelijke denkbeelden, welke er in worden gepropageerd. En De Televisie-kelder, wel, dat is een boek, den schrijver van Het Radiospook waardig. Echte moderne jongensboeken, waaraan heel wat wetenschap ten grondslag ligt, en die daarom eigenlijk nog niet geschikt zijn voor jongens van tien jaar, ik zou zeggen 14 of 15 jaar en ouder. Maar voor dezen is zoo'n boek een buitenkansje, en zij zullen het ‘verslinden’. De detective-story er in verwerkt, is origineel gevonden.
Onze onsterfelijke Pietje Bell onderneemt thans een reis naar Amerika; (zooals we reeds wisten door de Vlegeljaren van Pietje Bell). Avonturen, het eene al kostelijker dan het andere, wachten den guit. Hij heeft allerlei interessante ontmoetingen, met Edison, met Indianen en aan de Niagara, en als hij naar het Vaderland terugkeert, verklaart Uncle Sam terecht, dat hij een aangename gast is geweest.
Good luck, Pietje Bell. Ook uw reis naar de jongensbibliotheken zal wel weer een succes worden, want gij zijt niet alleen in Amerika, maar overal een aangename gast, wegens uw humor, uw echten Hollandschen aard en uw onverstoorbaar goed humeur.
De illustraties der bovengenoemde boeken van J. Kessler, Pol Dom, Jan Lutz, en last not neast de geestige, jolige D. Bueno de Mesquita verhoogen niet weinig de levendigheid dezer verhalen.
| |
Robinson Crusoe door S. Gruys-Kruseman. - Twee H.B.S.'rs en het Chineesche teeken door Floris van den Aemstel. Beiden P.D. Bolle, R'dam.
Het leven van Robinson Crusoe ist eine alte Geschichte, - doch bleibt sie immer neu. En vooral als zij op zulk een levendige en natuurlijke wijze wordt naverteld, als mevr. Gruys hier heeft gedaan, gebruik makend van de nieuwste bronnen. En als het verhaal dan nog geïllustreerd door David Tomkins is, en aantrekkelijk uitgegeven in kleurigen band, wel, dan hebben we hier een Sint Nicolaasgeschenk, haast voor elken leeftijd geschikt, en dat door ieder zal worden gewaardeerd.
De twee H.B.S.'ers, deze kloeke, verstandige, doorzettende en energieke jongelui, die wij op den omslag zien drijven in wèl origineele reddingsboeien, n.l. autobanden, en door wier vernuft het geheim van het papier met het Chineesche teeken werd opgelost, worden graag geziene gasten bij jeugdige lezers. Dit nieuwe avontuur is al zéér spannend, en daar Floris v.d. Aemstel heel goed schrijven kan, is de lectuur van dit boek boeiend van het begin tot het einde.
| |
| |
| |
Suze Brinkgreve. Annie en Doortje. - J.H. Brinkgreve-Entrop. Ans en haar tweelingbroer. - Felicie Jehu. Jip geeft zich gewonnen. - A.A. Sirks-Joustra. - Aan twee kanten. - Emmy Belinfante-Belinfante. Het lichtend verschiet. - Nanda. Meisjesillusie. - Jenny IJsselstein. Cora en Imp naar de wintersport. - Johanna E. Kuiper. Renzo en Lucia. Allen Gebr. Kluitman, Alkmaar.
Wanneer ik jarig zou worden, lieten mijn ouders van den boekhandelaar een collectie kinderboeken komen, waaruit ik dan kiezen mocht. Maar nooit zou mij de keuze zóó moeilijk zijn gevallen, als wanneer ik de prachtige verzameling meisjeslectuur voor oogen gekregen had, die de firma Kluitman dit jaar weder op de Sint Nicolaas-boekenmarkt deponeert. Wat een fleur en kleur, wat een kloeke formaten, prettige druk en geestige illustraties!
Voor jongere kinderen zijn Annie en Doortje met hun poesenliefde, Ans en haar tweelingbroer (welk een origineele trouvaille!) just it. Een nieuw boek van Felicie Jehu is altijd welkom, daar zij zoo precies den meisjestoon te pakken heeft. Dat Jip zich gewonnen gaf, wie verwondert het, na de lieve en goede behandeling, welke zij ondervond? Het is een curieus toeval, (en dit schijnt wel een heel geliefd onderwerp te zijn) dat èn Jip èn Meisjesillusie, en Aan twee kanten èn Het lichtend verschiet allen vertellen van een familie, die, wegens familie-omstandigheden vreemden in huis moeten nemen! Nanda maakt er een vlot verhaal van, met het zachte karakter van Rie als gevoelige noot; mevr. Sirks scheen ditmaal niet zoo op dreef, vandaar zeker, dat haar verhaal zoo droog en zakelijk uitviel; maar mevrouw Belinfante heeft mijn hart gestolen door haar opgewektheid en daarbij tegelijk haar fijn verstand en haar lieve innigheid. Een voortreffelijk boek voor het moderne jonge bakvischje, dat er heel wat levenswijsheid en levenstact door leeren kan! Jenny IJsselstein brengt ons gelukkig wat nieuws in haar jolig verhaal met dieperen ondergrond over de wintersport en Johanna Kuiper heeft ons verrast met het boeiend navertellen van Manzoni's onsterfelijken ‘roman der verloofden’; mevr. Midderigh-Bokhorst verluchtte dit romantisch verhaal met platen, die bewijzen, hoezeer deze bizondere teekenares altijd doordringt tot in de ‘ziel’ van het boek.
| |
Fenna de Meyier. De Toovervogel. - Mtsch. Elsevier, A'dam. - Willy Pétillon. Beatrix van Eldringen. - v. Holkema en Warendorf, A'dam
Twee fijne, allerliefste meisjesboeken, die, bij alle verschil, in zooverre parallel loopen, dat in beide de hoofdpersoon een meisje is, bij een andere familie in huis (het bovengenoemde onderwerp dus eens van den anderen kant bekeken) en dat deze beide heldinnetjes hun hart voelen balanceeren tusschen een vrijen en een geëngageerden jongen man. Alweer een eigenaardig toeval! Willy Pétillon heeft routine, en haar werken worden graag gelezen; haar
| |
| |
stijl heeft iets zeer natuurlijks, en haar figuren zijn van het leven afgezien. Fenna de Meyier's eerste poging om een meisjesboek te schrijven, is wonderwel geslaagd, en zij zal het stellig wel niet, hopen we, bij deze ‘eersteling’ laten. De beschrijving van het Parijsche intieme leven is alleraardigst, (ofschoon de eerlijke, trouwe Marcel wel wat nonchalant aan zijn lot wordt overgelaten) en de innigheid van Riekjes natuur zal haar bemind maken in wijden kring.
Het Sint Nicolaas-pakket van de firma Kluitman bevat ook nog twee allerliefste verrassingen: verbazend aardige prentenboeken Naar Babbertjesland en Het Käthe Kruse sportboek, beiden door Caroline van Dommelen van geestige, guitige, vroolijke poëzie voorzien, en de teekenares Freddie Langeler kan gerust met collega's uit het buitenland van groote reputatie concurreeren!
Uitgaven der firma v. Goor Zonen, Den Haag. Een schat van een boekje is Jan Wiegman's ‘Versjes die wij nooit vergeten’, oude kinderliedjes die van ouders op kinderen overgaan, en die nóóit zullen worden vergeten. Jan Wiegman, met zijn ‘heldere’ zwartjes en kleurige teekeningen heeft hier al een heel gelukkigen greep gedaan! ‘In en om de boerderij’ door L. Huizinga-Scaf is vol kostelijken humor; de avonturen van Sluikstaartje zijn hoogst koddig en origineel. ‘De geschiedenis van Jan Kwak’ is door Leonard Roggeveen zeer vermakelijk verlucht en verteld. En ‘Allerlei spelletjes’ door T. Hellinga. Zwart zullen de heele kleintje onweerstaanbaar boeien. In de serie Gezellige uurtjes verschenen weer vier nieuwe deeltjes. Het prinsesje en de roode toovenaar, een héél aardig verhaal van een poppenprinsesje, dat maar niet lachen kon. Het kleine meertje op de heide, door K. Breebaart en Cl. Bauer, een soort van droom-sprookje à la Alice in Wonderland, maar geheel oorspronkelijk en geschikt voor het Hollandsche kind. Twee Adri's door Cl. Bauer, de Indische en de Hollandsche Adri, in leuk contrast geteekend; en Oom Heintje door M. Schilthuis-Brugsma, een aantal lieve vertellinkjes, geheel binnen de kinderlijke bevatting blijvend. Al deze boekjes zijn keurig uitgegeven en van snoezige teekeningen voorzien.
Ook voor oudere meisjes zorgde de firma v. Goor. ‘Stuurloos’ door Maren Koster werd geïllustreerd door Mevr. Midderigh-Bokhorst; onmiddellijk greep ik naar het in aardig vierkant formaat uitgegeven boek met de bekoorlijke omslagplaat; toen eerst zag ik den naam van Mevr. B. en begreep mijn gecharmeerdheid. En wat begint Maren Koster goed te schrijven! Haar twee karakters: Victorien en Eline zijn zeer goed tegenover elkander gesteld, en knap uitgebeeld.
Fenna van Campen schonk ons De meisjes Mees, een boek, dat ons in den tegenwoordigen tijd weldadig aandoet, omdat het, in den meest gunstigen zin, ouderwetsch-degelijk is. Wie een ernstig, nauwgezet verteld verhaal prefereert boven gichel-pret-en-flirt-lectuur, verzuime niet dit boek voor eigen of anderer meisjes aan te schaffen.
| |
| |
| |
Net Houwink. Gelukkig in de liefde. - E. Querido, A'dam.
Dit boek met den ironischen titel laat zich uitstekend lezen. Het lijkt mij logischer gedacht en beter gekarakteriseerd dan Net Houwink's vorige boek, Mr. Braining. Deze schrijfster gaat een aardige plaats innemen onder de moderne auteurs.
| |
Verkade-Album. Paddestoelen.
Weer zoo'n verrukkelijk Verkade-album, en ‘wo ihr's packt, da ist's interessant’. Paddestoelen, een der belangwekkendste ‘producten van den bodem’ worden hier in woord en beeld in al hun pracht en eenvoud, in al hun aantrekkelijkheid aan ons voorgesteld. De meest begaafde krachten zijn in het werk gesteld, om een voortreffelijk geheel te verkrijgen: Dr. Jac. P. Thijsse, C. Rol, J. Voerman en Jac. Koeman. Dit nieuwe album is een schat, dien wij bij de vorige, altijd zullen bewaren, als een ‘joy for ever’. Inhoud, teekeningen en uitvoering vormen een volkomen harmonisch geheel.
| |
Emmy van Lokhorst. Vrouwen. - E. Querido, Amsterdam.
Ik vind dit boek heel mooi. Het is ten eerste voortreffelijk geschreven, en ten tweede zijn de karakters dezer twee vrouwen zoo fijn belicht en zoo absoluut levenswaar gemaakt. Degenen, die een beetje sneeren over de eeuwige en zoo gemakkelijke ‘happy ending’ zullen hier toch wel moeten erkennen, dat men zich moeilijk een ander slot had kunnen denken. Emmy van Lokhorst was in dezen roman weer zeer goed op dreef; de compositie is compact, de stijl is beheerscht en geserreerd, de dialoog is volkomen natuurlijk; the plot is knap gevonden, bewerkt en opgelost.
| |
Jo Manders. De bandeloozen. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Zijn er zoo? Zoo zijn er, verzekert ons Jo Manders en zegt er bij, dat eenige gebeurtenissen uit dit boek historisch zijn. Wel, de na-oorlogsche mentaliteit in aanmerking genomen, vreezen wij, dat wij aan de waarheid hiervan niet behoeven te twijfelen. Een Hollandsch pendant van The sleeveles errand is De bandeloozen, en krasser, onbarmhartiger, verschrikkender is zeker nooit door een Hollandsch meisjes een boek geschreven. Jo Manders doet onthullingen over het moderne jonge meisje en den modernen jongen man, die ons verbijsterd en verbluft doen staan, vooral omdat dit boek zoo levensgetrouw aandoet. Het is Jo Manders waarschijnlijk méér te doen geweest om te waarschuwen, dan om een gedurfd boek in het licht te geven. Hoezeer haar beschrijvingen binnen de perken blijven, blijkt wel uit het feit, dat zij niet eens ‘vervloekt’, of ‘bedonderd’ durft zetten, maar volstaat met ‘vervl...’ enz. Ik geloof, dat, hoemeer menschen dit boek lezen, hoe beter het is, vooral ouders van aankomende jongens en meisjes zij dit werk ten zéérste aanbevolen!
| |
| |
| |
Carla van Ommen. Wennie en Victor.
All's well that ends well en wie had er niet een pari om durven aangaan, dat Wennie en Victor tóch nog een paar zouden worden? Nu ja, de titel geeft het wel aan, - maar.... direct begrijpen we, dat die twee voor elkander zijn bestemd. Men kan zich geen grooter contrast denken dan De Bandeloozen en Wennie en Victor. Ik durf er een pari om aangaan (alweer!) dat de meisjes uit het laatste boek geen notie hebben van personen en toestanden als uit het eerste. Dat geeft den burger weer moed! Er zijn toch nog soliede, serieuse meisjes, die hun verloofde opvoeden tot het goede....
Carla van Ommen heeft haar boek met veel liefde en toewijding geschreven, en is er in geslaagd de karakters van Wendela en Victor helder en ten voeten uit ons voor oogen te stellen.
| |
Miek Janssen. Leven! - E. Querido, A'dam.
Het begin van dezen roman deed mij veel verwachten, en ik wil graag aan dit boek alle recht doen; maar de lectuur heeft mij een beetje overstelpt. Misschien door een ‘te veel’? De schrijfster zal zich verontschuldigen met het antwoord, dat het haar immers te doen was om een ‘Parijschen roman’ te schrijven, zoodat men het haar niet euvel mag duiden, dat zij dat typisch leven van alle kanten belicht. Zeker, maar het lijkt, of de schrijfster te veel stof had, en deze niet heelemaal verwerken kon. Er zijn vele romans in dit boek: van Germaine, van Olga, van Axel, van Lily... Waar gebrek aan stof nu eenmaal onduldbaar is, is overvloed van stof natuurlijk te verkiezen; en daarom wil ik hierover niet verder spreken, alleen erkennen, dat de schrijfster haar vrouwen- en mannen-karakters diep heeft gepeild, en dat we telkens getroffen worden door kernachtige opmerkingen, die toestanden en menschen zeer juist kenschetsen, en het onthouden overwaard zijn.
| |
Famke. Nieuw Zaansch Binnenhuisje. - L.J. Veen, A'dam.
Lieve Famke, lieve ‘apostel der gezelligheid’, als ge ons waarlijk verlaten moet, - we hebben dan toch uw beide kostbare Binnenhuisjes, die ons dierbaar zijn en zullen blijven om hun natuurlijke blijmoedigheid, hun kostelijken humor, hun opwekking tot het goede. Dank, goede genius, voor wat ge zoo mild aan ons allen bracht.
| |
Marianne Philips. De wonderbare genezing. - v. Dishoeck, Bussum.
Is dit voortreffelijk geschreven boek een eersteling? Dan is Marianne Philips wèl een opmerkelijk talent. Door de late verschijning heb ik niet veel gelegenheid er uitvoerig over te schrijven, wat ik graag had gedaan. In elk geval zal ik dezen naam onthouden, en met verwachtingsvolle gretigheid grijpen naar nieuw werk dezer auteur, omdat D. w.g. zoo diep, zoo sterk en zoo treffend is.
| |
| |
| |
Elise Soer. Het hooge huis. - L.J. Veen, Amsterdam.
Zijn historische romans uit de mode? Ik ben er tenminste in geen tijden een tegengekomen. Wel, is dat zoo, dan zal Het hooge huis het genre waarschijnlijk weer in de mode brengen. Deze roman is even boeiend als een modern levensverhaal en de hooge, imponeerende figuur van Gertruud zal ons steeds bij-blijven.
| |
Dominique Dunois. Georgette Garou. - Hollandia Drukkerij, Baarn.
Tegenover de daad van deze uitgevers: om aan het publiek ‘het beste van het beste’ uit het buitenland te brengen, rust op de critiek de plicht daarvan ernstig kennis te nemen. Georgette Garou is inderdaad een prachtig boek, geschreven met Zolaïstische kracht, met diep begrip en een beheerschte, doch daardoor te ontroerender innigheid. De vertaling lijkt mij uitnemend geslaagd.
Jeanne Kloos Reyneke van Stuwe.
|
|